Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Partneralimentatie . Draagkracht van de man. Situatie tijdens en na het faillissement. schulden. geen terugbetaling.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 9 maart 2011

Zaaknummer : 200.071.681/01

Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-2009

[appellant],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk,

tegen

[geïntimeerde],

wonende op een geheim adres,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.J.C. Nuijten te Barendrecht.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 4 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 mei 2010 van de rechtbank Rotterdam.

De vrouw heeft op 3 november 2010 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 24 augustus 2010 een brief d.d. 18 augustus 2010 met bijlagen;

- op 18 januari 2011 een brief d.d.18 januari 2011 met bijlagen;

- op 19 januari 2011 een faxbericht;

van de zijde van de vrouw:

- op 3 november 2010 een brief d.d. 2 november 2010 met bijlagen;

- op 5 januari 2011 een brief d.d. 4 januari 2011 met bijlagen;

- op 12 januari 2011 een brief d.d. 11 januari 2011 met bijlagen;

- op 19 januari 2011 een faxbericht.

De zaak is op 28 januari 2011 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

Zowel de advocaat van de man als de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 9 juli 2008 van het gerechtshof ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.

Bij de beschikking van 9 juli 2008 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage bepaald dat de man met ingang van 1 december 2006 als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 550,-- per maand dient te voldoen.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man, tot nihilstelling van de bij beschikking van het gerechtshof 's-Gravenhage van 9 juli 2008 ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie ).

2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de uitkering tot levensonderhoud die ten laste van de man en ten gunste van de vrouw is vastgesteld door het gerechtshof ’s-Gravenhage bij beschikking van 9 juli 2008 met ingang van 4 november 2008 op nihil wordt gesteld.

3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans dit beroep ongegrond te verklaren, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden bij akte en/of pleidooi.

Wijziging van omstandigheden

4. Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wijziging van omstandigheden is daarin gelegen dat de man per 4 november 2008 failliet is verklaard. Tussen partijen is wel in geschil of deze wijziging zodanig is dat daardoor de vastgestelde partneralimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Nu zich een wijzigingsgrond voordoet als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW , dient het hof de partneralimentatie opnieuw te toetsen aan de wettelijke maatstaven, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.

Behoefte/behoeftigheid van de vrouw

5. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen behoefte (meer) heeft aan partneralimentatie, omdat zij in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

6. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

7. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de stellingen van de man constateert het hof dat de man niet de behoefte (hoogte van de alimentatie) betwist, maar de behoeftigheid, de mate waarin de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

8. Gezien de gemotiveerde en niet, dan wel onvoldoende, door de man weersproken stellingen van de vrouw ten aanzien van het rollenpatroon van partijen ten tijde van het huwelijk, de opleiding, het arbeidsverleden en de huidige inspanningen van de vrouw om een baan te vinden, is het hof van oordeel dat sprake is van behoeftigheid van de vrouw en dat onder de huidige omstandigheden niet van haar gevergd kan worden dat zij volledig in haar eigen behoefte voorziet. Wel kan van de vrouw in redelijkheid worden verwacht dat zij zich gaat voorbereiden op intreding tot de arbeidsmarkt.

9. Het feit dat de vrouw een bijstandsuitkering heeft, neemt in beginsel niet weg dat de man onderhoudsplichtig is jegens de vrouw. De Wet Werk en Bijstand fungeert als uiterst vangnet.

10. Dat de vrouw in het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap een zelfde bedrag heeft verkregen als de man doet niet af aan het feit dat zij behoefte kan hebben aan een onderhoudsbijdrage.

11. De grief van de man treft geen doel.

Draagkracht

12. De man stelt zich op het standpunt dat het feit dat hij failliet is verklaard reeds voldoende aanleiding geeft om de partneralimentatie op nihil stellen. Immers, tijdens zijn faillissement had hij, conform de Faillissementswet, slechts de beschikking over het zogenaamde vrij te laten bedrag, welk bedrag rond het bestaansminimum ligt, zodat er geen ruimte meer was voor partneralimentatie. Daarnaast stelt de man dat zijn huidige inkomen evenmin ruimte overlaat voor partneralimentatie nu hij, op basis van een arbeidsovereenkomst voor één dag in de week met [bedrijf X], wederom een inkomen rond het bestaansminimum heeft. Voorts stelt de man dat hij te maken heeft met gezondheidsklachten en dat hij kampt met een schuld van € 730.000,- voortvloeiend uit zijn faillissement, zodat hij geen draagkracht meer heeft voor partneralimentatie.

13. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man zowel tijdens zijn faillissement als daarna steeds een zodanig inkomen had dat hij in staat was en is om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen.

14. Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat met de inkomensvermindering van de man geen rekening dient te worden gehouden, nu deze herstelbaar is, dan wel indien sprake is van een onherstelbare inkomensvermindering, dat daarmee geen rekening dient te worden gehouden, nu dat te wijten is aan de man zelf. De vrouw voert daartoe onder meer aan:

• dat de man zijn faillissement zelf heeft aangevraagd;

• hij het faillissement zelf heeft veroorzaakt;

• hij tijdens zijn faillissement een hoger vrij te laten bedrag heeft ontvangen;

• hij vlak voor zijn faillissement op naam van een derde een nieuw transportbedrijf heeft opgericht;

• hij in de nieuwe onderneming zijn werkzaamheden feitelijk heeft voortgezet;

• er is geen enkele reden waarom de man niet meer zou kunnen werken en/of niet meer zou kunnen verdienen.

15. Het hof overweegt als volgt. Onbestreden is dat de man op 4 november 2008 in staat van faillissement is verklaard en dat het faillissement op 5 oktober 2010 wegens gebrek aan baten is opgeheven. Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen, te rekenen van de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken. Activa – waaronder inkomsten - die aan de zijde van de failliet tijdens diens faillissement opkomen vallen onder het faillissementsbeslag. Uit de gewisselde stukken heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de curator aan de man in de betreffende periode een hoger bedrag ter beschikking heeft gelaten dan 90 % van de bijstandsnorm.

16. Wat betreft de periode na opheffing van het faillissement, overweegt het hof als volgt. Bij het bepalen van de draagkracht van de alimentatieplichtige dient als uitgangspunt te worden gehanteerd de feitelijke financiële situatie, waarbij tevens van belang is welk inkomen de alimentatieplichtige zich in redelijkheid kan verwerven.

17. Uit de door de man overgelegde inkomensgegevens volgt dat hij een inkomen rond het bijstandsniveau heeft. De man is in dienst bij de BV waarvan de aandelen worden gehouden door zijn huidige partner. De man heeft aangegeven dat hij vanwege de huidige economische situatie niet meer werkzaamheden kan verrichten. Het hof is van oordeel dat ook van de man in redelijkheid mag worden verlangd dat hij op korte termijn gaat onderzoeken of hij elders meer werkzaamheden kan gaan verrichten. Bij de beoordeling van de draagkracht dient het hof eveneens in zijn beoordeling te betrekking de schulden van de man. Uit het derde verslag van de curator van 18 januari 2010 volgt dat er sprake is van een zeer aanzienlijke schuldenlast. Gezien het beroep van de man en de enorme schuldenlast verwacht het hof niet dat er op korte termijn enige draagkracht aan de zijde van de man zal ontstaan.

18. Wat de vrouw ter zake de schulden van de man heeft aangevoerd, acht het hof niet relevant. Een feit is dat er sprake is van schulden die zijn ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering.

19. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen enkele draagkracht.

Ingangsdatum

20. De man heeft verzocht de wijziging van de partneralimentatie met ingang van 4 november 2008 vast te stellen, de datum waarop hij failliet is verklaard.

21. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.

22. Het hof is van oordeel dat het, gezien de aard en het karakter van de wijziging van omstandigheden in dit geval, in de rede ligt om de ingangsdatum te bepalen op het moment dat feitelijk sprake is van de wijziging, derhalve met ingang van 4 november 2008. Daar staat tegenover dat het hof het, gezien de financiële situatie van de vrouw en het consumptief karakter van de alimentatie, niet redelijk acht indien de vrouw tot terugbetaling aan de man gehouden zou zijn. Het hof zal dan ook bepalen dat voor zover de vrouw meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zij hetgeen zij tot op heden eventueel teveel heeft ontvangen niet behoeft terug te betalen.

Conclusie

23. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de man deels slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking te dien aanzien vernietigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 9 juli 2008 van het gerechtshof ’s-Gravenhage - de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 4 november 2008 op nihil;

bepaalt dat de vrouw niet gehouden is terug te betalen hetgeen tot op heden ter uitvoering van de vernietigde beschikking teveel is betaald of verhaald;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Mulder, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature