Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Jachthaven Manten" vastgesteld.

Uitspraak



201003553/1/R1.

Datum uitspraak: 16 maart 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachthaven Manten B.V., gevestigd te Tienhoven, gemeente Wijdemeren,

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Wijdemeren,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Jachthaven Manten" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Jachthaven Manten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 14 juni 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Jachthaven Manten, [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar Jachthaven Manten, vertegenwoordigd door P.P. van Veenendaal, bijgestaan door ing . R.J.C. Braams, werkzaam bij Braams Consult, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A. van der Leest, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door H.J.W. van Emmerik, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door drs. A.J. de Wilde, werkzaam bij Royal Haskoning, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan heeft betrekking op de jachthaven Manten, die is gelegen aan het kruispunt van het Tienhovensch Kanaal en de watergang Kalverstraat. Het plangebied beslaat ongeveer 4 hectare aan gronden en water. In het water bevinden zich momenteel 292 ligplaatsen. Met het plan is onder meer beoogd een uitbreiding van het aantal ligplaatsen mogelijk te maken.

Het beroep van Jachthaven Manten

2.2. Jachthaven Manten komt op tegen de gewijzigde vaststelling van het plan, voor zover daarbij aan het gehele plangebied de dubbelbestemming "Grondwaterbeschermingsgebied" is toegekend. Jachthaven Manten stelt dat zij daardoor in haar bedrijfsvoering wordt beperkt, omdat voor elke uitbreiding een ontheffing van het bestemmingsplan en een advies van de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied nodig zullen zijn. Zij acht dit een verzwaring ten opzichte van het vorige plan.

2.2.1. De raad stelt dat de begrenzing van het plandeel met de dubbelbestemming "Grondwaterbeschermingsgebied" is aangepast naar aanleiding van de zienswijze van Waternet. In het ontwerpplan had de dubbelbestemming "Grondwaterbeschermingsgebied" alleen betrekking op de bestaande jachthaven, in het vastgestelde plan is die dubbelbestemming tevens toegekend aan het gebied waarop de uitbreiding is voorzien. De begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied is daarmee in overeenstemming gebracht met de kaarten behorende bij de Provinciale Milieuverordening. De raad stelt dat met betrekking tot de in het plan voorziene uitbreiding van de jachthaven reeds advies is gevraagd en verkregen van de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college heeft daarbij aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van een vergunning voor de uitbreiding. Voorts acht de raad het ontheffingensysteem een niet te zwaar middel om afwijkingen van de primaire bestemming te beoordelen en belangen van derden te waarborgen.

2.2.2. In de plantoelichting staat dat het plangebied in zijn geheel valt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Dit grondwaterbeschermingsgebied is onderverdeeld in een 25-jaarszone en een 100-jaarszone. Grofweg valt het landdeel binnen grondwaterbeschermings-gebied I (de 25-jaarszone) en het waterdeel binnen grondwater-beschermingsgebied II (de 100-jaarszone). Dit betekent dat bouwplannen altijd moeten worden getoetst aan eventueel effect op de kwaliteit van het grondwater. Het plan wordt geacht geen gevolgen te hebben voor de inrichting van het watersysteem en de waterketen, aangezien het slechts de verlenging van steigers binnen een door een golfbreker reeds afgekaderd gebied betreft, welke in eigendom is van de jachthaven.

2.2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planregels zijn de op de verbeelding voor Grondwaterbeschermingsgebied aangewezen gronden primair bestemd voor:

a. grondwaterbescherming;

b. werken en voorzieningen ten behoeve van de grondwaterbescherming,

alsmede voor de andere daar voorkomende bestemming.

Ingevolge het tweede lid mogen op of in deze gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Ingevolge het derde lid zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen op deze gronden slechts toelaatbaar indien daarvoor ontheffing door het college van burgemeester en wethouders is verleend. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ontheffing te verlenen indien het belang van het grondwaterbeschermingsgebied niet onevenredig wordt geschaad.

Ingevolge het vierde lid wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied, alvorens omtrent het verlenen van ontheffing ten behoeve van de secundaire bestemmingen te beslissen.

2.2.4. De Afdeling stelt vast dat de raad de begrenzing van het plandeel met de dubbelbestemming "Grondwaterbeschermingsgebied" heeft vastgesteld in overeenstemming met de begrenzing zoals neergelegd op de kaart behorende bij de Provinciale Milieuverordening. Jachthaven Manten heeft geen omstandigheden of argumenten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de raad daar niet in redelijkheid bij heeft kunnen aansluiten. Dat dit voor de gronden van Jachthaven Manten leidt tot een verzwaring van het planologisch regime ten opzichte van het vorige plan, leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft het belang van de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van Jachthaven Manten, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het beschermingsregime zoals opgenomen in artikel 7 van de planregels niet onredelijk bezwarend is voor Jachthaven Manten, dat de voor de in het plan voorziene uitbreiding benodigde ontheffing reeds is verleend en dat niet is gebleken van andere concrete bouw- of uitbreidingsplannen. In het betoog ter zitting van Jachthaven Manten dat sprake is van willekeur nu de bestemmingsplannen van de voormalige gemeenten Breukelen en Maarssen geen voorschriften bevatten ter bescherming van hetzelfde grondwaterbeschermingsgebied, ziet de Afdeling, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad artikel 7 van de planregels niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat Waternet in haar zienswijze heeft verzocht regels ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied op te nemen in het plan.

2.3. In hetgeen Jachthaven Manten heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.4. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen het plan, voor zover daarbij de uitbreiding van de jachthaven mogelijk wordt gemaakt. Als formeel bezwaar voert hij aan dat het rapport "Uitwerking Voortoets Jachthaven Manten, Onderdelen licht en stikstof" (hierna: het rapport Uitwerking Voortoets) van Royal Haskoning van 20 oktober 2009 voor de vaststelling van het plan ter inzage had moeten worden gelegd.

2.4.1. Het ontwerpplan heeft vanaf 28 mei 2009 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. In artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het ambtshalve te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage legt. Het rapport Uitwerking Voortoets was ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan nog niet voorhanden, zodat artikel 3:11, eerste lid, van de Awb hierop niet van toepassing is. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad uit het oogpunt van zorgvuldigheid alsnog gelegenheid had moeten bieden te reageren op het rapport. Overigens heeft [appellant sub 2] zijn bezwaren tegen het rapport alsnog in beroep naar voren kunnen brengen.

2.5. [appellant sub 2] stelt voorts dat het oppervlak van de jachthaven in het voorliggende plan is uitgebreid met één hectare ten opzichte van het vorige plan. Gelet hierop stelt de raad volgens [appellant sub 2] ten onrechte dat het plan niet voorziet in een uitbreiding van het bestaande oppervlak van de jachthaven. [appellant sub 2] acht deze uitbreiding in strijd met het gemeentelijke beleid, zoals dat is aangehaald in paragraaf 3.3.2. van het rapport "Ecoscan bestemmingsplan Jachthaven Manten" van Royal Haskoning van 19 mei 2009 (hierna: Ecoscan Jachthaven Manten).

2.5.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het gebied met de bestemming "Jachthaven" inderdaad wordt vergroot ten opzichte van het vorige plan, maar dat deze wijziging binnen de begrenzing van de bestaande waterkering en de eigendomsgrenzen van Jachthaven Manten blijft. De raad acht dit niet in strijd met het gemeentelijk beleid nu op grond van dat beleid nieuwe jachthavens niet zijn toegestaan, maar uitbreiding van bestaande jachthavens wel mogelijk is.

2.5.2. Uit de Ecoscan Jachthaven Manten volgt dat het gemeentelijk beleid aan nieuwvestiging in de weg staat. Herstructurering van bestaande jachthavens waarbij het aantal ligplaatsen kan toe- of afnemen, is wel toegestaan op grond van het gemeentelijk beleid. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

2.6. [appellant sub 2] stelt verder dat in de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken niet is uitgegaan van het maximale aantal ligplaatsen dat het plan mogelijk maakt.

2.6.1. De raad heeft bewust gekozen voor het niet vastleggen van een maximaal aantal ligplaatsen. De uitbreiding van het aantal ligplaatsen wordt fysiek beperkt door het oppervlak van de jachthaven. Het aantal ligplaatsen dat in totaal mogelijk is binnen het oppervlak van de jachthaven is voorts afhankelijk van de afmetingen van de ligplaatsen. Gelet daarop is gekozen voor een planregeling waarbinnen het aantal ligplaatsen flexibel is, mede om een eventuele herstructurering van de ligplaatsen niet te frustreren. De raad wijst er in dit verband nog op dat ook in het vorige plan geen maximaal aantal ligplaatsen was neergelegd.

De raad stelt dat de beoogde verlenging van de steigers ongeveer 50 extra ligplaatsen oplevert. Aan de in het plan ten grondslag gelegde onderzoeken naar de gevolgen van het plan voor de omgeving is van dit aantal extra ligplaatsen uitgegaan. Hoewel de bestaande steigers in theorie zodanig verlengd kunnen worden dat meer dan 50 ligplaatsen worden gecreëerd, is dit feitelijk niet mogelijk, nu daardoor onvoldoende manoeuvreerruimte zou overblijven. Bovendien is het water op sommige plaatsen te ondiep voor het realiseren van ligplaatsen, aldus de raad.

Om die reden heeft de jachthaven bouwvergunning aangevraagd voor de aanleg van 63 ligplaatsen, waarvan tien ligplaatsen reeds op grond van het vorige plan kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop is volgens de raad in de onderzoeken terecht uitgegaan van een uitbreiding met ongeveer 50 ligplaatsen.

2.6.2. Gelet op hetgeen de raad daaromtrent heeft gesteld en dat is verwoord onder 2.6.1 is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor een planregeling waarin de uitbreiding van de jachthaven wordt beperkt door het oppervlak van de jachthaven. Nu [appellant sub 2] niet heeft betwist dat, rekening houdend met de benodigde manouvreerruimte, de beoogde en feitelijk mogelijke verlenging van de steigers ongeveer 50 extra ligplaatsen oplevert, acht de Afdeling het voorts niet onjuist dat in de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken is uitgegaan van een uitbreiding van de jachthaven met 50 ligplaatsen.

2.7. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in onvoldoende parkeergelegenheid voor de jachthaven voorziet. Hij voert hiertoe aan dat in de bestaande situatie met name in het hoogseizoen reeds sprake is van een hoge parkeerdruk bij de jachthaven, onder meer als gevolg van de nabij gelegen recreatiestrook die op zomerse dagen druk wordt bezocht. Dit heeft tot gevolg dat veelvuldig in de berm van de Nieuweweg wordt geparkeerd, hetgeen de verkeersveiligheid niet ten goede komt. Volgens [appellant sub 2] zal als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven de parkeer- en verkeersdruk nog verder toenemen en de verkeersveiligheid verder afnemen.

2.7.1. De raad stelt dat de jachthaven het gehele jaar door beschikt over twee parkeerterreinen ten zuiden van de Nieuweweg op het grondgebied van de gemeente Maarssen. Die parkeerterreinen beslaan gezamenlijk een oppervlakte van ongeveer 1.300 m². Hierop kunnen ongeveer 180 auto's worden geparkeerd. Deze capaciteit is ook na realisering van de voorziene uitbreiding van het aantal ligplaatsen buiten het hoogseizoen voldoende. Daarnaast voorziet het plan in parkeergelegenheid op de als "Jachthaven" bestemde gronden, aangezien in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder i, van de planregels is bepaald dat die gronden mede zijn bestemd voor parkeervoorzieningen. In de drukke zomerperiode kunnen auto's in de botenloods worden geparkeerd, nu deze alleen in de winter wordt gebruikt voor de stalling van boten. Ook kunnen auto's worden geparkeerd op de aanwezige betonplaten waarop in de zomermaanden evenmin boten worden gestald. Op deze wijze wordt voorzien in ongeveer 180 extra parkeerplaatsen, waarmee het totale aantal parkeerplaatsen op ongeveer 360 komt. Dit is ruim voldoende voor het totaal aantal ligplaatsen waarin het plan voorziet (ongeveer 350), aangezien het volgens de gemeentelijke parkeernormnota mogelijk is om bij 360 parkeerplaatsen in totaal 540 ligplaatsen te exploiteren, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het parkeren ondergeschikt is aan de jachthaven, nu parkeren op het terrein van de jachthaven alleen is toegestaan bij het gebruik van de jachthaven en niet bijvoorbeeld in geval van recreëren aan de recreatiestrook.

Uit verkeersgegevens blijkt dat op een werkdag 2172 voertuigen gebruik maken van de Nieuweweg. In het hoogseizoen zullen volgens de raad beduidend meer voertuigen van de Nieuweweg gebruik maken. De 50 extra ligplaatsen zullen in het hoogseizoen leiden tot ongeveer 100 extra verkeersbewegingen per dag. Dit betreft slechts een geringe bijdrage aan de verkeersintensiteit, aldus de raad. Bovendien worden maatregelen getroffen om verkeersonveilige situaties op de Nieuweweg te voorkomen.

2.7.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d en i, van de planregels, zijn de op de verbeelding voor Jachthaven RJ aangewezen gronden bestemd voor:

a. een jachthaven;

b. de bedrijfsvoering van watersportbedrijven;

c. botenloodsen voor herstel en berging van pleziervaartuigen;

d. water:

met daaraan ondergeschikt:

i. infrastructurele voorzieningen en parkeervoorzieningen.

2.7.3. [appellant sub 2] heeft het door de raad genoemde aantal parkeerplaatsen dat in het hoogseizoen beschikbaar is voor bezoekers van de jachthaven niet bestreden. De Afdeling volgt [appellant sub 2] niet in zijn betoog ter zitting dat het standpunt van de raad, dat tijdens het hoogseizoen op het buitenterrein van de jachthaven ongeveer 180 auto's kunnen worden geparkeerd, buiten beschouwing dient te worden gelaten gelet op de goede procesorde, nu dit eerst in het aanvullend verweerschrift is aangevoerd. Hiertoe overweegt de Afdeling dat dit argument reeds tijdens de behandeling van het verzoek van [appellant sub 2] een voorlopige voorziening te treffen op 21 juni 2010 naar voren is gebracht en wederom is aangevoerd in het aanvullend verweerschrift van de raad als reactie op het door [appellant sub 2] ingediende aanvullende beroepschrift. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] onvoldoende gelegenheid heeft gehad op het argument van de raad te reageren, zodat geen grond bestaat dit punt wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

De Afdeling volgt [appellant sub 2] evenmin in zijn betoog ter zitting dat het gebruik van een deel van het terrein van de jachthaven voor 180 parkeerplaatsen niet kan worden aangemerkt als gebruik dat ondergeschikt is aan het gebruik van het terrein als jachthaven, gelet op het oppervlak dat daarmee is gemoeid. Hiertoe overweegt de Afdeling dat geen sprake is van een zelfstandig parkeerterrein, maar dat het parkeren plaatsvindt ten behoeve van de jachthaven en daarmee ondergeschikt is aan het gebruik van het terrein als jachthaven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder i, van de planregels.

Aangezien ruim wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan voorziet in onvoldoende parkeergelegenheid. Gelet daarop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties op de Nieuweweg. Voor zover [appellant sub 2] ter zitting heeft betoogd dat onduidelijk is waarop de gemeentelijke parkeernorm is gebaseerd, overweegt de Afdeling dat de gemeentelijke parkeernormnota een openbaar stuk betreft dat onder andere is te raadplegen op de website van de gemeente.

2.8. [appellant sub 2] betoogt dat de gevolgen van de uitbreiding van de jachthaven voor het naastgelegen Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen onvoldoende zijn onderzocht. Hiertoe voert hij aan dat de gevolgen van het ankeren van zeilboten in de Zuidelijke Kievitsbuurt voor broedvogels, zoals de grote karekiet, de rietzanger, de snor en de visdief, niet zijn onderzocht. Daarnaast is niet onderkend dat het plassengebied het overwinteringsgebied vormt voor de grauwe gans, het nonnetje en de tafeleend. Verder betoogt [appellant sub 2] dat de onderzoeken deels zijn gebaseerd op verouderde en onvolledige gegevens. Verder wijst hij erop dat eraan voorbij is gegaan dat de Oostelijke Vechtplassen zijn aangewezen als wetland en dat in dat kader de inspanningsverplichting bestaat de watervogelstand in dat gebied te vermeerderen.

2.8.1. Bij besluit van 24 maart 2000, Stcrt. 2000, 65, zoals gewijzigd bij besluit van 25 april 2003, Stcrt. 2003, 95, zijn de Oostelijke Vechtplassen aangewezen als speciale beschermingszone (hierna: SBZ) als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: Vogelrichtlijn). De Oostelijke Vechtplassen kwalificeren als SBZ onder de Vogelrichtlijn onder meer vanwege het voorkomen van de snor, rietzanger, grote karekiet, grauwe gans, de krakeend, de tafeleend en het nonnetje. Tevens zijn de Oostelijke Vechtplassen als watergebied van internationale betekenis aangemerkt als bedoeld in artikel 2 van de op 2 februari 1971 te Ramsar, Iran, tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Trb. 1975, 84 en Trb. 1980, 90).

De Oostelijke Vechtplassen zijn voorts bij de Europese Commissie aangemeld als speciale beschermingszone op grond van de Habitatrichtlijn. Bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 is dit gebied aangewezen als gebied van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.

2.8.2. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), zoals deze luidde ten tijde van de vaststelling van het plan, voor zover hier van belang, wijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG (Vogelrichtlijn) en 92/43/EEG (Habitatrichtlijn).

Ingevolge artikel 1, onder n, van de Nbw 1998 wordt onder Natura 2000-gebied verstaan een gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid.

2.8.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge het tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het plan, maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

2.8.4. De raad stelt dat een herziening van het op het Natura 2000-gebied betrekking hebbende bestemmingsplan in voorbereiding is. In dat kader is uitgebreid onderzoek verricht naar de effecten van de recreatievaart en watersport op de aanwezige natuurwaarden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Ecoscan bestemmingsplan Plassengebied" (hierna: Ecoscan Plassengebied), welke aan het plan ten grondslag is gelegd en de resultaten daarvan zijn verwerkt in de Ecoscan Jachthaven Manten. In de Ecoscan Jachthaven Manten staat, voor zover thans van belang, dat het uitbreiden van de jachthaven zal leiden tot een toename van het aantal vaarbewegingen en dat varende boten met name zorgen voor optische verstoring in combinatie met geluid. Daarin staat voorts dat de Loosdrechtse Plassen van marginale betekenis zijn voor overwinterende vogels omdat er nauwelijks overwinterende vogels op de plassen zitten. Daarnaast is in het winterseizoen het aantal vaarbewegingen veel lager dan in het hoogseizoen. Gezien de grote oppervlakte van de plas, de lage aantallen vogels op het water en het aantal varende boten in het winterseizoen wordt door de uitbreiding van de jachthaven geen significant negatief effect verwacht op overwinterende vogels. In de Ecoscan Plassengebied staat verder dat de graslanden, waar de grauwe gans foerageert, buiten de zone liggen waar recreatievaart plaatsvindt, zodat geen verstoring optreedt. Daarnaast wordt er gedurende de winter in de avond en nacht vrijwel niet gevaren, waardoor de recreatievaart geen negatieve gevolgen heeft voor het slaap- en rustgebied. De krakeend komt niet of nauwelijks voor op de plassen met veel recreatievaart. Ook het nonnetje is niet in grote groepen aanwezig op de plassen, waardoor deze soort minder kwetsbaar is voor verstoring. De plassen die voor recreatievaart worden gebruikt, worden niet door de tafeleend gebruikt voor foerageren en om te rusten. Slechts de Waterleidingplas is van betekenis voor deze soort, maar doordat deze niet toegankelijk is voor boten, vind geen verstoring plaats.

In de Ecoscan Jachthaven Manten staat verder dat broedvogels zonder uitzondering gebruik maken van rietlanden en moerassen. Zij ondervinden alleen verstoring als het rietland of moeras betreden wordt of door waterriet gevaren wordt. Voor recreatievaart is dit type habitat nagenoeg overal ontoegankelijk. Zolang geen nieuwe aanlegplaatsen bij rietkragen worden aangelegd vindt geen verstoring plaats en wordt de recreatievaart voldoende gescheiden van de beschermde natuurwaarden, aldus de Ecoscan Jachthaven Manten. In het rapport Uitwerking Voortoets zijn de mogelijke effecten van het plan op het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen meer in detail in kaart gebracht waarbij de onderwerpen licht en depositie van verzurende en vermestende stoffen aan de orde zijn gekomen. De conclusie van het rapport Uitwerking Voortoets is dat de uitbreiding van de jachthaven wat betreft de verlichting geen effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Wat betreft de depositie van verzurende en vermestende stoffen wordt geconcludeerd dat effecten niet kunnen worden uitgesloten, maar dat deze effecten zeker niet significant negatief zijn.

2.8.5. Zowel de Ecoscan Jachthaven Manten, de Ecoscan Plassengebied als het rapport Uitwerking Voortoets zijn ten grondslag gelegd aan het plan. Uit deze onderzoeken volgt dat de gevolgen van de uitbreiding van de jachthaven op de door [appellant sub 2] genoemde vogelsoorten zijn bezien en dat significante negatieve effecten zijn uitgesloten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze onderzoeken zijn gebaseerd op onvolledige of verouderde gegevens.

Wat betreft het ankeren in de Zuidelijke Kievitsbuurt, stelt de Afdeling vast dat daar een vaarverbod voor gemotoriseerde vaartuigen geldt na 50 meter, zodat deze vaartuigen alleen met een ontheffing in het gebied mogen varen. Het is in dit gebied voorts niet toegestaan om aan te meren aan de rietkragen. Namens de zijde van Jachthaven Manten is in reactie op het betoog van [appellant sub 2] ter zitting dat in de onderzoeken ten onrechte geen rekening is gehouden met een toename van het aantal zeilboten dat ongemotoriseerd door de Zuidelijke Kievitsbuurt zal gaan varen, gesteld dat de jachthaven niet in directe verbinding staat met de Zuidelijke Kievitsbuurt, maar is gericht op de eerste tot en met de vijfde plas en dat de verbinding van de vierde en vijfde plas met de Zuidelijke Kievitsbuurt, de Kalverstraat, zodanig dicht begroeid is dat zeilen na 50 meter vrijwel onmogelijk is. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat het aanlegverbod wordt overtreden, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Bij overtreding van het aanlegverbod kan een belanghebbende het college van burgemeester en wethouders om handhaving verzoeken.

Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft getoetst aan de Wetlandsconventie, overweegt de Afdeling dat deze conventie geen bepalingen bevat die voor de rechter als een ieder verbindend als bedoeld in artikel 93 van de Grondwet in dit geval zouden kunnen worden ingeroepen. Overigens geven de Ecoscan Jachthaven Manten en de Ecoscan Plassengebied alsmede het rapport Uitwerking Voortoets blijk van een deugdelijk onderzoek, waarin ook de waarden die relevant zijn bij een wetland zijn meegenomen.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de Ecoscan Jachthaven Manten en de Ecoscan Plassengebied alsmede het rapport Uitwerking Voortoets niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Dit betoog faalt derhalve.

2.9. [appellant sub 2] voert ten slotte aan dat onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van de in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen afstand. Volgens hem dient juist een grotere afstand te worden aangehouden ten opzichte van het natuurgebied dat grenst aan het plangebied.

2.9.1. In de VNG-brochure wordt met betrekking tot jachthavens met diverse voorzieningen een richtafstand tot woningen in een rustig buitengebied gehanteerd van tien meter voor de aspecten geur en stof, 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect gevaar.

In de plantoelichting staat dat de uitbreiding van de jachthaven plaatsvindt op een afstand van minimaal 60 meter tot de dichtstbijzijnde recreatiewoning, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het plan niet aan de richtafstand van 50 meter uit de VNG-brochure voldoet. Voor zover [appellant sub 2] bedoelt te betogen dat ten opzichte van het Natura 2000-gebied een afstand van meer dan 50 meter dient te worden aangehouden vanwege geluid, overweegt de Afdeling dat de VNG-brochure niet strekt ter bescherming van natuurwaarden, maar aanbevelingen geeft voor aan te houden afstanden tussen bedrijven en woningen. Gelet hierop faalt dat betoog.

2.10. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Gerkema

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011

472-673.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature