Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

TBS verlengd, Bevel tot verpleging voorwaardelijk beëindigd.

Uitspraak



TBS P10/0064

Beslissing d.d. 24 maart 2011

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[Terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

verblijvende in [verblijfplaats].

Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2010, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.

Het hof heeft gelet op de tussenbeslissingen van het hof van 12 juli 2010 en 7 december 2010 en de daarin vermelde stukken. Het hof heeft voorts gelet op:

- de aanvullende informatie van FPC de Oostvaarderskliniek van 26 januari 2011, inhoudende een advies over de wenselijkheid van de verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene;

- het reclasseringsadvies van GGZ Iriszorg, unit Nijmegen, opgemaakt door reclasseringswerker E. de Jong, mede ondertekend door J.R. Menkveld, gedateerd 18 februari 2011, met als bijlage een brief van Pompestichting, Kairos, locatie Tiel (hierna te noemen Kairos) van 9 februari 2011;

- de brief van FPC de Oostvaarderskliniek van 21 februari 2011 met als bijlagen het advies van het AVT van 8 juni 2010 en de machtiging begeleid verlof van de Minister van Justitie van 30 juli 2010;

- de brieven van de raadsman van 10 januari 2011 en van 21 januari 2011 met als bijlagen onder meer de rapportages pro justitia d.d. 19 december 2010 en 27 december 2010, respectievelijk opgemaakt door P.J.A. van Panhuis, psychiater, en A.J. de Groot, klinisch psycholoog.

Het hof heeft ter terechtzitting van 24 februari 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsman mr J.A.W. Knoester, advocaat te ’s-Gravenhage, de advocaat-generaal, mr M.J.M van der Mark, en de getuigen-deskundigen P.J.A. van Panhuis, E. de Jong en L.M. Krieckaert.

Overwegingen:

Inleiding

Voor het beoordelingskader van het hof in deze zaak is het volgende van belang.

De aan betrokkene opgelegde terbeschikkingstelling is ingegaan op 7 november 1991.

In het kader van zijn resocialisatietraject had betrokkene sinds juni 2009 begeleid verlof. In het voorjaar van 2010 is door de kliniek in vervolg hierop om een machtiging onbegeleid verlof verzocht. In zijn uitvoerig gemotiveerd advies van 8 juni 2010 heeft het Adviescollege Verloftoetsing Terbeschikkingstellingen (hierna: AVT) positief geadviseerd. In de brief van de minister van Justitie van 30 juli 2010 wordt opgemerkt dat hij het advies van het AVT tot het verlenen van onbegeleid verlof tot en met fase 2 van het verlofplan niet heeft gevolgd omdat hij dit te risicovol achtte. Een toelichting op dit contraire besluit ontbreekt. Het gevolg van het ontbreken van enige onderbouwing brengt met zich dat het hof er vooralsnog van moet uitgaan dat een normaal resocialisatietraject via geleidelijke uitbreidingen van het verlof niet mogelijk is.

Het verloop van de procedure

Het standpunt van de kliniek

In het verlengingsadvies van 19 november 2009 wordt gesteld dat bij betrokkene sprake is van ernstige persoonlijkheidspathologie in de vorm van een narcistische en in mindere mate een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van verslavingsgevoeligheid. De diagnose is door de jaren heen onveranderd gebleven. Het beeld met betrekking tot de delictgevaarlijkheid van betrokkene is echter gewijzigd, omdat betrokkene inmiddels op een andere manier omgaat met zijn pathologie. Hij heeft geleerd om binnen niet al te stresserende omstandigheden zijn woede en gekrenktheid niet te uiten in fysieke agressie. Hij zet het nu om in dwingend en manipulerend gedrag, wat minder directe schade toebrengt. In plaats van ruwe impulsieve agressie is nu sprake van (over)gecontroleerdheid. Voorts heeft betrokkene aan identiteit gewonnen, waardoor hij in staat is doelgerichter te werk te gaan. De zelfingenomenheid en krenkingsgevoeligheid, behorend bij de narcistische problematiek, is onverminderd hoog. Betrokkene kent dit probleem en hij kan anderen vertellen wat “zijn gebruiksaanwijzing” is. Voor een goed verloop van sociale processen is betrokkene sterk afhankelijk van de mate waarin anderen daar gehoor aan geven. En dit is niet eenvoudig. Het vraagt geduld, inzet en zeer goede sociale vaardigheden.

De risicotaxatie bevestigt de ontwikkelingen in het beeld van betrokkene. Binnen de huidige, sterk structurerende en ondersteunende behandelcontext en de positieve werking van het sociale netwerk, in combinatie met de constructievere coping van woede en agressie en de toegenomen identiteit en daarmee doelgerichtheid van betrokkene, is de delictgevaarlijkheid op de korte termijn aanvaardbaar laag.

De behandeling richt zich op resocialisatie van betrokkene: inbedding in zijn gezin en inbedding in een werksituatie, met langdurend externe ondersteuning en toezicht, met behoud van een aanvaardbaar laag risico op delictrecidive. De voorwaarden die aan dit traject zijn verbonden zijn: het abstinent blijven van middelen, behouden van samenwerking met de behandelaars betreffende de aanpak van de risicofactoren en accepteren van langdurende begeleiding en externe controle in de fase van re-integratie. Hierover is overeenstemming met betrokkene, maar de uitvoeringspraktijk is, naar ook het afgelopen verlengingsjaar is gebleken, weerbarstig en het zal veel van het doorzettingsvermogen van betrokkene vragen om het lange traject te continueren en te volbrengen; geen eenvoudige opgave gezien zijn persoonlijkheidspathologie.

De kliniek verwacht niet dat het resocialisatietraject binnen een jaar is afgerond. De kliniek acht het echter voor de behandeling van belang dat er een moment van toetsing is door de rechtbank na een jaar. Daarom wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen.

De tussenbeslissing van het hof van 12 juli 2010

In deze tussenbeslissing heeft het hof als volgt overwogen:

“Het hof acht het voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk dat Reclassering Nederland een rapport opstelt omtrent de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van betrokkene.

In de aan het hof toegezonden aanvullende informatie van De Oostvaarderskliniek van 11 juni 2010 staat onder andere vermeld dat een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege verantwoord wordt geacht. Betrokkene heeft weliswaar sinds 4 juni 2010 geen verlofstatus, maar het hof is van oordeel dat dit geen belemmering mag opleveren voor een onderzoek naar de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.

Voor het geval de reclassering tot het oordeel komt dat voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege mogelijk is, verzoekt het hof om tevens te rapporteren over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de terugkeer van de terbeschikkinggestelde in het maatschappelijk verkeer zou kunnen geschieden.

Daarnaast acht het hof het noodzakelijk dat De Oostvaarderskliniek schriftelijk een reactie op bedoeld rapport van de reclassering formuleert.”

De tussenbeslissing van het hof van 7 december 2010

In deze tussenuitspraak heeft het hof als volgt overwogen:

“Naar aanleiding van de tussenbeslissing van het hof van 12 juli 2010 heeft de GGZ Iriszorg een reclasseringsadvies opgesteld omtrent de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van betrokkene. Daarnaast heeft De Oostvaarderskliniek bij schrijven van 19 november 2010 schriftelijk een reactie gegeven op bedoeld rapport van de reclassering.

Uit het reclasseringsadvies van IrisZorg d.d. 8 november 2010 blijkt dat de reclassering een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van betrokkene niet adviseert, gelet op de - op basis van een Risc van de reclassering vastgestelde - hoge kans op recidive en het feit dat buiten de structuur van de kliniek nog geen ervaring is opgedaan met de integratie van betrokkene in de maatschappij. De inschatting van de reclassering is dat er een hoog risico is op het onttrekken aan de voorwaarden, op basis van het feit dat betrokkene zich in het verleden heeft onttrokken aan het toezicht tijdens verloven en diverse malen ontvlucht is. De reclassering geeft in de rapportage te kennen dat het een geleidelijke overgang van betrokkene naar de samenleving geïndiceerd acht, door middel van een verloftraject in de richting van transmuraal verlof, proefverlof en een voorwaardelijke beëindiging. Gelet op de inhoud van haar advies heeft de reclassering vooralsnog geen voorwaarden opgesteld op basis waarvan de terbeschikkingstelling van betrokkene voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd.

De kliniek stelt in haar schrijven d.d. 19 november 2010 dat zij het gevaar op een recidive gelijkend op het indexdelict bij onbegeleide verloven met overnachtingen als verantwoord laag inschat. De kliniek wijst op de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 2008 waarin wordt gesteld dat sprake is van een duidelijk gewijzigd beeld ten opzichte van het beeld van de eerste jaren van de tbs-behandeling, hetgeen door de kliniek wordt onderschreven. De kliniek is van oordeel dat de pathologie van betrokkene in de loop der jaren milder is geworden en dat de agressie meer is gekanaliseerd. De delictdynamiek die ten grondslag heeft gelegen aan het indexdelict en deels ook aan de overval in België na een vlucht van betrokkene tijdens de terbeschikkingstelling, valt niet meer zo snel te verwachten. De kliniek beschouwt de behandeling van betrokkene als afgerond. Het doel van het afgelopen jaar was de integratie van betrokkene in het gezin, het zoeken van werk, het volgen van opleidingen en het blijven samenwerken met het behandelteam. Het is niet mogelijk geweest om dit traject te realiseren door de recente afwijzing van de aanvraag onbegeleid verlof door de verloftoetsingscommissie (het hof leest: de Minister van Justitie). Hierdoor stagneert de resocialisatie van betrokkene langs de ‘weg der geleidelijkheid’, welke weg ook bij de kliniek in beginsel de voorkeur heeft. Nu het normale verloftraject voorlopig door beslissingen van hogerhand stagneert, geeft de kliniek de reclassering in overweging om hun (het hof leest: haar) oordeel omtrent de haalbaarheid van een voorwaardelijke beëindiging te heroverwegen en om in samenwerking met de kliniek een risicomanagementplan op te stellen dat wél door de reclassering kan worden gedragen en uitgevoerd. Daarbij merkt de kliniek op dat zij in het kader van de resocialisatie van betrokkene een goede communicatie van groot belang acht tussen de instellingen onderling, en om tot goede afspraken met betrokkene te komen waarbij steeds goed voor ogen wordt gehouden welke de delictgerelateerde factoren zijn.

Het hof overweegt, gelet op de inhoud van het dossier en voormelde stukken, de gerezen patstelling en mede in acht genomen het proportionaliteitsbeginsel, te komen tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging en acht het voor de vorming van een eindoordeel noodzakelijk zich nader te doen voorlichten omtrent de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de terugkeer van de terbeschikkinggestelde in het maatschappelijk verkeer zal kunnen geschieden. In verband hiermee zal het hof de beslissing in deze zaak aanhouden voor onbepaalde tijd en de stukken in handen van de advocaat-generaal stellen teneinde door de reclassering een reclasseringsrapportage omtrent de terbeschikkinggestelde te doen uitbrengen.

Het hof verzoekt de reclassering om in de rapportage de voorwaarden om te kunnen komen tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege op het gebied van huisvesting, dagbesteding, inkomen/ uitkering, psychologische hulpverlening, het volgen van therapie, begeleiding op het vlak van verslavingszorg alsmede begeleiding van het gezin van betrokkene zo duidelijk en concreet mogelijk uit te werken. Daarbij denkt het hof in ieder geval aan begeleiding in de vorm van ambulante forensisch psychiatrische hulp door Kairos of een soortgelijke instelling alsmede aan forensisch psychiatrisch toezicht.

Het hof overweegt in aanvulling op het bovenstaande dat betrokkene weliswaar geen onbegeleid verlof heeft, doch is van oordeel dat dit geen belemmering mag opleveren voor een vervolgonderzoek naar de mogelijkheid om te komen tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.”

De rapportages Pro Justitia uit 2010

De in de loop van december 2010 uitgebrachte rapportages van Van Panhuis en De Groot wijzen eveneens duidelijk in de richting van (voorwaardelijke) beëindiging.

In zijn rapportage van 19 december 2010 schrijft Van Panhuis onder meer dat betrokkene anders dan vroeger niet kan worden aangemerkt als een “ongeleid projectiel” en dat er sprake is van toegenomen frustratiebeheersing bij betrokkene. Wel vormen verslaving en stress risicofactoren. Betrokkene zou urinecontrole in verband met drugsgebruik moeten toelaten. Verder zou hij contact moeten onderhouden met Kairos en kan de dominee van de Oostvaarderskliniek een belangrijke schakel zijn.

In zijn rapportage van 27 december 2010 adviseert De Groot eveneens tot voorwaardelijke beëindiging; hij geeft de voorkeur aan een geleidelijk traject boven een onvoorwaardelijke beëindiging. De Groot schrijft onder meer dat betrokkene aan identiteit en stevigheid gewonnen heeft en dat de psychologische beïnvloedbaarheid sterk is verminderd. Hij komt tot een risico-inschatting van – kort gezegd – laag tot matig, welke in grote lijnen samenvalt met de risico-inschatting van de Oostvaarderskliniek in de verlofaanvraag voorjaar 2010 waarin van een aanvaardbaar laag risico wordt gesproken in geval van onbegeleide verlofmomenten.

Ter terechtzitting van het hof van 24 februari 2011 heeft getuige-deskundige Van Panhuis nog verklaard dat indien een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging niet haalbaar is, de terbeschikkingstelling dient te worden opgeheven. Voorts heeft hij verklaard niets te zien in een voorwaarde die het gebruik van softdrugs aan banden legt nu het gebruik daarvan door betrokkene niet recidiveverhogend werkt.

De recente aanvullende informatie van FPC De Oostvaarderskliniek

In het schrijven van De Oostvaarderskliniek van 26 januari 2011 wordt niet (meer) geadviseerd tot voorwaardelijke beëindiging, maar tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar met continuering van de dwangverpleging. Volgens de kliniek zou er geen verantwoorde overdracht kunnen plaatsvinden naar ambulante begeleiding binnen het kader van voorwaardelijke beëindiging. Ter zitting van het hof is getuige-deskundige Krieckaert gebleven bij voornoemd standpunt. De gronden worden hieronder besproken.

Het recente reclasseringsadvies van GGZ Iriszorg, unit Nijmegen

In het uitvoerige rapport van Iriszorg van 18 februari 2011 wordt onder meer geconcludeerd dat de reclassering grote uitvoeringsproblemen ziet bij een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Ter zitting heeft getuige-deskundige E. de Jong voornoemd rapport toegelicht. De gesignaleerde problemen worden hieronder besproken. Uit de bijlage bij het reclasseringsadvies blijkt dat Kairos onder de huidige omstandigheden niet bereid is om betrokkene een behandelaanbod te doen, nu het niet mogelijk is een goede inschatting te maken van het risico van onttrekking aan de behandeling of recidive.

Het standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie is van mening dat de verpleging van overheidswege van betrokkene voorwaardelijk moet worden beëindigd en dat de terbeschikkingstelling met twee jaar moet worden verlengd.

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman

Primair dient de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te worden beëindigd. Subsidiair moet de verpleging voorwaardelijk worden beëindigd. Daarbij dient gekeken te worden naar De Waag als alternatief voor Kairos.

Het oordeel van het hof

Het hof acht onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling van betrokkene, zoals bepleit door betrokkene en zijn raadsman, thans niet verantwoord, gelet op de in de diverse rapportages en adviezen gesignaleerde risico’s. Daarbij is mede van belang dat betrokkene in aanzienlijke mate is gehospitaliseerd, aangezien hij sinds meer dan twintig jaar terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft ondergaan en hij voordien langdurig in diverse instellingen heeft verbleven. In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Het hof zal de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengen nu op 21 januari 2011 al één jaar is verstreken na de expiratiedatum van de termijn van de terbeschikkingstelling.

De terbeschikkingstelling van betrokkene is ingegaan op 7 november 1991 en loopt dus thans meer dan twintig jaren. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van de delicten waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. Het hof is van oordeel dat, bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij, naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder dient te wegen. Van disproportionaliteit is naar het oordeel van het hof in casu nog geen sprake is, nu het tijdsverloop niet alleen moet worden beschouwd in het perspectief van de ernst van de delicten, maar tevens in aanmerking moeten worden genomen de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar.

Aangezien betrokkene – mede gelet op de proportionaliteit – aan resocialisatie toe is en een resocialisatietraject ten aanzien van betrokkene zich om de eerder vermelde redenen niet anders laat denken dan via voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, is het hof van oordeel dat een dergelijke voorwaardelijke beëindiging alleen dan niet geboden is als de door de kliniek en Iriszorg thans aangevoerde gronden en redenen aan voorwaardelijke beëindiging in de weg staan. Daartoe zal het hof de verschillende punten nagaan.

* In het rapport van Iriszorg van 18 februari 2011 wordt vermeld dat betrokkene niet meer zou willen samenwerken met de kliniek en niet meer zou willen deelnemen aan het forensisch psychiatrisch toezicht. In de eerder vermelde brief van De Oostvaarderskliniek van 26 januari 2011 wordt dit niet vermeld. Wel wordt hierin onder meer opgemerkt dat betrokkene zich niet zou houden aan de afspraken en zich onvoldoende zou laten begeleiden. Ter zitting van het hof van 24 februari 2011 heeft de vertegenwoordigster van de kliniek, mevrouw Krieckaert, verklaard dat betrokkene zich inderdaad in die zin heeft uitgelaten dat hij niet meer met de kliniek wilde samenwerken. Dit was de directe reactie van betrokkene op de hem gedane mededeling dat de kliniek van standpunt was veranderd en in plaats van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging zou adviseren tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging (zonder meer), waarbij de kliniek zich bewust was van de ingrijpendheid van de omslag in het standpunt van de kliniek voor betrokkene. Betrokkene heeft ter zitting van het hof aangegeven bereid te zijn tot samenwerking met de kliniek. Uit de reactie van mevrouw Krieckaert leidt het hof af dat de kliniek eveneens bereid is tot samenwerking met betrokkene. Mede gelet op de (coöperatieve) indruk die het hof van betrokkene heeft gekregen, ziet het in dit opzicht geen beletsel voor voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.

* Er is sprake van weigering van een urinecontrole, een positieve uitslag van een urinecontrole, het aantreffen van een hoeveelheid hash bij terugkomst in de kliniek na verlof en het aantreffen van ethanol bij een urinecontrole. Voor de beoordeling hiervan is in dit verband van belang dat er nimmer aanwijzingen zijn geweest dat het gebruik van softdrugs bij betrokkene een voor het delictgevaar relevante risicofactor is. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het gebruik van softdrugs betrokkene zou brengen tot het gebruik van hard drugs, zoals van de kant van de kliniek is aangevoerd. Voorts duidt het aantreffen van ethanol in de urine van betrokkene niet zonder meer op het gebruik van alcohol. Nu bij voorwaardelijke beëindiging van de verpleging kan worden voorzien in regelmatige urinecontroles, kan het gebruik van drugs in aard en hoeveelheid worden gemonitored. Het hof ziet in de genoemde factoren dan ook op zich geen beletsel voor voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.

* Betrokkene zou op denigrerende wijze met de sociotherapeuten omgaan en medepatiënten onheus bejegenen. Betrokkene heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij zich gegriefd voelde door de gang van zaken en zich daarom heeft teruggetrokken. Voor zover het gedrag van betrokkene veranderd is, acht het hof deze factor niet van zodanige aard en zodanig gewicht dat zij in de weg kan staan aan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Van enige vorm van fysieke agressie dan wel bedreigingen is niet gebleken. Uit het onderzoek ter zitting heeft het hof weliswaar de indruk gekregen dat de manier van doen van betrokkene zodanig kan zijn dat de communicatie tussen sociotherapeuten en betrokkene niet soepel verloopt, maar dat betekent niet dat hij buiten de kliniek niet goed genoeg zou kunnen functioneren om gevaarlijk gedrag te vermijden.

* Betrokkene zou de media hebben opgezocht kennelijk om druk uit te oefenen. Het hof acht dit – bij gebreke van nadere onderbouwing – niet aannemelijk.

* Kairos heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de huidige stand van zaken geen mogelijkheden worden gezien om een behandelaanbod te doen. Omdat het van groot belang is dat in adequate begeleiding van betrokkene wordt voorzien, is dit een contra-indicatie tegen voorwaardelijke beëindiging. Het hof is evenwel van oordeel dat ten tijde van het contact met Kairos de omstandigheden waarschijnlijk anders zijn ingeschat of gepresenteerd dan zij volgens voorgaande overwegingen thans dienen te worden gezien. Het hof gaat er daarom van uit dat Kairos op grond van de onderhavige uitspraak alsnog bereid zal zijn de noodzakelijke medewerking te verlenen, dan wel een andere instelling bereid zal worden gevonden tot medewerking. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan Polikliniek De Waag, te Utrecht (hierna te noemen: De Waag), zoals in de rapportage van Iriszorg is vermeld en door de raadsman bepleit.

De conclusie is dat de aangevoerde gronden van onvoldoende gewicht zijn om aan voorwaardelijke beëindiging van de verpleging in de weg te staan, mits in de voorwaarden en in feite op adequate wijze in begeleiding kan worden voorzien. Het hof zal om doelmatigheidsredenen zelf de aan betrokkene op te leggen voorwaarden formuleren, een en ander zoals hierna in de beslissing te verwoorden.

Bij de aan de voorwaardelijke beëindiging verbonden voorwaarden merkt het hof het volgende op:

* Gelet op de adviezen en rapportages acht het hof, zoals eerder overwogen, ambulante begeleiding van betrokkene geboden.

* Het hof gaat ervan uit dat de kliniek bereid en in staat is om aan betrokkene nazorg te verlenen, hetgeen in ieder geval in zal moeten houden een bereidheid om als gesprekspartner te fungeren voor de begeleidende instantie en daarnaast een bereidheid om betrokkene zo nodig in het kader van een crisisplaatsing tijdelijk op te nemen.

* In verband met hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het gebruik van softdrugs door betrokkene, zal de enkele omstandigheid dat bij urinecontroles blijkt dat betrokkene in beperkte mate softdrugs heeft gebruikt in beginsel geen aanleiding geven tot een bevel tot (voorlopige) hervatting van de verpleging. Hiermee zal bij de uitvoering van na te noemen voorwaarde 3 rekening gehouden moeten worden.

* Het hof acht het in het belang van betrokkene en aldus gewenst, dat hij contact houdt met de dominee van FPC De Oostvaarderskliniek.

De beslissing waarvan beroep

Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2010 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].

Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar en beëindigt de verpleging van overheidswege en stelt daarbij de volgende voorwaarden:

- de terbeschikkinggestelde zal zich niet schuldig maken aan enig strafbaar feit;

- de terbeschikkinggestelde stelt zich onder toezicht van Reclassering Nederland en gedraagt zich naar de (zo nodig door de reclassering schriftelijk vast te leggen) door of namens deze instelling aan hem te geven aanwijzingen.

In ieder geval maakt deel uit van de aanwijzingen dat:

1. betrokkene de reclassering op de hoogte houdt van zijn woonplaats en (betaald) werk;

2. betrokkene meewerkt aan een intake bij en – wanneer aan hem een behandelaanbod wordt gedaan – zich laat behandelen en begeleiden door Kairos, De Waag of een andere door de reclassering aan te wijzen soortgelijke instelling, indien en zolang de reclassering dit nodig acht;

3. betrokkene geen alcohol en/of (hard)drugs gebruikt indien en voor zover de reclassering dit van hem verlangt. Betrokkene accepteert/neemt deel aan alcoholtesten/urinecontroles. De uitslag van de testen kan opgevraagd worden door de reclassering;

4. betrokkene, indien dit door de kliniek mogelijk wordt gemaakt, zal meewerken aan een in het kader van Forensisch Psychiatrisch Toezicht te realiseren tijdelijke terugplaatsing naar FPC De Oostvaarderskliniek, wanneer de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze time-outplaatsing duurt zolang als door de reclassering en/of behandelaars nodig wordt gevonden om betrokkene op verantwoorde en veilige wijze terug te laten keren naar de omstandigheden voorafgaand aan de time-out. Tijdens de time-out zullen partijen in overleg beslissen op welke wijze voortzetting van het traject al of niet mogelijk en haalbaar is.

Het hof draagt aan de reclassering op de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Aldus gedaan door

mr J.A.W. Lensing als voorzitter,

mr J.M.J. Denie en mr E. van der Herberg als raadsheren,

en drs. J.C. Boon en drs. Th. van Iersel als raden,

in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen als griffier,

en op 24 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De raden en mr J.M.J. Denie zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature