Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek toepassing verkorting looptijd schuldsaneringsregeling met de tijd dat bij het BAC is gespaard. Door toedoen van dat bij het BAC opgelopen vertraging tijdens het minnelijk traject is geen reden om een uitzondering te maken op het in artikel 1.7 onder c van de Recofa-richtlijnen opgenomen beginsel dat de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling niet kan worden verkort.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof: 200.081.948

(insolventienummers rechtbank: R 09/281 en R 09/282)

arrest van de eerste civiele kamer van 17 maart 2011

inzake

[appellant 1]

en zijn echtgenote

[appellant 2],

beiden wonende te [woonplaats],

appellanten,

advocaat: mr. M.F. van Willigen te Arnhem.

1. Het geding in eerste aanleg

1.1 Bij vonnissen van de rechtbank Arnhem van 28 september 2009 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]). Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. R.A. Boon en tot bewindvoerder [naam].

1.2 Op 23 november 2010 heeft de bewindvoerder namens [appellanten] de rechtbank Arnhem verzocht de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 349a lid 3 van de Faillissementswet (hierna te noemen: Fw) te verkorten.

Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 1 februari 2011 is voornoemd verzoek van de bewindvoerder afgewezen.

1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis van 1 februari 2011, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 Bij ter griffie van het hof op 9 februari 2011 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 1 februari 2011 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt verkort met 16 maanden, dan wel met een termijn die het hof juist acht.

2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, het faxbericht met bijlagen van 21 februari 2011, de brief met bijlagen van 25 februari 2011 en het faxbericht met bijlagen van 1 maart 2011 van mr. Van Willigen en de brief met bijlagen van 1 maart 2011 van de bewindvoerder.

2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2011, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Willigen. Voorts is verschenen de bewindvoerder.

2.4 Ter zitting heeft mr. Van Willigen aan het hof een vonnis overgelegd van 29 juni 2010 van de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht.

3. De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.

[appellanten] zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Samen hebben zij twee kinderen van 10 en 8 jaar oud. [appellant 1] is werkzaam in loondienst; [appellant 2] is volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt een WAO-uitkering.

Op 28 november 2007 hebben [appellanten] een schuldovereenkomst gesloten met het Budget Advies Centrum (hierna te noemen: het BAC). Het BAC kreeg met ingang van februari 2008 de beschikking over het inkomen van [appellant 1] en per 14 april 2008 over het inkomen van [appellant 2].

Per april 2008 betaalt het BAC de vaste lasten voor [appellanten]. In mei 2008 werd het eerste leefgeld aan [appellanten] uitgekeerd en werd voor hen een beslagvrije voet vastgesteld. In januari 2009 hebben [appellanten] volledig inkomensbeheer gekregen.

De toenmalige consulente van het BAC is op een gegeven moment vervangen, omdat zij

- ook volgens het BAC - disfunctioneerde en de zaken die zij voor [appellanten] behoorde te regelen op hun beloop had gelaten. Nadat deze consulente uit haar functie was ontheven en haar werkzaamheden waren overgenomen, zijn de schuldeisers van [appellanten] op 24 april 2009 voor het eerst aangeschreven. Door deze gang van zaken zijn [appellanten] in een door ABN AMRO Bank aanhangig gemaakte procedure betrokken en hebben zij advocaatkosten moeten maken ter hoogte van ongeveer € 8.300,-. Dit bedrag is door de budgetbeheerder van het reeds gespaarde bedrag (ongeveer € 21.000,- in een periode van 15 maanden) betaald. Na betaling van de advocaatkosten was het spaarsaldo ten tijde van de toelating van [appellanten] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling € 12.688,20.

3.2 De rechtbank heeft het door de bewindvoerder ingediende verzoek tot verkorting van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het volgende.

Volgens artikel 1.7 van de Landelijke Richtlijnen voor Schuldsaneringen, opgesteld door Recofa, kan de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling van drie jaar in beginsel niet worden verkort indien de schuldenaren voorafgaand aan de toelating tot die regeling langere tijd in een minnelijk traject of tijdens een moratorium hebben gespaard.

De door [appellanten] gestelde fouten in het minnelijk traject vormen geen aanleiding een uitzondering te maken op de wettelijke looptijd van de schuldsaneringsregeling. Niet is gebleken van zulke uitzonderlijke omstandigheden dat hierdoor een verkorting van de wettelijke looptijd van drie jaar is gerechtvaardigd. Een minnelijk traject met een duur van twee jaar noopt niet tot een korting, aldus de rechtbank.

3.3 [appellanten] stellen dat er voldoende redenen zijn om de looptijd van hun wettelijke schuldsaneringsregeling te verkorten met de tijd dat bij het BAC is gespaard, te weten 16 maanden, dan wel met een door het hof te bepalen (kortere) termijn, bijvoorbeeld een jaar. Daartoe voeren zij het volgende aan.

Artikel 1.7 onder c. van de Recofa-richtlijnen biedt ruimte voor verkorting; deze richtlijn is geen bindend recht, maar een uiting van streven naar rechtseenheid. In hun geval is voldoende reden af te wijken van de geldende richtlijn. Door fouten van het BAC hebben zij in het voortraject al lange tijd flink gespaard. Door het lakse optreden van de disfunctionerende medewerker van het BAC zijn advocaatkosten gemaakt, die ertoe hebben geleid dat per saldo het bedrag aan reserveringen is gedaald. Ondanks veelvuldig aandringen van hun kant, heeft het BAC pas eind april 2009 de schuldeisers aangeschreven, met alle gevolgen van dien.

Indien het BAC het schuldsaneringstraject correct had behandeld, was de aanvraag tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling veel eerder ingediend en was wellicht zelfs een minnelijke regeling mogelijk geweest. In dat geval zou de door ABN AMRO Bank aanhangig gemaakte procedure zijn voorkomen en hadden zij geen advocaatkosten hoeven te maken.

Volgens [appellanten] worden hun schuldeisers bij toewijzing van hun verzoek niet benadeeld, omdat zij aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een uitkering zullen ontvangen ter hoogte van het bedrag dat het BAC aan hen heeft voorgespiegeld.

De bewindvoerder omschrijft [appellanten] als ‘modelsanieten’. Hij steunt het door hen ingediende verzoek tot verkorting van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

3.4 Artikel 349a Fw luidt als volgt.

1. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt drie jaar, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, die dag daaronder begrepen. In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen, indien voor de gehele termijn tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 295, de rde lid.

2. De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar. De bewindvoerder geeft van de gewijzigde termijn onverwijld kennis aan de schuldeisers. De rechter-commissaris dient de schuldenaar in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, alvorens te beslissen de termijn te verlengen.

3. Onder dezelfde voorwaarden kan de rechtbank in het kader van artikel 350 of 352 de termijn ambtshalve dan wel op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, schuldenaar of een of meer schuldeisers wijzigen. Tegen dit vonnis kunnen de schuldeisers die om de wijziging gevraagd hebben en kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Artikel 351, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.

3.5 Ingevolge artikel 1.7 onder c. van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen kan de wettelijke termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling in beginsel niet worden verkort indien de schuldenaar voorafgaand aan de toelating tot die regeling langere tijd in een minnelijk traject of tijdens een moratorium heeft gespaard of indien afloscapaciteit van de schuldenaar in de periode voorafgaand aan de regeling - bijvoorbeeld door loonbeslag - voor de aflossing van schulden is aangewend.

3.6 Vaststaat dat de betrokken medewerker van het BAC tijdens het minnelijk traject dat [appellanten] hebben doorlopen de zaken niet tijdig heeft opgepakt. Ook het hof gaat er daarom van uit dat het minnelijk traject langer heeft geduurd dan strikt noodzakelijk zou zijn geweest.

Anders dan [appellanten] aanvoeren, ziet het hof in de door de toedoen van het BAC opgelopen vertraging in het minnelijk traject geen aanleiding af te wijken van het in artikel 1.7 onder c van de Recofa-richtlijnen opgenomen beginsel.

Daartoe neemt het hof in aanmerking dat aan elke schuldsaneringsregeling een minnelijk traject voorafgaat, waarin het een gegeven is dat schuldhulpverleningsinstanties zoals het BAC soms de zaken niet tijdig oppakt en waarin sanieten het niet altijd eens zullen zijn met de wijze waarop de desbetreffende instantie haar taken uitvoert. Dergelijke discussies en geschilpunten tussen sanieten en de schuldhulpverlening dienen naar het oordeel van het hof door betrokkenen onderling te worden besproken en zoveel mogelijk gezamenlijk te worden opgelost of anders tussen die partijen door de rechter te worden beslecht.

Het hof ziet het niet als zijn taak in een procedure als deze een precieze beoordeling te geven (voor zover dat al mogelijk zou zijn) over de wijze waarop het traject voorafgaande aan de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is verlopen, laat staan dat daaraan de door [appellanten] beoogde (verstrekkende) consequenties verbonden zouden moeten worden.

3.7 Het feit dat [appellanten] vanwege de door het BAC gemaakte fouten langer hebben gespaard dan wellicht nodig zou zijn geweest, is voor het hof geen reden anders te beslissen. Ditzelfde geldt voor de volgens de verklaring van [appellanten] door de disfunctionerende medewerker van het BAC uitgesproken verwachting dat zij per februari 2011 in aanmerking zouden komen voor verlening van een schone lei.

3.8 Op grond van het voorgaande is hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 1 februari 2011.

Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.A. van Rossum en F.W.J. Meijer, en is op 17 maart 2011 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature