Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Met de binnenplanse ontheffing van het bestemmingsplan heeft het college bepaald dat, in plaats van het toegestane bebouwingspercentage van 80%, de vergunninghouder het perceel voor 100% mag bebouwen. Op het perceel van vergunninghouder zou een recht van overpad zijn gevestigd ten behoeve van eisers, die eigenaar zijn van het belendende perceel. Het bouwplan van vergunninghouder heeft tot gevolg dat de nooddeur niet langer bruikbaar is en het door eisers gestelde recht van overpad illusoir wordt. Het is daarmee evident dat de verleende ontheffing een belemmering vormt voor gebruikmaking van het recht van overpad, indien de stelling dat zodanige erfdienstbaarheid op het perceel is gevestigd juist zou zijn. Het door eisers gestelde recht van overpad is niet opgenomen in het kadaster. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2006, diende het college enkel rekening te houden met hetgeen in het kadaster is opgenomen. Het lag niet op de weg van het college om verder onderzoek te doen naar het mogelijke bestaan van een erfdienstbaarheid. Dit brengt met zich mee dat het college de gestelde erfdienstbaarheid niet hoefde te betrekken in zijn besluitvorming, aangezien het niet evident is dat op het perceel een recht van overpad rust.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10 / 1448

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

[eisers] te 's-Gravenhage, eisers,

gemachtigde mr. F.H.H. Sijbers,

tegen

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Bij besluit van 16 juni 2010 heeft verweerder een ontheffing en een bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder]. Het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij besluit van 12 oktober 2010 ongegrond verklaard.

Tegen dat laatste besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.

1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.

1.3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghouder heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 februari 2011, waar namens eisers hun gemachtigde mr. F.H.H. Sijbers is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E. Smids.

2. Overwegingen

2.1. Op 21 april 2010 heeft vergunninghouder een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een café/bed & breakfast aan het perceel kadastraal bekend Sectie C nummer [nummer], plaatselijk bekend [adres] te Venray. Het betreffende perceel heeft – ingevolge het bestemmingsplan “Centrum” – als bestemming “centrumdoeleinden” met als maximaal bebouwingspercentage 80%.

2.2. Verweerder heeft – conform artikel 46, derde lid, onder a, van de Woningwet – deze aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing. Op 7 mei 2010 heeft verweerder in een ontwerpbesluit een ontheffing en een bouwvergunning verleend. Verweerder heeft niet de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd, maar de procedure voor binnenplanse vrijstelling die is opgenomen in het bestemmingsplan.

2.3. Vervolgens heeft verweerder op 16 juni 2010 een reguliere bouwvergunning verleend en ontheffing verleend van het bepaalde artikel 3.2h van het bestemmingsplan “Centrum” op grond van het bepaalde in artikel 3.4.3 van het vigerende bestemmingsplan. Tevens is ontheffing verleend van artikel 2.7. 5, tweede lid, juncto artikel 2.7.5, derde lid, van de gemeentelijke Bouwverordening.

2.4. Op 22 juli 2010 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit van

16 juni 2010. Eisers zijn eigenaar van het belendende perceel, plaatselijk bekend als [adres] te Venray. Op dit perceel is een winkel gevestigd. Het bezwaar van eisers heeft verweerder bij besluit van 12 oktober 2010 ongegrond verklaard, in welk besluit verweerder de verleende bouwvergunning en ontheffing in stand heeft gelaten.

2.5. Eisers hebben als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Op het pand van eisers gelegen aan het [adres] is een nooduitgang aanwezig. Om gebruik te kunnen maken van deze nooduitgang is op het perceel van vergunninghouder een recht van overpad gevestigd. Deze ingang wordt tevens gebruikt voor de bevoorrading van de winkel. Nu door de ontheffing het gehele perceel mag worden bebouwd en ingevolge het bouwplan tegen het bestaande pand van eisers wordt gebouwd, zal de nooddeur onbruikbaar worden. Dit is een evidente belemmering van de erfdienstbaarheid. Om te beoordelen of een privaatrechtelijke belemmering evident is, moet worden gekeken naar de feitelijke gevolgen. Een beoordeling of een erfdienstbaarheid is gevestigd, is een vraag van bewijsrechtelijke aard. Zo is het criterium evidente privaatrechtelijke belemmering niet bedoeld. Overigens is het ook evident dat de erfdienstbaarheid gevestigd is. In de bezwaarprocedure is de leveringsakte van het heersende perceel van 31 januari 1995 overgelegd. Gedurende de beroepsprocedure is ook nog de akte van het heersende perceel van 19 januari 1962 overgelegd. Daarin is voor de eerste keer een erfdienstbaarheid gevestigd. Het recht van overpad blijkt daarmee genoegzaam uit de stukken, aldus eisers.

2.6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de bouwvergunning en de ontheffing op juiste gronden zijn verleend. Daarbij verwijst verweerder naar het advies van de brandweer, waarin is overwogen dat het uit oogpunt van brandveiligheid niet noodzakelijk is om de doorgang van het belendende perceel, [adres], in stand te houden om de winkelruimte in dat pand te laten voldoen aan de bouwregelgeving. Verweerder heeft in het besluit verder verwezen naar een uitdraai uit het kadaster waaruit niet blijkt van enige publiekrechtelijke beperking op het perceel van vergunninghouder. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat met het overleggen van de akte van het heersende erf enkel is aangetoond dat in 1962 een recht van overpad was gevestigd. Daarmee staat echter niet vast dat deze erfdienstbaarheid op dit moment nog steeds rust op het perceel aan het [adres]. Hoe het nu zit met de erfdienstbaarheid is onduidelijk, aldus verweerder. Volgens de vergunninghouder wordt de nooddeur niet gebruikt en is deze zelfs gebarricadeerd. Doorslaggevend is dat de erfdienstbaarheid niet staat ingeschreven in het openbare register.

Overigens doet de kwestie van de erfdienstbaarheid, aldus verweerders gemachtigde ter zitting, niet ter zake. Op grond van artikel 3.4.3 van de bestemmingsplanvoorschriften kan ontheffing worden verleend voor het verhogen van het bebouwingspercentage in de bebouwbare zone tot 100%, mits er uit een oogpunt van brandveiligheid geen bezwaren bestaan tegen het verlenen van de ontheffing.

2.7. De rechtbank dient aan de hand van de beroepsgronden te bepalen of het bestreden besluit de toets in rechte kan doorstaan. De daarbij relevante wettelijke bepalingen luiden als volgt.

Artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening

1. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels:

(…)

c. van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen;

4. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.2, aanhef en onder h, de bestemmingsplanvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Centrum” (hierna: de bestemmingsplanvoorschriften)

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen: het bebouwingspercentage in de bebouwbare zone bedraagt maximaal 80% per bouwperceel.

Artikel 3.4.3 van de bestemmingsplanvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaald in artikel 3.2, onder g, voor het verhogen van het bebouwingspercentage in de bebouwbare zone tot 100 %, mits er uit een oogpunt van brandveiligheid geen bezwaren bestaan.

Artikel 3.4.4 van de bestemmingsplanvoorschriften

Een vrijstelling zoals bedoeld in artikel (…) 3.4.3 wordt uitsluitend verleend indien:

a. de vrijstelling stedenbouwkundig aanvaardbaar is, waarbij onder andere geldt dat deze passend moet zijn in het straat- en bebouwingsbeeld en geen verkeerskundige problemen veroorzaakt;

b. de aanwezigheid van parkeerruimte voldoende verzekerd blijft, waaronder wordt verstaan dat voldaan wordt aan de parkeer- of stallingseisen van de gemeente;

c. het doel en de uitgangspunten van het plan niet onevenredig worden aangetast;

d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

2.8. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat in artikel 3.4.3 van de bestemmingsplanvoorschriften een foutieve verwijzing staat naar artikel 3.2, onder g. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat natuurlijk is bedoeld te verwijzen naar artikel 3.2, onder h, van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet – de bepalingen in onderlinge samenhang beziend – geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

2.9. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat alleen het aspect van de brandveiligheid van belang is bij de beoordeling of een ontheffing kan worden verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden. De brandveiligheid is de enige bevoegdheidsvoorwaarde die in artikel 3.4.3 van de bestemmingsplanvoorschriften is genoemd, maar in artikel 3.4. 4 staan – zoals hiervoor weergegeven – nog aanvullende bevoegdheidsvoorwaarden. Ook hieraan moet zijn voldaan. Daarbij komt – zo volgt uit de formulering van artikel 3.4.3 – dat het verlenen van een vrijstelling een discretionaire bevoegdheid is. Dit brengt met zich mee dat, als is voldaan aan de bevoegdheids-voorwaarden, verweerder vervolgens de aanwezige belangen dient te inventariseren en af te wegen, voordat tot een besluit wordt gekomen. Verweerders interpretatie van artikel 3.4. 3 – alleen de brandveiligheid is van belang – is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Dit heeft echter geen consequenties voor het bestreden besluit, aangezien daarin alle relevante aspecten zijn betrokken.

2.10. De rechtbank constateert dat de verleende bouwvergunning niet ter discussie staat tussen partijen. Het geschil spitst zich toe op de ontheffing. Met deze ontheffing heeft verweerder bepaald dat, in plaats van het toegestane bebouwingspercentage van 80%, de vergunninghouder het perceel voor 100% mag bebouwen.

2.11. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering, zoals een erfdienstbaarheid, aan de verlening van een vrijstelling in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2010, LJN BM2614). Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gestelde erfdienstbaarheid jaren geleden is opgenomen in een notariële akte met als doel het waarborgen van een nooduitgang voor het pand, gelegen op het perceel aan het [adres]. Vaststaat dat het realiseren van het bouwplan tot gevolg heeft dat de nooddeur niet langer bruikbaar is en dat het door eisers gestelde recht van overpad illusoir wordt. Het is daarmee evident dat de verleende ontheffing een belemmering vormt voor gebruikmaking van het recht van overpad, indien de stelling dat zodanige erfdienstbaarheid op het perceel is gevestigd, juist zou zijn.

2.12. Anders dan door eisers is betoogd, dient het ook evident te zijn dat sprake is van een erfdienstbaarheid. Hierbij verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 januari 2006, LJN: AV2242. In deze uitspraak heeft de Afdeling – onder meer – het volgende overwogen:

“2.5 Uit de openbare registers is gebleken dat ter plaatse een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd om te komen en te gaan van en naar de Dorpsstraat. Dit feit is naar het oordeel van de Afdeling van belang voor de beoordeling of de in artikel 2.3.1.2, zesde lid, van de APV vermelde weigeringsgrond dat het terras een gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg, moet worden ingeroepen. Een geschil over de vraag of en in hoeverre deze erfdienstbaarheid nog geldend is, behoort, zoals appellanten terecht betogen, niet in de onderhavige procedure, maar in een civielrechtelijke procedure te worden beslecht. De burgemeester diende in zijn besluitvorming te betrekken datgene wat uit de openbare registers bleek. Verder onderzoek naar dan wel beslechting van geschillen daaromtrent lag daarentegen niet op zijn weg. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”

Uit deze overweging volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook het bestaan van de erfdienstbaarheid evident moet zijn. Vaststaat dat het door eisers gestelde recht van overpad niet is opgenomen in de openbare registers. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling diende verweerder enkel rekening te houden met hetgeen in het kadaster was opgenomen. Aan deze verplichting heeft verweerder voldaan. Het lag niet op de weg van verweerder om verder onderzoek te doen naar het mogelijke bestaan van een erfdienstbaarheid. Dit brengt met zich mee dat verweerder de gestelde erfdienstbaarheid niet hoefde te betrekken in zijn besluitvorming, aangezien het niet evident is dat op het perceel aan het [adres] een recht van overpad rust. De rechtbank verwerpt dan ook deze beroepsgrond.

2.13. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat eraan getwijfeld kan worden of het in strijd met het bestemmingsplan volledig bebouwen van het perceel gelegaliseerd kan worden door toepassing van de ontheffingprocedure als bedoeld in artikel 3.6, onder c, van de Wro . De aanpassing is daartoe te fundamenteel.

2.14. De rechtbank is van oordeel dat de aanpassing niet dermate fundamenteel is, dat de binnenplanse ontheffingsprocedure niet zou kunnen worden gevolgd. Op het betreffende perceel is volgens het bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 80% toegestaan. Door de ontheffing wordt bebouwing van 100% toegestaan. Verder is met het besluit ontheffing verleend van een bepaling van de gemeentelijke bouwverordening, die betrekking heeft op de afvoer van hemelwater. Het verlenen van ontheffing van deze aspecten, betekent niet dat het bouwplan strijdig is met de uitgangspunten van het bestemmingsplan. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond van eisers.

2.15. Gelet op voorgaande overwegingen is het beroep van eisers ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van J.B.J.C.L. Caelers - Sijbers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.

w.g. J.B.J.C.L. Caelers - Sijbers,

griffier w.g. mr. K.M.P. Jacobs,

rechter

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 29 maart 2011

Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature