Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Intrekking en terugvordering nabestaandenuitkering. Omvang geding. Gezamenlijke huishouding. De Svb heeft op goede gronden aangenomen dat betrokkene en getuige hun gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van betrokkene hebben. Uitgaande van het gezamenlijk hoofdverblijf, moet het zonder betaling bieden van huisvesting met bijbehorende voorzieningen door betrokkene aan getuige gezien moet worden als het bieden van zorg. De rechtbank heeft ten onrechte aan dit aspect voorbijgezien. Getuige bood aan betrokkene zorg bood door activiteiten als oppas van de kinderen van betrokkene. Vernietiging aangevallen uitspraak en ongegrond verklaring van het beroep.

Uitspraak



10/196 ANW

10/199 ANW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2009, 07/2986 en 08/2710 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 22 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. drs. H.M.A.W. Erven, advocaat te Almere, een verweerschrift ingediend, waarop appellant een reactie heeft gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Erven. Op verzoek van betrokkene is als getuige gehoord [naam [getuige].

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene, geboren in 1956, ontving vanaf 1996 een nabestaandenpensioen, laatstelijk ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw). Betrokkene woonde met zijn dochter, geboren in 1988, en zijn zoon, geboren in 1991, op het adres [adres A] in [woonplaats]. Nadat zijn dochter in 2005 elders was gaan wonen, ontving betrokkene voor haar geen kinderbijslag meer. In het kader van een procedure tegen appellant over de kinderbijslag, heeft betrokkene een rapportage overgelegd van de Raad voor de Kinderbescherming. Op grond van die rapportage rees bij de Svb het vermoeden dat betrokkene sinds enige jaren een gezamenlijke huishouding voerde met de in de rapportage als stiefmoeder aangeduide [naam getuige] (hierna: [getuige]), zodat twijfel ontstond over de rechtmatigheid van het aan betrokkene verstrekte nabestaandenpensioen.

1.2. Naar aanleiding hiervan heeft de sociale recherche van de Svb een nader onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, is een vordering tot uitlevering gedurende drie weken van kopieën van poststukken TNT voor het woonadres van betrokkene gedaan, is op internet en in diverse registers gezocht, zijn waarnemingen gedaan, getuigen gehoord en betrokkene en [getuige] verhoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal dat op 23 maart 2007 is afgesloten.

1.3. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft appellant bij besluit van 19 maart 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 september 2007, de Anw-uitkering van betrokkene met ingang van september 2000 ingetrokken op de grond dat hij vanaf augustus 2000 een gezamenlijk huishouding voert.

1.4. Voorts heeft appellant bij besluit van 8 oktober 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 april 2008, de over de periode van 1 september 2000 tot en met 28 februari 2007 ten onrechte verstrekte Anw-uitkering ten bedrage van € 30.978,34 van betrokkene teruggevorderd, af te betalen met € 1.200,-- per maand.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van betrokkene gegrond verklaard, de besluiten van 21 september 2007 en van 22 april 2008 vernietigd en voorts de besluiten van 19 maart 2007 en van 8 oktober 2007 herroepen. Verder zijn bepalingen gegeven over de kosten van de procedures en het griffierecht. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat betrokkene en [getuige] wel voldoen aan het voor het voeren van een gezamenlijke huishouding geldende vereiste van het hebben van een gezamenlijk hoofdverblijf, maar niet aan het vereiste dat sprake moet zijn van wederzijdse zorg.

3.1. Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen de overweging van de rechtbank dat niet is voldaan aan het vereiste van de wederzijdse zorg, en de daarop gebaseerde vernietigingen en herroepingen met betrekking tot de intrekking en de terugvordering. Ter zitting is meegedeeld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 22 april 2008 en de herroeping van het besluit van 8 oktober 2007, voor zover deze de invordering betreffen. Voorts is meegedeeld dat het hoger beroep zich ook niet richt tegen de bepalingen die zijn gegeven over de kosten van de procedures en het griffierecht. Die bedragen zijn inmiddels uitbetaald.

3.2. Betrokkene deelt het oordeel van de rechtbank over de wederzijdse zorg, maar bestrijdt de overwegingen en de conclusie van de rechtbank dat is voldaan aan het vereiste van het gezamenlijk hoofdverblijf.

4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

4.1. Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud gegeven oordeel dat hij en [getuige] een gezamenlijk hoofdverblijf hebben en dat is voldaan aan het eerste vereiste voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding.

4.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 18 mei 2010 ( LJN BM6241) is de Raad, anders dan appellant stelt, van oordeel dat van betrokkene redelijkerwijs niet gevergd kon worden zelf hoger beroep in te stellen. Door de herroeping van de besluiten van 19 maart 2007 en 8 oktober 2007 was geheel aan zijn bezwaren tegemoet gekomen. Betrokkene had dan ook geen zelfstandig belang bij het instellen van hoger beroep. Dit betekent dat de vraag of betrokkene en [getuige] vanaf augustus 2003 een gezamenlijk hoofdverblijf hebben tot de omvang van het hoger beroep behoort.

5.1. De Raad verwijst voor het wettelijk kader en de twee vereisten die gelden voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding naar de aangevallen uitspraak.

5.2. Wat betreft het vereiste van het gezamenlijk hoofdverblijf overweegt de Raad het volgende.

5.2.1. Appellant heeft terecht grote waarde gehecht aan de verklaringen die betrokkene en [getuige] hebben afgelegd ten overstaan van de sociaal-rechercheurs. In deze verklaringen staat dat [getuige] vanaf de zomer van 2000 bij betrokkene woont. Volgens vaste rechtspraak mag, ook indien daarvan in een later stadium wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de tegenover de sociaal-rechercheurs afgelegde verklaring. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd en [getuige] ter zitting als getuige heeft verklaard ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Zowel betrokkene als [getuige] hebben hun eigen verklaring, zonder enig voorbehoud, per bladzijde ondertekend. Ook de zinsnede dat zij tijdens het verhoor goed zijn behandeld en niet onder druk zijn gezet is door hen beiden ondertekend.

5.2.2. Deze verklaringen worden voorts ondersteund door diverse getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat [getuige] al jaren bij betrokkene woont dan wel daar veel verblijft. Ook uit de adressering van twee poststukken van de TNT, uit waarnemingen en uit gegevens op internet is op te maken dat [getuige] bij betrokkene verblijft. Gelet hierop heeft appellant op goede gronden aangenomen dat betrokkene en [getuige] sinds augustus 2000 hun gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van betrokkene hebben. Dat [getuige] zo nu en dan enkele weken bij familie of kennissen in de Verenigde Staten van Amerika verblijft is onvoldoende om aan te nemen dat daarmee aan dat gezamenlijk hoofdverblijf een einde zou zijn gekomen.

5.3. Met betrekking tot het vereiste van de wederzijdse zorg overweegt de Raad het volgende.

5.3.1. De Raad is van oordeel dat appellant er terecht op heeft gewezen dat, uitgaande van het gezamenlijk hoofdverblijf, het zonder betaling bieden van huisvesting met bijbehorende voorzieningen door betrokkene aan [getuige] gezien moet worden als het bieden van zorg. De rechtbank heeft ten onrechte aan dit aspect voorbijgezien.

5.3.2. De Raad is voorts, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [getuige] aan betrokkene zorg bood door activiteiten als oppas van de kinderen van betrokkene. Dat [getuige] deze activiteiten ook voor augustus 2000 verrichtte, en ook bij andere bevriende families op kinderen paste, doet aan de zorg richting betrokkene niet af. Voorts blijkt uit de verklaring die [getuige] tegenover de sociaal-rechercheurs heeft afgelegd dat zij ook incidenteel andersoortige activiteiten verrichtte die gezien moeten worden als het zorgdragen voor elkaar, zoals het vervoeren van de zoon van betrokkene naar zwemwedstrijden, het doen van kleine boodschappen of de aanschaf van kleding voor de kinderen, het gaan naar ouderavonden op de school van de zoon, het toezicht houden op een verbouwing, het gezamenlijk op vakantie gaan en het helpen bij de administratie van betrokkene.

5.3.3. Gelet op 5.3.1 en 5.3.2 is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het vereiste van wederzijdse zorg niet is voldaan, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten door appellant, dient te worden vernietigd.

5.4. Met betrekking tot de beroepen van betrokkene tegen de besluiten van 21 september 2007 en van 22 april 2008 overweegt de Raad voorts het volgende.

5.4.1. Nu vanaf augustus 2000 zowel aan het vereiste van het gezamenlijk hoofdverblijf als aan het vereiste van de wederzijdse zorg is voldaan, was sprake van een gezamenlijke huishouding en eindigde op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, van de Anw het recht van betrokkene op nabestaandenpensioen met ingang van

1 september 2000. Betrokkene heeft van deze gezamenlijke huishouding ten onrechte geen melding gemaakt bij appellant. Appellant was derhalve gehouden het nabestaandenpensioen van betrokkene met toepassing van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Anw vanaf 1 september 2000 in te trekken. De Raad ziet in hetgeen is aangevoerd geen dringende redenen om van intrekking af te zien.

5.4.2. Tegen de terugvordering zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat het besluit van 22 april 2008 in zoverre stand houdt.

5.4.3. Uit 5.4.1 en 5.4.2 volgt dat de Raad, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 september 2007 en tegen het besluit van 22 april 2008, voor zover betreffende de terugvordering, ongegrond dient te verklaren.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 september 2007 en tegen het besluit van 22 april 2008, voor zover betrekking hebbende op de terugvordering, ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) R.L.G. Boot.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature