Uitspraak
Registratienummer: EJ-329/10-H-237/10
Uitspraak: 22 februari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in de zaak van:
[appellant],
wonend in de Verenigde Staten,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
gemachtigde: mr. S.J. Fontein,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht ITT CORPORATION,
gevestigd in de Verenigde Staten,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.B. Steward.
Partijen worden hierna [appellant] en ITT genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Bij op 19 augustus 2010 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA) ingediend beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen beschikking van het GEA van 21 juli 2010. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die beschikking.
ITT heeft op 3 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Het hoger beroep is ter zitting van het Hof op Curaçao behandeld op 11 januari 2011. Op die zitting hebben de gemachtigden de zaak bepleit en hun pleitnotities overgelegd.
Beschikking is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
2.1 Bij de beschikking waarvan beroep heeft het GEA het – door [appellant] bestreden – voorwaardelijk verzoek van ITT om de arbeidsovereenkomst tussen ITT en [appellant] te ontbinden afgewezen. Tegen die afwijzing zou ITT als verzoekster wellicht in hoger beroep hebben kunnen komen - daargelaten dat appel tegen een beschikking op een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst in beginsel niet mogelijk is – maar niet [appellant] als (de in het gelijk gestelde) verweerder. Volgens artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek komt zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toe. Dat geldt ook voor het instellen van rechtsmiddelen. Degene die bij de bestreden rechterlijke beslissing heeft verkregen waarom hij verzocht, heeft geen te respecteren processueel belang om in hogere instantie die beslissing aan te tasten (vgl. HR 4 juni 1999, NJ 1999,535 en HR 7 april 2006, LJN <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=AU8327" target="_blank">AU8327</a>).
2.2 Blijkens zijn toelichting op het beroep kan [appellant] zich niet vinden in de overwegingen die het GEA in het lichaam van zijn beschikking heeft gewijd aan de vraag of tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst van kracht is. Die overwegingen, wat daar verder van zij, behelzen geen beslissingen, laat staan beslissingen waartegen [appellant] in beroep zou kunnen komen.
2.3 Het beroep van [appellant] richt zich tevens tegen de beslissing op zijn tegenverzoek. Blijkens het “verweerschrift tevens verzoekschrift in reconventie” dat [appellant] bij het GEA heeft ingediend, is zijn tegenverzoek ingesteld voor het geval het GEA, in weerwil van zijn verweer, “besluit tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst”. Aan de voorwaarde waaronder [appellant]’ tegenverzoek is ingesteld is echter niet voldaan. Gelet daarop en bij gebreke van enig door [appellant] aangedragen argument dat kan leiden tot een andere beslissing, zal het Hof [appellant] wegens gebrek aan belang evenmin ontvangen in zijn beroep terzake zijn tegenverzoek.
2.4 [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing:
Het Hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van ITT gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAF. 5.100,- voor gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J.P. Lock, L.C. Hoefdraad en P.E. de Kort, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 22 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.