Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om kwijtschelding. Niet is voldaan aan de voor kwijtschelding gestelde voorwaarde dat appellante gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat appellante binnen die termijn niet op enig moment betalingen zal kunnen verrichten of de vordering van € 692,93 niet geheel kan aflossen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over haar voortdurende angst voor invordering en haar slechte gezondheid is door haar niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Geen dringende redenen.

Uitspraak



10/1480 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2010, 09/5054 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 22 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Bij besluit van 19 augustus 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 november 2008, zoals gewijzigd bij besluit van 4 december 2008, heeft het College een aan appellante in het kader van haar bijstandsaanvraag verleend voorschot ten bedrage van € 692,93 teruggevorderd. Appellante heeft bij brief van 18 september 2009 het College verzocht om kwijtschelding van deze schuld. Bij besluit van 5 oktober 2009 is dit verzoek afgewezen.

1.2. Bij besluit van 27 oktober 2009 is het tegen het besluit van 5 oktober 2009 gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat bij de invordering rekening wordt gehouden met de draagkracht van appellante, dat voorlopig wordt aangenomen dat zij niets kan aflossen, maar dat er geen redenen zijn om te veronderstellen dat zij deze schuld de komende vijf jaren niet zou kunnen aflossen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2009 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad stelt voorop dat ingevolge artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB), voor zover hier van belang, ten onrechte gemaakte kosten van bijstand kunnen worden teruggevorderd. Naar vaste rechtspraak van de Raad moet de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van (verdere) terugvordering (lees: invordering) hierin besloten worden geacht.

4.2. Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het College de Beleidsregels Wet werk en bijstand (hierna: beleidsregels) vastgesteld en gepubliceerd. Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, van de beleidsregels stelt het College zich tot doel om de teruggevorderde bijstand optimaal in te vorderen, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d en f van voormeld artikel, kan het College besluiten van gehele of gedeeltelijke invordering af te zien indien de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten respectievelijk een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het College is gehonoreerd. Het kwijtscheldingsbeleid is nader uitgewerkt in zogeheten werkvoorschriften waarin artikel 10.3. 3. onder meer bepaalt dat een vordering kan worden kwijtgescholden als op basis van draagkracht de vordering niet binnen vijf jaar kan worden afgelost.

4.3. Appellante heeft in hoger beroep nogmaals bepleit dat zij voor kwijtschelding in aanmerking komt. Volgens haar leidt een juiste toepassing van voormeld beleid tot kwijtschelding, omdat zij geen financiële draagkracht heeft en niet is te verwachten dat zij dat binnen vijf jaar zal krijgen. Daarnaast is zij van mening dat er sprake is van dringende redenen om tot kwijtschelding over te gaan. De schuld aan het College maakt dat zij onder de voortdurende angst leeft dat tot invordering zal worden overgegaan en dat haar financiële draagkracht nog minder zal worden. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het College in verband met haar slechte lichamelijke conditie van de beleidsregels zou moeten afwijken als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het besluit, waarbij het verzoek om kwijtschelding is afgewezen, in overeenstemming is met het door het College gehanteerde beleid. De vordering is ontstaan met de toezending van het (primaire) terugvorderingbesluit van 19 augustus 2008. De in het kwijtscheldingsbeleid gehanteerde termijn van vijf jaar was ten tijde van het besluit op bezwaar van 27 oktober 2009 nog niet verstreken. Derhalve is niet voldaan aan de voor kwijtschelding gestelde voorwaarde dat appellante gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat appellante binnen die termijn niet op enig moment betalingen zal kunnen verrichten of de vordering van € 692,93 niet geheel kan aflossen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over haar voortdurende angst voor invordering en haar slechte gezondheid is door haar niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Mede gelet hierop is niet gebleken van dringende redenen in de zin van de beleidsregels of van een bijzondere omstandigheid om met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb van de beleidsregels af te wijken. De Raad merkt hierbij nog op dat als het College besluit om tot invordering over te gaan, rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet. Appellante zal dan de beschikking houden over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm, waarmee zij geacht wordt in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.

4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.

(get.) J.F. Bandringa.

(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature