Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Vergewisplicht van verweerder bij reisvoorwaarde fysieke overdracht, feitelijke toegankelijkheid van de medische behandeling en artikel 3 EVRM .

Voorzover verweerder heeft bedoeld te stellen dat voorafgaand aan het vertrek van eiseres 1 naar China met een psychiater dan wel psychiatrisch verpleegkundige in het Sixth Hospital contact zal worden opgenomen teneinde aan de door het BMA gestelde voorwaarde van fysieke overdracht te voldoen en dat uitzetting van eiseres 1 niet zal plaatsvinden indien die fysieke overdracht op dat moment niet geregeld kan worden (zie r.o. 2.6.2 van de uitspraak van 1 december 2010 van de Afdeling, LJN: BO6324), kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank desalniettemin niet worden gevolgd in diens standpunt dat daarmee aan de vergewisplicht is voldaan. Eiseres 1 heeft zich immers gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de beschikbaarheid van de behandeling in het land van herkomst illusoir is. Verweerder had, in het kader van zijn vergewisplicht, niet zonder meer aan deze onderbouwing voorbij kunnen gaan.

Ingevolge het beleid in B8/4.4 van de Vc 2000 is voor de vraag of sprake is van een medische noodsituatie niet van belang of de medische voorzieningen in het land van herkomst feitelijk toegankelijk zijn. Een dergelijke aanpak volstaat niet indien dient te worden beantwoord of het ontbreken van toegang tot de medische zorg een risico in de zin van artikel 3 van het EVRM oplevert. Nu eiseres 1 zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de beschikbaarheid van de behandeling in het land van herkomst illusoir is, kon verweerder niet zonder nadere motivering overwegen dat deze situatie geen strijd met artikel 3 van het EVRM oplevert.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummers: AWB 10/19279, AWB 10/19283 en AWB 10/19285

V-nrs: 270.106.4715 en 271.743.1431

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken

in het geding tussen:

[eiseres sub 1], geboren op [geboortedatum] 1972, van Chinese nationaliteit, eiseres 1,

en

[eiseres sub 2], geboren op [geboortedatum] 2007, van Chinese nationaliteit, eiseres 2,

tezamen aangeduid als eiseressen,

gemachtigde: mr. T.L. Tan, advocaat te Amsterdam,

en:

de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres 1 van 14 april 2009 om op haar artikel 64 van de Vreemdelingenwet ( Vw ) 2000 toe te passen, afgewezen. Bij besluit van 21 mei 2010 (bestreden besluit I) heeft verweerder het door eiseres 1 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Op 28 mei 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres 1 gericht tegen dit besluit ontvangen (geregistreerd onder nummer AWB 10/19279).

Bij besluit van 31 maart 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres 1 van 22 augustus 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische noodsituatie’, afgewezen. Bij besluit van 21 mei 2010 (bestreden besluit II) heeft verweerder het door eiseres 1 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Op 28 mei 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres 1 gericht tegen dit besluit ontvangen (geregistreerd onder nummer AWB 10/19283).

Bij besluit van 31 maart 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres 2 van 22 augustus 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘gezinshereniging bij ouder’, afgewezen. Bij besluit van 21 mei 2010 (bestreden besluit III) heeft verweerder het door eiseres 2 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Op 28 mei 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres 2 gericht tegen dit besluit ontvangen (geregistreerd onder nummer AWB 10/19285).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2010. Eiseres 1 en eiseres 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens is ter zitting als getuige aanwezig, [persoon 1], maatschappelijk werkster bij Mentrum (centrum voor geestelijke gezondheidszorg in Amsterdam) en K.C.C. Huang, tolk in de Chinese taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Feiten

Uit het advies van het Bureau Medische Advisering van 22 maart 2010 (hierna: het BMA-advies) blijkt het volgende. Eiseres 1 heeft klachten heeft in het kader van een ernstige depressieve stoornis. Suïcidale gedachten en intenties en recent ook automutilatie maken daarvan onderdeel uit. Volgens de behandelaar is er sprake van een wankel evenwicht en is de aanwezigheid van haar dochtertje (eiseres 2) de reden dat eiseres 1 niet wordt opgenomen. Eiseres wordt bij Mentrum behandeld door de heer [persoon 2] (arts) en mevrouw [persoon 1] (Chinees maatschappelijk werkster). Als medicatie gebruikt eiseres 1 duloxetine (Cymbalta) en lorametzapam. De aard van de klachten houdt in dat de behandeling in beginsel van tijdelijke aard is. Over de duur ervan valt echter geen gerichte uitspraak te doen. Gelet op de ernst van de depressie, de aanwezigheid van een psychiatrische opname in het verleden en de aanwezigheid van suïcidale ideeën en intenties, moet worden aangenomen dat uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In medisch technisch opzicht is de vereiste behandeling van klachten van eiseres 1 in China mogelijk in Sixth Hospital. Ook zijn de door eiseres 1 gebruikte medicijnen voorradig. Eiseres 1 wordt in staat geacht te kunnen reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. Aan de reis zijn echter wel voorwaarden verbonden. Zo dient, onder meer, een fysieke overdracht plaats te vinden aan de behandelaars ter plaatse, teneinde een vervolgbehandeling mogelijk te maken.

2. Standpunt van verweerder

2.1. In het bestreden besluit I heeft verweerder overwogen dat de aanvraag van eiseres 1 terecht is afgewezen, omdat eiseres 1, gezien het BMA-advies geacht kan worden in staat te zijn om met de gangbare vervoermiddelen naar haar land van herkomst te reizen. Gezien de ervaring van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) met de medische overdracht is er geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat eiseres na aankomst in het land van herkomst niet aan de behandelaar ter plaatse kan worden overgedragen voor de continuering van de voor eiseres 1 noodzakelijke medische behandeling. Op grond hiervan meent verweerder dat terecht is overwogen dat artikel 64 van de Vw 2000 op eiseres 1 niet van toepassing is.

2.2. In het bestreden besluit II heeft verweerder overwogen dat de aanvraag van eiseres 1 terecht is afgewezen, nu gebleken is dat eiseres 1 niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en evenmin in aanmerking komt voor de vrijstelling van het mvv-vereiste. Gezien het BMA-advies, kan eiseres 1 worden geacht in staat te zijn om met de gangbare vervoermiddelen naar haar land van herkomst te reizen. Gezien de ervaring van de DT&V met de medische overdracht is er geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat eiseres na aankomst in het land van herkomst niet aan de behandelaar ter plaatse kan worden overgedragen voor de continuering van de voor eiseres 1 noodzakelijke medische behandeling. Eiseres 1 komt daarom niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, en onder c, van de Vw 2000. Uit het BMA-advies blijkt weliswaar dat het uitblijven van de medische behandeling in het land van herkomst in geval van eiseres 1 kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Uit het BMA-advies blijkt echter ook dat de relevante behandeling van de psychische klachten van eiseres 1 in China mogelijk is en de door eiseres 1 gebruikte medicijnen dan wel goede alternatieven daarvan beschikbaar zijn. Daarom meent verweerder dat eiseres 1 geen geslaagd beroep toekomt op artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. De door eiseres 1 naar voren gebrachte overige gronden zijn asielgerelateerde gronden, welke niet tot vrijstelling van het mvv-vereiste kunnen leiden. Verweerder acht de uitzetting van eiseres ook niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

2.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit III overwogen dat de aanvraag van eiseres 2 terecht is afgewezen vanwege het ontbreken van een geldige mvv. Eiseres 2 valt niet onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in artikel 3:71, tweede lid, van het Vb 2000. Verweerder meent dat het onverkort handhaven van het mvv-vereiste in geval van eiseres 2 niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Ook acht verweerder de uitzetting van eiseres 2 niet in strijd met artikel 8 van het EVRM en artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK).

3. Beroepsgronden van eiseres 1 en eiseres 2

3.1. Eiseres 1 heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen de bestreden besluiten I en II aangevoerd. Eiseres 1 stelt zich op het standpunt dat de bestreden besluiten I en II onzorgvuldig tot stand zijn gekomen nu verweerder er zich, bij het nemen van deze besluiten, niet in afdoende mate van heeft vergewist of aan de feitelijke reisvoorwaarden, met name de fysieke overdracht, zoals voorgeschreven in het BMA-advies, kan worden voldaan. Verweerder heeft niet aangetoond dat de fysieke overdracht van eiseres 1 mogelijk is en hoe deze in zijn werk zal gaan.

3.2. Tegen het bestreden besluit II heeft eiseres 1 tevens de volgende beroepsgronden aangevoerd. Eiseres 1 voert aan dat zij geen toegang tot Sixth Hospital zal krijgen nu uit de overgelegde documenten blijkt dat Sixth Hospital vol bezet is en er geen bedden beschikbaar zijn. Eiseres 1 meent dat haar uitzetting onder deze omstandigheden in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM . Verder heeft eiseres 1 betoogd dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiseres 2 tot Sixth Hospital zal worden toegelaten. Eiseres 1 verwijst naar de brieven van het Mentrum van 23 november 2009 en 9 april 2010 waaruit blijkt dat eiseres 1 van eiseres 2 niet kan worden gescheiden omdat eiseres 1 anders direct suïcide zal plegen. Voorts heeft eiseres 1 zich op het standpunt gesteld dat de medische behandeling van haar klachten in China niet effectief zal zijn omdat zij zich in China niet veilig voelt. Eiseres 1 meent dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in haar geval onredelijk hard is (beroep op de zogenaamde “hardheidsclausule”). Eiseres 1 merkt daarbij op dat haar asielaanvraag weliswaar is afgewezen maar dat haar vrees om bij terugkeer opgepakt te worden en van eiseres 2 gescheiden te worden reëel is.

3.3. Tegen het bestreden besluit III heeft eiseres 2 de volgende beroepsgronden aangevoerd. Eiseres 2 heeft verwezen naar hetgeen eiseres 1 in haar procedures naar voren heeft gebracht. Eiseres 2 meent dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in haar geval bijzonder hard is. Ook meent eiseres 2 dat haar uitzetting in strijd zal zijn met artikel 8 van het EVRM en artikel 3 en 6 van het IVRK .

4. Beoordeling van de beroepsgronden van eiseres 1

4.1. Blijkens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), waaronder de uitspraak van 25 juli 2006, LJN: AY5703, is een BMA-advies een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient dit advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.

4.2. In het eerder genoemde BMA-advies is met betrekking tot de reisvoorwaarden onder andere opgenomen dat er een fysieke overdracht van eiseres 1 dient plaats te vinden aan de behandelaars ter plaatse. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat verweerder, indien het BMA een dergelijke reisvoorwaarde aan de uitzetting van de vreemdeling verbindt, reeds bij de beslissing op de aanvraag zich ervan dient te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan die voorwaarde wordt voldaan. Verweerder kan die vraag niet uitstellen tot het moment dat daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan (o.m. de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2008, LJN: BF0506 en van 8 september 2008, LJN: BF0698).

4.3. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten I en II, toegelicht ter zitting, op het standpunt gesteld aan de vergewisplicht te hebben voldaan nu verweerder navraag heeft gedaan bij de DT&V over de werkwijze met betrekking tot het voldoen aan medische reisvoorwaarden. De DT&V heeft verweerder bericht dat ten behoeve van een fysieke medische overdracht kort voor de uitzetting contact wordt opgenomen met relevante betrokkenen (behandelaars) in het land van herkomst. Ter zitting is namens verweerder hieraan toegevoegd dat de DT&V positieve ervaring heeft met het realiseren van dergelijke overdrachten in een paar Aziatische landen, waaronder Noord-Korea. Niet wordt ingezien waarom een dergelijke overdracht in China niet realiseerbaar zou zijn. Er bestaat geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat eiseres 1 na aankomst in China niet aan de behandelaar ter plaatse overgedragen zal kunnen worden ter continuering van de voor hem noodzakelijke medische behandeling, aldus verweerder.

4.4. Voorzover verweerder heeft bedoeld te stellen dat voorafgaand aan het vertrek van eiseres 1 naar China met een psychiater dan wel psychiatrisch verpleegkundige in het Sixth Hospital contact zal worden opgenomen teneinde aan de door het BMA gestelde voorwaarde van fysieke overdracht te voldoen en dat uitzetting van eiseres 1 niet zal plaatsvinden indien die fysieke overdracht op dat moment niet geregeld kan worden (zie r.o. 2.6.2 van de uitspraak van 1 december 2010 van de Afdeling, LJN: BO6324), kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank desalniettemin niet worden gevolgd in diens standpunt dat daarmee aan de vergewisplicht is voldaan. Eiseres 1 heeft haar standpunt dat het Sixth Hospital lange wachtlijsten kent en dat de kans dat het Sixth Hospital eiseres 1 kan overnemen daarmee nihil is te achten immers van een onderbouwing voorzien. Verweerder had, in het kader van zijn vergewisplicht, niet zonder meer aan deze onderbouwing voorbij kunnen gaan. Reeds hierom zijn de beroepen van eiseres 1 (AWB 10/19279 en AWB 10/19283) tegen de bestreden besluiten I en II gegrond.

De rechtbank zal hierna, uit proceseconomische overwegingen, de overige beroepsgronden beoordelen.

4.5. Ten aanzien van de vraag of eiseres 1, indien zij eenmaal in China is gearriveerd en is overgedragen aan behandelaars, verdere toegang heeft tot de medische zorg, overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf B8/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 en vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt (o.m. de uitspraak van 29 november 2006, LJN: AZ4628), is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat een dergelijke vraag onder de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg valt, welke bij de beoordeling van de desbetreffende aanvraag geen rol kan spelen.

4.6. De vraag of medische behandeling toegankelijk is, kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel anders liggen indien dient te worden beantwoord of het ontbreken van toegang tot de medische zorg een risico in de zin van artikel 3 van het EVRM oplevert. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM; uitspraken van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, nr. 146/1996/767/964, RV 1997, 70, 6 februari 2001 in de zaak Bensaid, nr. 44599/98, JV 2001/103, en laatstelijk [geboortedatum] 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05, www.echr.coe.int/echr) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, tot schending van artikel 3 van het EVRM leiden. Indien bijvoorbeeld een nierdialysepati ënt dient terug te keren naar een land waar tienduizend andere nierdialysepatiënten leven terwijl er voor slechts vijf patiënten aldaar dialyse beschikbaar is, dan valt deze omstandigheid weliswaar nationaalrechtelijk onder het criterium “feitelijke toegankelijkheid”, maar dat betekent niet dat daarmee tevens vaststaat dat geen sprake kan zijn van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. In geval van eiseres 1 staat, blijkens het BMA-advies en de medische stukken van het Mentrum, vast dat voor eiseres in technische zin behandelmogelijkheden zijn in Sixth Hospital. Eiseres heeft zich echter gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de beschikbaarheid van de behandeling in Sixth Hospital illusoir is. Verweerder kon dan ook niet zonder nadere motivering overwegen dat deze situatie geen strijd met artikel 3 van het EVRM oplevert.

4.7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiseres 1 samen met eiseres 2 tot Sixth Hospital zal worden toegelaten, overweegt de rechtbank dat nu eiseres 1 hier te lande niet klinisch wordt behandeld en voorts uit het BMA-advies niet volgt dat eiseres 1 in China zal moeten worden opgenomen, verweerder een dergelijk onderzoek achterwege heeft kunnen laten.

4.8. Met betrekking tot de beroepsgrond van eiseres 1 dat de medische behandeling van haar klachten in China niet effectief zal zijn omdat zij zich in China niet veilig voelt, overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt (o.m. de uitspraak van 24 maart 2006, LJN: AV8744) is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat voor de vraag of de behandeling van de psychische klachten van eiseres 1 in het land van herkomst mogelijk is, de aard van de aan de psychische klachten ten grondslag liggende trauma niet van belang is. Reeds eerder is aan de orde gesteld dat verweerder zich onder verwijzing naar het eerder genoemde BMA-advies op het standpunt heeft gesteld dat de behandeling van de psychische klachten van eiseres 1 in technische zin mogelijk is in China, welk standpunt door eiseres 1 niet is betwist.

4.9. Voor zover eiseres 1 nog asielgerelateerde gronden heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank als volgt. Onder verwijzing naar het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf B8/4.1.1 van de Vc 2000 en de vaste jurisprudentie van de Afdeling op dit punt (o.m. de uitspraak van 22 juli 2005, LJN: AU0233), is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat asielgerelateerde redenen, die voor de vreemdeling de medische zorg niet toegankelijk zouden kunnen maken, bij de beoordeling van een reguliere verblijfsaanvraag geen rol kunnen spelen. Deze asielgerelateerde gronden kunnen daarom geen geslaagde beroep op de hardheidsclausule opleveren.

4.10. De rechtbank komt gelet op het voorgaande (met name de overwegingen in 4.4 en 4.6) dan ook tot de conclusie dat de bestreden besluiten I en II niet deugdelijk zijn gemotiveerd, hetgeen in strijd is met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb .

4.11. De rechtbank zal de beroepen van eiseres 1 (AWB 10/19279 en AWB 10/19283) gegrond verklaren, de bestreden besluiten I en II vernietigen en bepalen dat verweerder nieuwe besluiten neemt op de bezwaren van eiseres 1.

5. Beoordeling van de beroepsgronden van eiseres 2

5.1. De rechtbank stelt voorop dat verweerder aan de motivering van het bestreden besluit III de motivering ten grondslag heeft gelegd dat verweerder bij bestreden besluiten I en II de bezwaren van eiseres 1 ongegrond heeft verklaard. Nu de rechtbank tot gegrondverklaring van de beroepen van eiseres 1 zal overgaan, dient te worden geoordeeld dat het bestreden besluit III niet deugdelijk is gemotiveerd, hetgeen in strijd is met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb . De overige beroepsgronden van eiseres 2 behoeven daarom geen bespreking meer.

5.2. De rechtbank zal het beroep van eiseres 2 (AWB 10/19285) gegrond verklaren, het bestreden besluiten III vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres 2.

6. Proceskosten en griffierecht

6.1. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van hun beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1748,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor elk beroepschrift (in totaal 3 beroepschriften) en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).

6.2. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,

Ten aanzien van het beroep AWB 10/19279 van eiseres 1:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 21 mei 2010;

- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres 1 met inachtneming van deze uitspraak;

Ten aanzien van het beroep AWB 10/19283 van eiseres 1:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 21 mei 2010;

- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres 1 met inachtneming van deze uitspraak;

Ten aanzien van het beroep AWB 10/19285 van eiseres 2:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 21 mei 2010;

- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres 2 met inachtneming van deze uitspraak;

Ten aanzien van de procedures:

- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1748,-- (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), te betalen aan eiseressen;

- bepaalt dat verweerder aan eiseressen het betaalde griffierecht ad € 450,-- (zegge: vierhonderdvijftig euro) vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. S. Vosse-Pirs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2010.

De griffier De rechter

Afschrift verzonden op:

Conc.: SP

Coll.: AS

D: B

VK

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6: 6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature