Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Betreft vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning, verleend aan Jong Nederland Grathem, voor het oprichten van een clubaccommodatie op het perceel plaatselijk bekend Sportlaan 3 te Grathem. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de ruimtelijke onderbouwing aan de daaraan te stellen eisen en heeft verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid vrijstelling kunnen verlenen.

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10 / 1492

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

[eisers], eisers,

tegen

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder aan [vergunninghoudster], hierna te noemen vergunninghoudster, met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan en bouwvergunning verleend ten behoeve van het oprichten van een clubaccommodatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Grathem, [naam perceel] te Grathem. Tegen dit besluit hebben eisers bij schrijven van 3 november 2010 beroep ingesteld.

Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb zijn de vergunninghoudster en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghoudster heeft hiervan gebruik gemaakt.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en verweerschriften zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden. Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.

Het beroep is behandeld ter zitting van 3 maart 2011, waar eisers in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C.D. Stoop en

W.J.J.M Stark, beiden werkzaam bij de gemeente Leudal. Voor vergunninghoudster zijn

B. van Brink, W. Daemen (voorzitter) en W. Zentjens verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 29 februari 2008 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag (om een reguliere) bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een clubaccommodatie aan de [straatnaam] te Grathem.

2.2. Ingevolge het vigerend bestemmingsplan “Koelenterhof”, dat door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Grathem op 13 augustus 1975 is vastgesteld en door GS op 15 maart 1976 is goedgekeurd, rust op het betrokken perceel de bestemming “Sportterreinen”. Het in geding zijnde bouwplan is door verweerder in strijd bevonden met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ingevolge artikel 14 van genoemd bestemmingsplan -voor zover hier relevant- mogen op gronden bestemd voor sportterreinen uitsluitend gebouwen worden opgericht met een maximale goothoogte van 3,5 meter, waarbij het totaal te bouwen oppervlak niet meer dan 400 m² zal zijn. De goothoogte van de op te richten bebouwing bedraagt aan de zijgevels 4,6 meter en aan de overige zijden van het gebouw 3,8 meter. De oppervlakte van het clubgebouw bedraagt 545 m ². Tevens wordt een fietsenstalling gebouwd met een oppervlakte van 20 m².

2.3. Ten behoeve van de verwezenlijking van het onderhavige project heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan. Het ontwerpbesluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning heeft gedurende de periode van 11 maart 2010 tot en met 21 april 2010 ter visie gelegen. Binnen deze termijn heeft een aantal van de eisers schriftelijke zienswijzen ingediend, die op 25 mei 2010 mondeling zijn toegelicht.

2.4. Op 31 augustus 2010 heeft de Raad van de gemeente Leudal een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening genomen voor het betreffende perceel, dat op 15 september 2001 is bekend gemaakt.

2.5. Op 31 augustus 2010 hebben GS, na de regionaal inspecteur VROM Inspectie Regio Zuid te hebben gehoord, verklaard dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO wordt verleend van het geldend bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van een accommodatie ten behoeve van huisvesting voor de jeugdvereniging “[vergunninghoudster]” op het perceel [straatnaam] te Grathem. Verder hebben GS verklaard te kunnen instemmen met het door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot de ingebrachte zienswijzen.

2.6. Vervolgens heeft verweerder bij het thans in beroep bestreden besluit van 5 oktober 2010 met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan en bouwvergunning aan vergunninghoudster verleend ten behoeve van het oprichten van een clubaccommodatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Grathem, [naam perceel] te Grathem.

2.7. Naar aanleiding van het ingestelde beroep dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of (alle) eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht. Van eisers hebben [namen eisers] geen zienswijzen ingediend en er is ook niet, zoals bij [naam eiser], door hun echtgenoot mede namens hen een zienswijze ingediend. Niet is gebleken dat hen daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Het door [namen eisers] ingestelde beroep moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.8. Ten aanzien van de door de overige eisers aangevoerde gronden overweegt de rechtbank als volgt.

2.9. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat zij voor een fait accompli zijn gesteld doordat zij niet de mogelijkheid van het maken van bezwaar hebben gehad, zoals door de verantwoordelijke wethouder zou zijn toegezegd. Dit is, aldus eisers, een van de redenen waardoor hun vertrouwen in het gemeentelijk bestuur is aangetast.

2.9.1. Naar aanleiding van dit betoog overweegt de rechtbank dat verweerder er in het onderhavige geval voor heeft gekozen om de besluiten tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning gecombineerd voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb (de zogenoemde uniforme openbare voorbereidingsprocedure). Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Awb staat dan tegen beide besluiten rechtstreeks beroep bij de rechtbank open. Verweerder heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten en relevante stukken op correcte wijze daarvan kennis gegeven, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. Van die mogelijkheid hebben eisers vervolgens schriftelijk en daarna nog mondeling gebruik gemaakt. Nog daargelaten dat uit de stukken niet is gebleken dat is toegezegd dat opnieuw bezwaar zou kunnen worden gemaakt, kan, nu eisers hun standpunten in de zienswijzeprocedure naar voren hebben gebracht, niet worden gezegd dat eisers door verweerders keuze voor de gecombineerde voorbereiding met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in hun belangen zijn geschaad. Deze grond treft dan ook geen doel.

2.10. Eisers hebben tevens aangevoerd dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door medewerking aan het bouwplan te verlenen. Naar de mening van eisers ontbeert de besluitvorming een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat sprake is van een grote inbreuk op het geldend planologisch regime.

2.10.1. Ten aanzien van de voorwaarde, zoals opgenomen in artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO , dat een vrijstelling voorzien dient te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, overweegt de rechtbank dat de omvang van de ruimtelijke onderbouwing in algemene zin afhankelijk is van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de toepassing van artikel 19 van de WRO blijkt dat de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing moeten worden gesteld lichter zijn naarmate de inbreuk op het bestaande regime beperkter is. Ook is uit de jurisprudentie (ABRvS 10 maart 2004, LJN: AO5223) af te leiden dat, indien de bestemming ongewijzigd blijft, in beginsel mag worden volstaan met een ruimtelijke onderbouwing waarin de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan op adequate wijze wordt aangegeven.

2.10.2. De rechtbank stelt vast dat het rapport van 17 december 2009 van BRO en verweerders besluit van 5 oktober 2010, waarin wordt verwezen naar de reactie op de ingediende zienswijzen en een (summiere) motivering is gegeven voor de verleende vrijstelling, als ruimtelijke onderbouwing van het project dient. In genoemde stukken wordt terecht aangegeven dat het bouwplan in functioneel opzicht past binnen de geldende bestemming zodat de bestemming van de gronden ongewijzigd blijft. In beginsel mag dan worden volstaan met een ruimtelijke onderbouwing, waarin de relatie van het bouwplan met het geldend bestemmingsplan op adequate wijze wordt aangegeven. Omdat het totaal te bouwen oppervlak niet meer dan 400 m² mag bedragen en dat totaal door de reeds aanwezige accommodaties van de voetbalvereniging en de tennisvereniging ruimschoots wordt overschreden, staan de bebouwingsvoorschriften van het vigerend bestemmingsplan aan realisatie van het bouwplan in de weg. In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat tegen de ontwikkeling uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan en dat de landschappelijke- en natuurwaarden worden gerespecteerd. Verder is gemotiveerd aangegeven dat de beoogde ontwikkeling past binnen het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Verweerder heeft in beroep nog nader toegelicht waarom medewerking aan het bouwplan is verleend door erop te wijzen dat de grootte van het bestemmingsvlak ongeveer 30.000 m² bedraagt en dat de bebouwingsregeling, zoals neergelegd in het in 1975 vastgestelde bestemmingsplan, niet meer actueel is. Het aantal verenigingen en de ledenaantallen, alsmede de wensen van de verenigingen vereisen meer bebouwing dan in 1975 was voorzien. Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd verklaard dat de onderhavige ontwikkeling bij de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan zal worden meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hiervoor weergegeven ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de daarin te beschrijven relatie met het geldend planologisch regime aan de daaraan te stellen eisen.

2.10.3. Met betrekking tot het door eisers gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Het betoog van eisers komt erop neer dat zij van mening zijn dat verweerder om onbegrijpelijke redenen is teruggekomen van het eerder in het kader van een handhavingsprocedure tegen de voetbalvereniging ingenomen standpunt dat ter plaatse geen verdere bebouwing aan de voetbalvereniging zou worden toegestaan. Eisers vrezen om die reden voor toekomstige, verdere uitbreiding van bebouwing bij andere verenigingen. Verweerder heeft dienaangaande er echter terecht op gewezen dat de geldende bebouwingsregeling verdere uitbreidingen ter plaatse niet toestaat. Elke daartoe strekkende aanvraag zal dus, gelet op het bepaalde in (thans) artikel 2.10, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op haar eigen merites beoordeeld moeten worden. De behoefte aan, dan wel noodzaak van, uitbreiding van bestaande bebouwing zal door de aanvrager moeten worden onderbouwd en het bouwplan zal ruimtelijk inpasbaar moeten zijn. Vervolgens zal verweerder op basis van een afweging van alle in aanmerking te nemen belangen (dienen te) beoordelen of medewerking aan een dergelijk initiatief kan worden verleend. In aanmerking genomen de zijdens verweerder gegeven toelichting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerders besluit in strijd komt met genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur dan wel dat van niet consistente besluitvorming sprake is. De onder 2.10 geformuleerde beroepsgrond faalt dan ook.

2.11. Eisers hebben verder aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing tekort schiet omdat alternatieve locaties onvoldoende zouden zijn onderzocht. Ook dit betoog faalt. Verweerder dient een beslissing te nemen omtrent het bouwplan, zoals daarvoor bouwvergunning is gevraagd. Een gehoudenheid van verweerder om alternatieven te onderzoeken is er niet. Vergunninghoudster heeft op haar beurt de behoefte aan realisatie van het voorliggend bouwplan toereikend onderbouwd en in dat kader voldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van alternatieven. Door eisers zijn geen concrete alternatieven aangedragen, die verweerder tot het onthouden van medewerking hadden moeten nopen. Volgens vaste jurisprudentie is dat alleen aan de orde, indien met het aangedragen alternatief een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren. Eisers hebben niet aangetoond dat deze situatie zich in het onderhavige geval voordoet. Zo voldoet het door eisers aangewezen terrein aan de [naam straat] qua oppervlakte van het buitenterrein niet aan de door vergunninghoudster gestelde eisen en is dat perceel ook qua verkeersveiligheid niet geschikt. Tevens grenst er een woning aan dat perceel en ligt een andere woning op maar 17 meter afstand.

2.12. Naar aanleiding van het betoog van eisers dat verweerder het verkeersaspect onvoldoende heeft onderzocht, overweegt de rechtbank dat in de ruimtelijke onderbouwing van BRO aan de verkeerskundige aspecten aandacht is besteed. In het rapport is aangegeven dat uit het uitgevoerde onderzoek dient te worden geconcludeerd dat de na realisatie van het project te verwachten verkeersstromen niet tot verkeersproblemen zullen leiden. Op de bestaande parkeerstrook langs de [naam straat] is voldoende parkeermogelijkheid aanwezig. Verweerder heeft naar aanleiding van het betoog van eisers in het verweerschrift aangegeven dat ook indien met de meest actuele verkeersgegevens rekening wordt gehouden en zelfs indien alle kinderen individueel naar elke bijeenkomst gehaald en gebracht worden, dit niet tot gevolg heeft dat de toelaatbare etmaalintensiteit van 5000 mvt/etm ter plaatse wordt overschreden. In een aanvullend verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat ook aan de geldende parkeernorm ruimschoots kan worden voldaan. Gelet hierop en de wens van eisers om de bestaande groenstrook te handhaven, is afgezien van de aanleg van dwarsparkeerplaatsen. Eisers hebben geen concrete gegevens aangedragen die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van voormelde conclusies. Deze beroepsgrond faalt.

2.13. Met betrekking tot het betoog van eisers dat verweerder heeft miskend dat realisatie van het bouwplan tot verlies van uitzicht en tot waardevermindering van hun woningen leidt, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de afstand van het bouwplan tot de voorkant van eisers woningen, die (met uitzondering van de woning van [naam eiser], waarop nog een kap zit) één bouwlaag hebben, de invulling van de tussenliggende ruimte door de bestaande groensingel en de plaatsing van het gebouw haaks ten opzicht van de [naam straat], is de rechtbank van oordeel dat bij het verlenen van de onderhavige vrijstelling geen sprake is van een zodanige onevenwichtige afweging van de in aanmerking te nemen belangen dat moet worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet tot dat vrijstellingsbesluit is kunnen komen. Verweerder heeft niet kennelijk onredelijk besloten door het belang van vergunninghoudster en het gemeentelijk belang bij realisatie van het project zwaarder te laten wegen dan het belang van eisers bij behoud van hun uitzicht op de sportvelden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de groensingel blijkens de gedingstukken gedurende 7 maanden per jaar begroeid is, zodat daarmee niet alleen het uitzicht op de bebouwing, maar ook het uitzicht op het achterliggend gebied grotendeels is weggenomen. Het vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van de gestelde waardevermindering. Eisers hebben hun betoog dat realisatie van het project tot waardevermindering van hun woning leidt niet nader onderbouwd. Voor zover daadwerkelijk van een (relevante) waardevermindering sprake zou zijn, bestaat na onherroepelijk worden van het thans bestreden besluit de mogelijkheid in een aparte planschadeprocedure een verzoek bij verweerder in te dienen.

2.14. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep gericht tegen het door verweerder genomen vrijstellingsbesluit voor ongegrond moet worden gehouden.

2.15. Eisers hebben tegen verweerders besluit tot het verlenen van bouwvergunning tevens nog aangevoerd dat niet duidelijk is of er een positief welstandsadvies is verkregen. Naar aanleiding van dit betoog wijst de rechtbank erop dat de welstandscommissie laatstelijk op 27 maart 2008 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Uit de diverse beoordeling van de welstandscommissie blijkt dat het bouwplan is getoetst aan de welstandsnota “Leudal” en dat het bouwplan onder de gestelde voorwaarden voldoet aan redelijke eisen van welstand. Eisers hebben daar geen deskundigenrapport met een andere conclusie tegenover gesteld. Nu geen sprake is van een zogenaamd ‘stempeladvies’ heeft verweerder wat betreft zijn oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, mogen volstaan met een verwijzing naar het advies van 27 maart 2008. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.

2.16. Gelet op het vorenstaande dient het beroep van de overige eisers ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een wederpartij wordt geen aanleiding gezien.

2.17. Mitsdien wordt beslist als in rubriek 3 is aangegeven.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep van [namen eisers] niet-ontvankelijk;

verklaart het beroep van de overige eisers ongegrond.

Aldus gedaan door mr. M.C.M. Hamer, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2011.

w.g. mr. F.A. Timmers,

griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,

rechter

Voor eensluidend afschrift:

de wnd. griffier:

verzonden op: 21 maart 2011

Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature