Uitspraak
201009811/1/H2.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Democratisch Progressief Blok D.P.B. (hierna: DPB), gevestigd te Echt, gemeente Echt-Susteren,
appellante,
en
I. de voorzitter van het centraal stembureau van de gemeente Echt-Susteren;
II. de commissaris van de Koningin in de provincie Limburg,
verweerders.
1. Procesverloop
DPB heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2010, beroep ingesteld tegen het uitblijven van onderzoek naar de geloofsbrieven door de voorzitter van het centraal stembureau, alsmede tegen de brief van 30 september 2010, waarbij de commissaris heeft geweigerd bestuursmaatregelen te nemen ter zake van dat uitblijven.
De voorzitter en de commissaris hebben een verweerschrift ingediend.
DPB heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2011, waar DPB, vertegenwoordigd door [secretaris] van het DPB, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel V 4, eerste lid, onderzoekt het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, de geloofsbrief onverwijld en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen. Indien de benoemde voor de eerste samenkomst van het nieuw gekozen orgaan de voor het lidmaatschap vereiste leeftijd zal hebben bereikt, wordt daarmee bij het nemen van de beslissing rekening gehouden.
2.2. DPB heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van onderzoek naar de geloofsbrieven door de voorzitter van het centraal stembureau. Gelet op artikel V 4, eerste lid, van de Kieswet is het aan het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, de geloofsbrief onverwijld te onderzoeken en te beslissen of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. De voorzitter van het centraal stembureau is daartoe derhalve niet bevoegd. Het, naar DPB stelt, uitblijven van een onderzoek door de voorzitter van het centraal stembureau naar de geloofsbrieven kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak is dan ook in zoverre niet bevoegd kennis te nemen van het beroep.
2.3. De beslissing van de commissaris vervat in de brief van 30 september 2010 om geen mededeling te doen aan de minister als bedoeld in artikel 181 van de Provinciewet dan wel gedeputeerde staten te adviseren een mededeling aan de minister als bedoeld in artikel 173 van die wet te doen, is niet gericht op enig rechtsgevolg. De brief van 30 september 2010 behelst dan ook niet een voor beroep vatbaar besluit.
2.4. Ter zitting heeft DPB verzocht het beroep en de stukken door te zenden aan de Kroon. Er ligt evenwel geen besluit voor waartegen bezwaar of beroep kan worden ingesteld bij een bevoegd orgaan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 6:15 van de Awb het door DPB ingestelde beroep door te zenden als door haar verzocht.
Het staat DPB overigens vrij zelf een schriftelijk verzoek bij de Kroon in te dienen en in dat kader de stukken aan de Kroon te zenden.
2.5. De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011
362.