Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De controle heeft plaatsgevonden vlak na de grensovergang. De rechtbank is van oordeel dat de controle in het onderhavige geval in feite is aan te merken als een MTV-controle. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 december 2010 (LJN BP0427) heeft overwogen is een MTV-controle in strijd met artikel 21 van de Schengengrenscode.

De controle op grond van artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 heeft plaatsgevonden vlak na de grensovergang.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudend te MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 11 / 6933

Uitspraak

in het geding tussen

[eiser], eiser,

en

de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.

Datum bestreden besluit: 26 februari 2011

Kenmerk: [IND-nummer]

V-nummer: [V-nummer]

1. Procesverloop

Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.

Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 maart 2011. Ter zitting is eiser in persoon verschenen, gehoord met behulp van een tolk in de Russische taal, en bijgestaan door G.J.C. van Buuren, advocaat te Weert. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.M. Janssen, werkzaam voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Overwegingen

Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en stateloos te zijn.

Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) moet de rechtbank beoordelen of, voor zover bestreden, de bewaring in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.

Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de staandehouding van eiser onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De controle waarbij eiser is staande gehouden, is weliswaar gebaseerd op artikel 51 van de Vw 2000 , maar op basis waarvan in het onderhavige geval het redelijk vermoeden bestaat, dat met de autobus, waarin eiser zich bevond, personen werden vervoerd met betrekking tot wie de desbetreffende ambtenaren een toezichthoudende taak hebben, is in het proces-verbaal niet vermeld. Hij heeft erop gewezen dat de controle vlak na de grensovergang heeft plaatsgevonden, zoals bij controles in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) gebruikelijk was. Naar zijn mening is de controle dan ook in zijn uitvoering niet te onderscheiden van een binnengrenscontrole en is daarmee dan ook in strijd met artikel 21 van Verordening (EG) nr. 5662/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode). Eiser heeft in dezen verwezen naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 januari 2011, nr. 201009974/1/V3, en 28 januari 2011, nr. 20101012461/1/V3, en heeft met betrekking tot de laatste uitspraak opgemerkt dat de Afdeling heeft geoordeeld dat hoewel het proces-verbaal melding maakt van een controle op de naleving van de Wegenverkeerswet 1994, het kader onmiskenbaar werd gevormd door het MTV. Nu de staandehouding onrechtmatig is, geldt dit volgens eiser ook voor de daarop volgende inbewaringstelling. Er zijn immers geen doorslaggevende belangen gesteld om tot een andere conclusie te komen.

Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de staandehouding van eiser niet onrechtmatig is. Naar zijn mening strekken de uitspraken van de Afdeling inzake de MTV-controles niet zo ver dat het daarin gestelde ook geldt voor een controle, die plaatsvindt naar aanleiding van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Volgens verweerder moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de bevoegdheden, die artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 geeft, te weten enerzijds de bevoegdheid personen staande te houden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, en anderzijds de bevoegdheid tot staandehouding na grensoverschrijding ter bestrijding van illegaal verblijf. Nu de in artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 toegekende bevoegdheid slechts samenhangt met de hiervoor als eerste genoemde bevoegdheid van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 , hebben de uitspraken van de Afdeling inzake het MTV geen betekenis voor de uitoefening hiervan. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld, dat er in het onderhavige geval voldoende concrete aanwijzingen waren dat in de onderzochte autobus illegale vreemdelingen werden vervoerd en heeft daartoe verwezen naar een tweetal processen-verbaal, beide van 4 maart 2011.

De rechtbank overweegt als volgt

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn, voor zover voor de zaak van eiser van belang, de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

In artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zij bevoegd zijn het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.

In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is in onderdeel A3/4 het volgende vermeld met betrekking tot het onderzoek van vervoermiddelen.

“Indien ambtenaren belast met grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel of luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, dan zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig, van de schipper van het vaartuig of de gezagvoerder van het luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 Vw is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 Vw . Dit betekent dat indien in het staandegehouden vervoermiddel een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, Vw (zie A3/3).

Met artikel 51 Vw is beoogd ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht in staat te stellen personen te controleren met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben en die zich in een vervoermiddel bevinden. Van deze bevoegdheid mag gebruik worden gemaakt indien de toezichthouder op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden heeft dat met het te controleren vervoermiddel zo’n persoon wordt vervoerd. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de ambtenaar een redelijk vermoeden moet hebben dat de te controleren persoon illegaal in Nederland verblijft. De toezichthoudende taak van de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht beperkt zich daartoe immers niet. Voor wat betreft het operationele toezicht in het binnenland zal het gebruik van deze bevoegdheid zich echter veelal beperken tot personen van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat.

(…)

Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen wordt voor het operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie verwezen naar A3/2.4.

Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen in het kader van het operationele toezicht in het binnenland kunnen onder andere de volgende aanwijzingen aanleiding geven van deze bevoegdheid gebruik te maken:

– van een inzittende van het vervoermiddel is bekend dat hij zich illegaal in Nederland bevindt. De controle van de verblijfsrechtelijke positie hoeft zich in dat geval niet te beperken tot de persoon van wie het bekend is dat hij illegaal in Nederland verblijft, maar kan zich uitstrekken tot alle inzittenden;

– het vervoermiddel wordt gebruikt voor het vervoer van werknemers naar een bedrijf waarvan het bekend is dat het regelmatig illegaal verblijvende personen in dienst heeft.”

In het proces-verbaal onderzoek ex artikel 51 VW / overbrenging / ophouding van 26 februari 2011 is het volgende, voor zover thans van belang, vermeld:

“Op 26-2-2011, te Venlo, om 04:00 uur, was ik, op de openbare auto-/autosnel-/weg: Tankstation, Esso A67, in de gemeente: Venlo, voor de uitvoering van een onderzoek van een vervoermiddel op grond van artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000 . Dit onderzoek vond plaats naar aanleiding van een door de Koninklijke Marechaussee opgesteld proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van vreemdelingen waarvan de Koninklijke Marechaussee een toezichthoudende taak heeft.

Dit proces-verbaal van bevindingen rechtvaardigt, naar objectieve maatstaven gemeten, de controle van vervoermiddelen waarin personen worden vervoerd, als bedoeld in artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000 .

Op 26-02-2011, te 04:10 uur heb ik, op basis van hierboven genoemde mij ambtshalve bekende informatie een vervoermiddel aan een onderzoek onderworpen op grond van artikel 51 Vreemdelingenwet 2000 .

Daartoe is een vordering tot stilhouden, als bedoeld in artikel 5:19, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven op de wijze zoals genoemd in artikel 1 van de Regeling stilhoudingsvordering toezichthouders .

Daarbij heb ik, als toezichthouder een persoon als passagier van een voertuig voorzien van het kenteken: FDT-393 uit het land: Bondsrepubliek Duitsland gevorderd inlichtingen te verstrekken en mij ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie een document ter inzage te overhandigen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 2e van de Wet op de identificatieplicht . ”

Ter zitting is gebleken dat een door de Koninklijke Marechaussee opgesteld proces-verbaal, waarvan in het hiervoor aangehaalde proces-verbaal sprake is, niet bestaat. In de plaats daarvan zijn op verzoek van de procesvertegenwoordiger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst een tweetal processen-verbaal opgesteld, gedateerd 4 maart 2011, derhalve na de staandehouding van eiser, waarin nadere informatie wordt gegeven met betrekking tot enerzijds de autobus, waarin eiser zich bevond, en anderzijds met betrekking tot autobussen in het algemeen.

In het eerstgenoemde proces-verbaal is, voor zover relevant, vermeld:

“Genoemde autobus groepsvervoer, met het Duitse kenteken F-DT 393, is in gebruik bij de firma: Touring Tours und Travel GmbH, gevestigd in Frankfurt a/d Main.

Ambtshalve is mij verbalisant bekend dat deze autobus groepsvervoer met voornoemd kenteken met enige regelmaat de Duits Nederlandse grens passeert. Dit gebeurt doorgaans tijdens de nachtelijke uren. Deze autobus groepsvervoer rijdt voor of is ingehuurd door de firma “Eurolines” voor de route van Kopenhagen (DK) – Hamburg (D) – Eindhoven (NL) met als eindbestemming Parijs (F) visa versa.”

In het tweede proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld:

“Voor het vervoermiddel bus/touringcar kunnen we stellen dat:

- Somaliërs, voornamelijk aan de Nederlandse oostgrens in Duitse en Hongaarse bussen, en in mindere mate aan de Nederlandse zuidgrens, in Belgische, Poolse en Britse bussen worden aangetroffen;

- Afghanen voornamelijk aan de Nederlandse zuidgrens in Duitse, Belgische en Nederlandse bussen, en aan de Nederlandse oostgrens in Duitse bussen worden aangetroffen;

- Voor de Congolezen /Eritreëers en Angolezen geldt, dat zij voornamelijk aan de Nederlandse zuidgrens, en voor wat betreft de Nederlandse oostgrens voornamelijk bij Venlo worden aangetroffen in Duitse bussen.

Deze informatie is vastgelegd in een rapportage opgemaakt door (…)

(…)

Naar aanleiding van de gegevens die uit deze analyse voortvloeiden is

door het Districts Informatieknooppunt te Zwolle een briefingsdia aangemaakt genaamd:”Mensensmokkel icm Somaliërs int bus” welke dia op 7 februari 2011 landelijk is bekend gesteld. In deze dia wordt omschreven dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, kan worden vastgesteld dat:

- mensensmokkel (met name Somaliërs) per internationaal busvervoer plaatsvindt

- de bus vaak een Duits kenteken heeft beginnend met HH

- 75% van de gesmokkelden van het mannelijk geslacht is

- de leeftijdscategorie tussen de 20 en 40 jaar ligt

- de locatie van aantreffen vooral aan de oostgrens van Nederland is

- de piek van het aantreffen op donderdag en zaterdag is vastgesteld

- de mensensmokkel vaak samengaat met vervalste documenten.”

De rechtbank stelt voorop dat zij het niet juist acht, sterker nog het afkeurt, dat in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal wordt verwezen naar een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, dat niet blijkt te bestaan. Dit geldt te meer nu een dergelijk proces-verbaal als reden wordt genoemd voor het gebruik maken van een bevoegdheid die bij wet, in casu artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 , is toegekend.

Daargelaten deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat het gestelde in de op 4 maart 2011 opgemaakte processen-verbaal niet toereikend is om te kunnen concluderen dat met betrekking tot de autobus, waarin eiser zich bevond, naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden kon worden aangenomen dat met die autobus illegale personen werden vervoerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat met betrekking tot deze specifieke autobus slechts bekend is dat deze gebruikt wordt voor het internationaal vervoer van personen van Kopenhagen naar Parijs via Duitsland en Nederland en regelmatig ’s-nachts de grensovergang passeert. Hieruit kan voornoemd redelijk vermoeden niet worden afgeleid. Dit geldt ook indien daarbij de informatie met betrekking tot autobussen in het algemeen wordt betrokken. Uit die informatie blijkt slechts welke vreemdelingen (van welke nationaliteit) voornamelijk in Duitse autobussen aan de Nederlandse oostgrens zijn aangetroffen. Getallen ontbreken; zo is niet aangegeven hoeveel autobussen met Duits kenteken deze grens passeren, en hoe vaak en hoeveel illegale vreemdelingen daarbij zijn aangetroffen. Bovendien betreft de plaatsbepaling “oostgrens” een zeer groot gebied. Op grond van de informatie die thans voorligt kan dan ook niet ten aanzien van elke autobus met Duits kenteken, die de oostgrens passeert, worden geconcludeerd dat ten aanzien daarvan, naar objectieve maatstaven gemeten, voornoemd redelijk vermoeden bestaat. Het beroep van verweerder op de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008, nr. 200805130/1, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu de informatie in de onderhavige zaak, in vergelijking met die waarop de uitspraak van de Afdeling betrekking heeft, te algemeen en te onbepaald is.

Gelet op het bovenstaande en het feit dat de controle heeft plaatsgevonden vlak na de grensovergang, alwaar zoals eiser onweersproken heeft gesteld gebruikelijk controles in het kader van MTV plaatsvonden, is de rechtbank van oordeel dat de controle in het onderhavige geval in feite is aan te merken als een MTV-controle. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 december 2010 (LJN BP0427) heeft overwogen is een MTV-controle in strijd met artikel 21 van de Schengengrenscode. Dit betekent dat de staandehouding van eiser onrechtmatig heeft plaatsgevonden.

De onrechtmatigheid van de staandehouding maakt de daaropvolgende inbewaringstelling van eiser eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Nu verweerder geen belangen heeft gesteld op grond waarvan de onrechtmatigheid van de staandehouding geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaring, is de maatregel van bewaring in redelijkheid niet rechtmatig te achten.

De rechtbank stelt vast dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is en met ingang van heden, zijnde 8 maart 2011, moet worden opgeheven.

Ingevolge artikel 106, eerste lid van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de bewaring beveelt een schadevergoeding toekennen.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden om aan eiser ten laste van verweerder een schadevergoeding toe te kennen van € 105,- voor de dagen dat de bewaring in een politiecel ten uitvoer is gelegd en € 80,- voor de dagen dat de bewaring in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 850,- (2x105=210 + 8x80=640) toekomt.

Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 874,-.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 8 maart 2011;

wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en kent aan eiser een schade¬vergoeding toe van

€ 850,- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;

veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank;

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. Span-Henkens, rechter, in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2011.

w.g. E.S.J.M. Naebers w.g. M. Span-Henkens

Voor eensluidend afschrift:

de griffier:

Voornoemde voorzitter van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 850 (zegge: achthonderdvijftig Euro)

Aldus gedaan op 8 maart 2011 door M.A.H. Span-Henkens.

Verzonden:08-03-2011

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000 .

Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature