Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Grievende gedragingen van de vrouw tengevolge waarvan het verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK GRONINGEN

Sector Civielrecht

zaaknr.: 121429/FA RK 10-2298

beschikking d.d. 8 februari 2011

in de zaak van:

[de vrouw],

wonende te [adres],

verzoekster,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. A.J. de Boer,

en

[de man],

wonende te [adres],

verweerder,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. M. Hoekman-Haan.

PROCESVERLOOP

De vrouw heeft op 28 september 2010 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vraagt bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.000,-- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

De man heeft op 19 november 2010 een verweerschrift met bijlagen ingediend.

Op 14 januari 2011 is ter griffie een brief met bijlagen van de advocaat van de man ontvangen.

Op 18 januari 2011 is ter griffie een faxbrief met bijlagen van de advocaat van de man ontvangen.

Op 20 januari 2011 is ter griffie een brief met bijlagen van 19 januari 2011 van de advocaat van de vrouw ontvangen.

De rechtbank heeft partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 25 januari 2011.

RECHTSOVERWEGINGEN

De vaststaande feiten

Partijen zijn gehuwd [in 2006] in de gemeente [***], in algehele gemeenschap van goederen.

Uit de vrouw is geboren het minderjarige kind:

* [minderjarige], geboren [in 2007] in de gemeente [geboorteplaats].

Bij beschikking van 13 januari 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 11 februari 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Bij voornoemde beschikking is geen door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld, omdat partijen in staat waren om in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

Bij beschikking van 23 juni 2009 is de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man van voornoemd minderjarig kind gegrond verklaard.

De geschilpunten

De geschilpunten tussen partijen betreffen (onder andere):

* de niet financiële omstandigheden;

* de veroordeling in de proceskosten.

De niet financiële omstandigheden

Standpunt van de man

De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw zich dusdanig jegens hem heeft gedragen dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd om een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man stelt dat de vrouw gemeenschap met andere mannen had en dat uit het contact met de achterbuurman [minderjarige] is geboren. De man is niet de biologische vader van het kind. De vrouw heeft de man op grond van haar zwangerschap tot een huwelijk verleid en hem in de waan gelaten dat hij de verwekker zou zijn. Hierdoor heeft de vrouw zich dusdanig onbehoorlijk jegens de man gedragen, dat niet van hem kan worden gevergd thans een bijdrage te moeten leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man stelt nadrukkelijk dat in het geval de vrouw niet zwanger was geraakt, dan wel dat wanneer hij zou hebben geweten dat hij niet de verwekker zou zijn van het ongeboren kind, hij zeker niet met de vrouw in het huwelijk zou zijn getreden.

De gedragingen van de vrouw hebben de man zeer gegriefd en hem veel leed toegebracht, waarvan hij slechts moeizaam is hersteld en waarmee hij thans weer wordt geconfronteerd omdat de vrouw het onderhavige verzoekschrift heeft ingediend.

Daarnaast is de man van mening dat het feit dat de vrouw niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien (de oorzaak van haar beperking hierin is haar driejarige dochter), niet door de man is veroorzaakt, zodat de gevolgen hiervan niet op hem mogen worden afgewenteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat het huwelijk van partijen slechts kort heeft geduurd en het huwelijk in principe als kinderloos moet worden aangemerkt, zodat de alimentatieverplichting reeds in duur wordt beperkt. Daarnaast moet de vrouw, gezien haar opleiding en leeftijd, in staat worden geacht in haar

eigen levensonderhoud te voorzien. Het gegeven dat zij thans moeder is van een driejarig kind mag hierbij geen rol spelen, althans de gevolgen daarvan mogen niet op de man worden afgewenteld.

Standpunt van de vrouw

De vrouw stelt dat zij vanuit haar verplichting, die haar door de uitkerende instantie is opgelegd, de alimentatiemogelijkheden bij de man dient te onderzoeken. De vrouw is afhankelijk van een bijstandsuitkering.

Volgens de vrouw is haar gedrag niet dusdanig geweest dat op grond daarvan haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te worden afgewezen. Uit de chatsessies waarvan de wederpartij verslagen heeft overgelegd blijkt niet onomstotelijk dat zij contacten met meerdere mannen had. De vrouw erkent dat zij contact had met de achterbuurman van partijen en dat uit dit contact [minderjarige] is geboren. Het wangedrag op grond waarvan de door de vrouw verzochte bijdrage kan worden afgewezen mag niet lichtvaardig worden aangenomen.

De vrouw betwist dat zij de man doelbewust heeft misleid.

Beoordeling

Uit de overgelegde stukken blijkt dat op grond van de uitkomsten van het DNA-onderzoek de man uitgesloten is van het vaderschap van voornoemd kind. Vervolgens is bij beschikking van deze rechtbank van 23 juni 2009 de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man van voornoemd minderjarig kind gegrond verklaard.

Artikel 1:202 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat nadat de beschikking houdende gegrond verklaring van een ontkenning van een door huwelijk ontstaan vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, het door huwelijk ontstane vaderschap wordt geacht nimmer gevolg te hebben gehad.

De rechtbank overweegt dat nu de appeltermijn van voornoemde beschikking van 23 juni 2009 inmiddels is verstreken zonder dat daartegen een rechtsmiddel is aangewend, onherroepelijk vaststaat dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is.

In artikel 1:399 BW is erin voorzien dat de rechter de verplichting van bloed- en aanverwanten tot verschaffen van levensonderhoud kan matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot levensonderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd. Het artikel spreekt echter alleen van de verplichting van bloed- en aanverwanten en niet van de verplichting van echtgenoten.

De alimentatieverplichting tussen echtgenoten na echtscheiding wordt met name beheerst door artikel 1:157 BW . In dat artikel en ook in een ander artikel wordt niet met zoveel woorden gesproken van een matigingsbevoegdheid ten aanzien van de alimentatie-verplichting tussen echtgenoten zoals in artikel 1:399 BW wel is voorzien. Niettemin is er ook bij dit artikel ruimte voor matiging, dat wil zeggen het niet of minder alimentatie toekennen, in verband met omstandigheden van niet financiële aard. Die omstandigheden kunnen maar hoeven niet een 'wangedrag' van de alimentatiegerechtigde in te houden. Onder wangedrag wordt hier verstaan gedrag van de alimentatiegerechtigde tegenover de alimentatieplichtige, dat afkeuring verdient en waarvan de alimentatiegerechtigde een verwijt kan worden gemaakt.

Uit vaste rechtspraak blijkt dat niet lichtvaardig mag worden aangenomen dat er van een zodanig grievende handeling van de alimentatiegerechtigde jegens de alimentatieplichtige sprake is dat een verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient te worden afgewezen.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de gedragingen van de vrouw dermate grievend voor de man zijn geweest dat redelijkerwijs niet van de man kan worden verwacht dat hij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

De vrouw heeft erkend dat zij voor het huwelijk tijdens de relatie van partijen seksueel contact heeft gehad met de achterbuurman, zodat dit vaststaat.

De rechtbank overweegt voorts dat vaststaat dat het kind dat vijf maanden na het huwelijk van partijen is geboren, niet van de man is. De rechtbank rekent het de vrouw zwaar aan dat zij de man geruime tijd in de waan heeft gelaten dat hij wel de biologische vader van [minderjarige] was, en dat de waarheid van het vaderschap enkel aan het licht is gekomen doordat de man argwaan kreeg, omdat hij van verschillende kanten hoorde dat [minderjarige] erg veel gelijkenissen vertoonde met de kinderen van de buurman. Voorts heeft de man in de waan van zijn vaderschap zich in het eerste levensjaar zeer gehecht aan [minderjarige] en een band met haar opgebouwd. De man heeft naar voren gebracht dat hij om emotionele redenen niet anders kon dan afscheid van haar nemen nadat de waarheid aan het licht was gekomen. Zeer begrijpelijk is dat de man dit afscheid als zeer pijnlijk heeft ervaren. De rechtbank overweegt tenslotte dat uit de verslagen van de chatsessies is gebleken dat de vrouw richting een vriendin heeft aangegeven dat zij met de man is getrouwd vanwege haar zwangerschap. Aanwijzingen daarvoor zijn te vinden in de aard van de contacten die zij blijkens de chatsessies voor en tijdens het huwelijk onderhield.

Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afwijzen.

De veroordeling in de proceskosten

De rechtbank ziet in het door de man met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

BESLISSING

wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Stenfert Kroese, en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 8 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier, E. Koops.

De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.

Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature