Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Wet op de kansspelen artikel 30, onder d, artikel 30c, lid 1

Aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten terecht geweigerd; geen hoogdrempelige inrichting.

Bedrijfsvoering niet in hoofdzaak afgestemd op verstrekken van drie componentenmaaltijden

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 10/620 24 februari 2011

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A, h.o.d.n. B, te C, appellant,

gemachtigde: mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden,

tegen

de burgemeester van Scherpenzeel, verweerder,

gemachtigde: M.K. Niermeijer-Benthem, werkzaam bij de gemeente Scherpenzeel.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 13 april 2010, binnengekomen bij de rechtbank Arnhem op 14 april 2010 en door die rechtbank op 17 juni 2010 doorgezonden aan het College, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 maart 2010.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 3 november 2009, waarbij de aanvraag van appellant om een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in de door hem geëxploiteerde horecagelegenheid, B, gevestigd aan de D te E, is afgewezen.

Appellant heeft bij afzonderlijk schrijven de gronden van het beroep ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de gedingstukken overgelegd.

Ter zitting van het College op 26 januari 2010 is het beroep aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 Voor een weergave van het wettelijk kader verwijst het College kortheidshalve naar de bij partijen bekende uitspraak van het College van 9 april 2009, www.rechtspraak.nl., LJN: BI1584. Deze uitspraak, waarbij het beroep van appellant ongegrond is verklaard, had betrekking op verweerders besluit van 26 februari 2008, eveneens strekkend tot ongegrondverklaring van appellants bezwaar tegen de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in zijn horeca-inrichting. In bedoelde uitspraak heeft het College, kort samengevat, overwogen dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de inrichting van appellant niet als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) kan worden aangemerkt. Daarbij is, onder verwijzing naar een passage uit de memorie van toelichting van de Wet, in aanmerking genomen dat de inrichting van appellant geen restaurant is, gericht op verstrekking van zogenaamde driecomponentenmaaltijden, maar veeleer een inrichting die merendeels afzonderlijke gerechten verstrekt.

2.2 Appellant heeft op 30 augustus 2009 opnieuw een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten aangevraagd. Ook deze nieuwe aanvraag heeft verweerder afgewezen, en appellants bezwaar tegen die afwijzing is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard, overeenkomstig het advies van de Intergemeentelijke Onafhankelijke Bezwarencommissie Scherpenzeel-Woudenberg.

Verweerder heeft dit besluit doen steunen op de overweging dat de inrichting van appellant blijkens de overgelegde menukaart niet als een restaurant in de zin van de Wet kan worden beschouwd. Een restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, dat tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar vermengde bestanddelen: vlees, vis, gevogelte of wild (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in geval van een vegetarisch restaurant), groente en aardappelen, rijst of meelspijzen. Uit de overgelegde menukaart blijkt niet dat in de inrichting van appellant driecomponenten maaltijden worden aangeboden. Appellant veronderstelt ten onrechte dat het er om zou gaan dat driegangenmenu’s worden geserveerd.

2.3 Appellant voert in beroep aan dat hij naar zijn mening wel een hoogdrempelige inrichting exploiteert. Mede onder verwijzing naar de menukaart heeft appellant gesteld dat zijn inrichting een afhaal- en een restaurantgedeelte heeft. Het restaurant heeft een aparte menukaart; het afhaalgedeelte werkt met zogenaamde flyers. In het restaurant worden driegangenmenu’s geserveerd, bestaande uit een voor-, hoofd- en nagerecht. Het hoofdgerecht wordt geserveerd met frites, sla en garnituur. De frites kunnen worden vervangen door rijst of gebakken aardappelen. De overige garnituur wordt niet op de menukaart omschreven maar bestaat ofwel uit een mix van (warme) uien, paprika en champignons, ofwel uit een mix van bloemkool, broccoli en doperwten. Daarmee is sprake van een hoogdrempelige inrichting.

Vergelijkbare bedrijven in de gemeente Scherpenzeel hebben volgens appellant wel een vergunning voor kansspelautomaten ontvangen.

2.4 Tussen partijen is in geschil of de horeca-inrichting van appellant kan worden beschouwd als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, onder d, van de Wet.

Wil een inrichting als hoogdrempelige inrichting kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet is er sprake van een restaurant, indien de inrichting op verstrekking van zogenaamde driecomponentenmaaltijden is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten.

2.5 Appellant heeft in zijn nieuwe vergunningaanvraag naar aanleiding van de uitspraak van het College van 9 april 2009 opgemerkt dat hij weet aan welke voorwaarden hij moet voldoen, en dat hij de menukaart daartoe heeft aangepast.

Uit de nieuwe menukaart blijkt dat onveranderd een ruim aanbod aan etenswaren wordt verstrekt. Naast soep, andere warme voorgerechten, pizza’s en andere Italiaanse deeggerechten worden ook vlees- en visgerechten geserveerd. Deze laatste hoofdgerechten worden geserveerd met frites, sla en garnituur, aldus de menukaart. Het lijdt geen twijfel dat aan het verstrekken van gerechten en maaltijden zelfstandige betekenis toekomt.

Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich echter terecht op het standpunt gesteld dat de inrichting van appellant, ondanks de aanpassing van de menukaart, nog steeds niet als een restaurant in voornoemde zin kan worden aangemerkt. Daartoe is beslissend dat de bedrijfsvoering onveranderd blijkt te zijn gericht - dat wil zeggen hoofdzakelijk is afgestemd - op het verstrekken van afzonderlijke gerechten en niet van zogeheten driecomponentenmaaltijden. De omstandigheid dat de afzonderlijke vlees- en visgerechten op de menukaart worden geserveerd met frites, sla en een garnituur maakt dat niet anders.

2.6 Appellants beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel, aangezien de stelling dat in gelijke of voldoende vergelijkbare gevallen wel vergunning is verleend niet met concrete voorbeelden is onderbouwd.

2.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb .

3. Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011.

w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature