Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 28 januari 2008 heeft de minister een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade ten gevolge van het Tracébesluit Hanzelijn van 25 november 2003 (hierna: het Tracébesluit) afgewezen.

Uitspraak



201006121/1/H2.

Datum uitspraak: 23 maart 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Kampen, (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) van 17 mei 2010 in zaak nr. 09/1487 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Verkeer en Waterstaat, thans de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2008 heeft de minister een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade ten gevolge van het Tracébesluit Hanzelijn van 25 november 2003 (hierna: het Tracébesluit) afgewezen.

Bij besluit van 17 juli 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2010.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Barada, werkzaam bij DAS rechtsbijstand B.V., en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.J. Snijders-Storm, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 20d, eerste lid, van de Trac éwet kent de minister, indien een belanghebbende ten gevolge van een Tracébesluit schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Ingevolge het tweede lid blijft afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening buiten toepassing, voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding, als bedoeld in het eerste lid.

2.2. Aan het afgewezen verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de Hanzelijn dichtbij zijn woning verhoogd wordt aangelegd, waardoor de waarde van de woning, wegens vermindering van het woongenot door toegenomen geluidoverlast, aantasting van het uitzicht en van de woonomgeving, is gedaald.

2.2.1. De minister heeft aan het besluit van 28 januari 2008 een advies van de schadecommissie Hanzelijn (hierna: de schadecommissie) van 13 december 2007 ten grondslag gelegd. Daarin is op basis van een planologische vergelijking van het Tracébesluit met de voorheen voor het relevante tracégedeelte geldende planologische regimes uiteengezet dat [appellant] van het Tracébesluit per saldo geen planologisch nadeel ondervindt.

2.2.2. Aan het besluit van 17 juli 2009 heeft de minister een advies van de bezwaarcommissie Hanzelijn (hierna: de bezwaarcommissie) van 18 juni 2009 ten grondslag gelegd. Volgens dat advies volgt uit artikel 20d van de Trac éwet dat de wetgever beoogd heeft dat verzoeken om vergoeding van schade ten gevolge van een Tracébesluit beoordeeld worden op basis van het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten. Onder verwijzing naar de planologische vergelijking in het advies van 13 december 2007 is uiteengezet dat causaal verband tussen de gestelde schade en het Tracébesluit ontbreekt, behalve wat betreft de gestelde schade ten gevolge van een verslechtering van de woonomgeving. Deze verslechtering was volgens het advies evenwel voorzienbaar vanaf de terinzagelegging van de ontwerpplanologische kernbeslissing (hierna: ontwerp PKB) op 24 april 1995 en de bekendmaking van de Startnotitie Hanzelijn (hierna: de startnotitie) in oktober 1996, omdat de startnotitie de vier mogelijke tracés voor de Hanzelijn, waaronder het tracé in het Tracébesluit, bevatte. Nu [appellant] het koopcontract voor zijn bouwkavel op 26 juni 2001 heeft getekend, heeft hij bij de koop van zijn bouwkavel rekening kunnen houden met de aanleg van de Hanzelijn. De bezwaarcommissie heeft geadviseerd de gestelde schade geheel voor zijn rekening te laten en het bezwaar ongegrond te verklaren.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te aanvaarden dat de minister zich voor het eerst in de bezwaarfase op het standpunt stelt dat de planologische verandering voor hem voorzienbaar was en de gestelde schade daarom voor zijn rekening moet blijven, heeft miskend dat de schadecommissie heeft geadviseerd dat de planologische verandering ten tijde van de koop van de bouwkavel op 26 juni 2001 niet voorzienbaar was en de wijziging van de opvatting voor hem nadelig is.

2.3.1. Dat betoog faalt. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt in bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister bij het besluit van 17 juli 2009 aan de handhaving van de afwijzing van het verzoek een nadere motivering ten grondslag mocht leggen.

2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de gestelde schade voor zijn rekening moet blijven, omdat deze bij de koop van de bouwkavel op 26 juni 2001 voorzienbaar was, heeft miskend dat hij, voorafgaande daaraan, herhaaldelijk bij de gemeente naar de toekomstige ruimtelijke bestemming van de omgeving heeft geïnformeerd en door de gemeente georganiseerde informatieavonden heeft bijgewoond, maar hem daarbij geen informatie over de aanleg van de Hanzelijn is verstrekt. In de toelichting bij artikel 5 van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling) is uiteengezet dat, samengevat weergegeven, een belanghebbende die, voorafgaande aan een investering, over de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij de betrokken overheid en op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening hoefde te houden met de later genomen maatregelen, niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voorvloeiende schade te hebben aanvaard. Hij heeft op adequate wijze bij de betrokken overheid informatie ingewonnen en hoefde op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening te houden met de aanleg van de Hanzelijn nabij zijn woning. Het tijdsverloop tussen de bekendmaking van de ontwerp PKB en startnotitie en de aankoop van de bouwkavel is voorts zo groot, dat het bestaan ervan niet aan hem mag worden tegengeworpen, zeker niet nu hij, voorafgaande aan de koop, geen inwoner van Kampen was, aldus [appellant].

2.4.1. Dat betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanleg van de Hanzelijn op grond van de ontwerp PKB en de Startnotitie voor [appellant] voorzienbaar was. Daartegen is hij niet opgekomen. Verder heeft [appellant] niet gesteld dat de minister het in die documenten neergelegde beleid nadien heeft gewijzigd. [appellant] moet daarom geacht worden ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met de komst van de Hanzelijn rekening te hebben kunnen houden. Zijn betoog inzake de toelichting bij artikel 5 van de Regeling kan hem niet baten, reeds omdat de minister de in die toelichting bedoelde 'betrokken overheid' was en hij niet heeft gesteld dat hij bij de minister informatie heeft ingewonnen. De voorzienbaarheid betreft de gehele Hanzelijn. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat de minister de gestelde door [appellant] ten gevolge van de aanleg van de Hanzelijn geleden schade geheel voor zijn rekening mocht laten.

Gezien het voorgaande, behoeven de overige gronden geen bespreking.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aanvallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Oranje

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011

507.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature