Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek voortzetting voorwaardelijke machtiging voor 25jarige man die op zijn 13e werd veroordeeld voor het plegen van ontucht met minderjarigen. Sinds die veroordeling heeft hij zeer langdurig in instellingen verbleven, laatstelijk in de FPK te Assen. De behandelaars aldaar hadden betrokkene langer opgenomen willen houden, onder meer omdat zij meenden dat sprake is van pedofilie. Dat heeft destijds geleid tot een "polemiek" tussen de behandelaars van de FPK en de deskundige die door de rechtbank werd ingeschakeld. De psychiater die nu de geneeskundige verklaring heeft opgesteld was eerder behandelaar van betrokkene in de FPK. Hoewel dat langer dan een jaar geleden is, ziet de rechtbank toch aanleiding om in de tussenbeschikking te oordelen dat er aanleiding is om een andere psychiater een nieuwe geneeskundige verklaring te laten opstellen. Ook acht de rechtbank het noodzakelijk dat de behandelend psychiater van betrokkene de voortzetting van de behandeling van het verzoek zal bijwonen en is de zaak verwezen naar de MK. In de uitspraak van de MK wordt gemotiveerd op grond waarvan de rechtbank meent dat niet langer wordt voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 14a van de Wet Bopz .

Uitspraak



RECHTBANK ASSEN

Sector Civiel

Zaaknummer 81095

Beschikking d.d. 15 oktober 2010

Voortzetting voorwaardelijke machtiging

Beschikking van de tweede meervoudige kamer

Ontstaan en loop van het geding

Op 20 juli 2010 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzoekschrift van de officier van justitie te Assen dat betrekking heeft op:

[betrokkene],

geboren op [geboortedatum],

wonende in de Zorggroep,[adres] (betrokkene).

De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te beslissen dat in aansluiting op de voorgaande voorwaardelijke machtiging thans wederom een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) wordt verleend en wel voor de duur van één jaar (artikel 14c, lid 2, Wet Bopz).

De rechtbank heeft ter zitting van 2 augustus 2010 de zaak behandeld en heeft bij beschikking d.d. 5 augustus 2010 de beslissing op het verzoek aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Voorts heeft de rechtbank de behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. Al hetgeen in deze beschikking is overwogen en/of beslist wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van de nieuwe geneeskundige verklaring

d.d. 26 augustus 2010, welke is opgesteld door de psychiater T. Mulder.

Op 11 oktober 2010 heeft de rechtbank de zaak opnieuw ter terechtzitting behandeld.

Verschenen zijn: de heer J. van Marle, psychiater, de heer R. Altena, persoonlijk begeleider van betrokkene, en betrokkene bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Doornbos.

Overwegingen

Artikel 14a, eerste lid, van de Wet Bopz bepaalt -voor zover hier van belang- dat de rechter op verzoek van de officier van justitie een voorwaardelijke machtiging kan verlenen met betrekking tot een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens.

Het tweede lid van artikel 14a van de Wet Bopz bepaalt dat een voorwaardelijke machtiging slechts mag worden verleend als naar het oordeel van de rechtbank:

a. de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken, en

b. het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.

Hierbij wordt onder gevaar onder meer verstaan:

1°. gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.

2°. gevaar voor een of meer anderen, onder meer:

a. dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;

b. voor de psychische gezondheid van een ander.

In artikel 14c, tweede lid, Wet Bopz is bepaald dat de rechter op verzoek van de officier van justitie telkens een nieuwe voorwaardelijke machtiging kan verlenen, met een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar.

De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken en gehoord de standpunten en mededelingen ter zitting geen reden om de inhoud van de geneeskundige verklaring van 26 augustus 2010 onjuist te achten of daaraan te twijfelen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij betrokkene sprake is van een ontwikkelingsstoornis in het autisme spectrum en dat bij betrokkene sprake is van hyperseksualiteit. De heer Van Marle heeft ter zitting bevestigd dat daarvan nog steeds sprake is. Door of namens betrokkene is deze diagnose ook niet betwist.

De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat betrokkene ook na het verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging in die zin lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken en het afwenden van het gevaar een nieuwe voorwaardelijke machtiging vereist.

Ter zitting heeft de heer Van Marle verklaard dat door de hyperseksualiteit van betrokkene “risico’s aanwezig kunnen zijn”. Hierbij moet gedacht worden aan het aangaan van seksuele contacten, zowel met leeftijdgenoten als met minderjarigen. Zonder een voorwaardelijke machtiging zullen de risico’s met betrekking tot de hyperseksualiteit van betrokkene toenemen. Voorts heeft de heer Van Marle verklaard dat de samenwerking goed verloopt en dat betrokkene goed zijn best doet. Betrokkene neemt nog steeds libidoremmende medicatie in. Gedurende de looptijd van de huidige voorwaardelijke machtiging hebben zich geen incidenten voorgedaan. Van Marle denkt nog een voorwaardelijke machtiging nodig te hebben bij de behandeling van betrokkene, maar geeft aan dat hij zich niet uitspreekt over de vraag of het gevaar nog zo reëel is dat het de voorwaardelijke machtiging kan rechtvaardigen.

De raadsman van betrokkene heeft ter zitting het verweer gevoerd dat niet voldaan is aan het gevaarscriterium en dat om deze reden het verzoek tot voortzetting van de voorwaardelijke machtiging dient te worden afgewezen. Volgens de raadsman van betrokkene gaat het met betrokkene goed in de Zorggroep te [adres]. Betrokkene kan zich daar met de huidige begeleiding goed ontwikkelen naar zelfstandigheid.

Betrokkene heeft vanaf zijn dertiende alleen maar in instellingen gezeten en dit moet volgens de raadsman van betrokkene ophouden. Indien betrokkene een seksuele relatie met een meerderjarige wil aangaan, kan hem dat niet verboden worden. Een dergelijke relatie, of wens daartoe, kan een maatregel op grond van de Wet Bopz niet rechtvaardigen. De raadsman maakt bezwaar tegen de geuite vrees met betrekking tot seksuele contacten met minderjarigen. Er kan niet van pedofilie worden uitgegaan. De raadsman verwijst hier naar de second-opinion van de heer Kemperman, in een eerdere procedure. De raadsman benadrukt dat er geen enkele aanwijzing is dat betrokkene gedurende de periode dat hij buiten de FPK verbleef enige belangstelling heeft getoond voor contacten met minderjarigen.

Betrokkene heeft ter zitting aangegeven dat het goed met hem gaat in de Zorggroep. Betrokkene wordt daar ambulant begeleid naar zelfstandigheid. Sinds kort bewoont hij een zelfstandige unit binnen de Zorggroep. Betrokkene wil daar nog zeker een half jaar blijven om te oefenen naar zelfstandigheid, ook als verzoek tot voortzetting van de voorwaardelijke machtiging wordt afgewezen. Na het half jaar is het volgens betrokkene de bedoeling om zelfstandig te gaan wonen in Assen, met instandhouding van de huidige hulpverlening van het GGZ ACT-team en de hulpverlening van de Zorggroep. Betrokkene voelt zich goed onder huidige medicatie en neemt zijn medicatie ook trouw in. Hij benadrukt dat hij nimmer op eigen initiatief de dosering van zijn medicatie heeft aangepast.

De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevaar het volgende.

Betrokkene is op dertienjarige leeftijd veroordeeld voor het plegen van ontucht met minderjarigen. Dat zijn behandelaars voorzichtig zijn, in die zin dat zij het risico op recidive zo klein mogelijk willen houden is gezien die voorgeschiedenis begrijpelijk. Een herhaling zou voor betrokkene, maar zeker voor een mogelijk toekomstig slachtoffer, zeer ernstige gevolgen kunnen hebben.

Toch zal moeten worden bezien in hoeverre het risico dat wordt benoemd een reëel risico is, althans welke omstandigheden zouden maken dat dermate aannemelijk is dat er daadwerkelijk gevaar op verwezenlijking van dat risico bestaat, in een mate die verlenging van de voorwaardelijke machtiging kan rechtvaardigen.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat in de ruime periode waarin betrokkene werd begeleid en behandeld geen incidenten hebben plaatsgevonden. Zeker in de periode dat betrokkene met een voorwaardelijke machtiging buiten instellingen verbleef kan dat niet louter worden verklaard met een gebrek aan mogelijkheden. Ook over die periode wordt geen melding gemaakt van aanwijzingen dat betrokkene enige onwenselijke belangstelling voor minderjarigen heeft ontwikkeld. Incidenten met betrekking tot onwenselijke uitingen van seksuele belangstelling jegens meerderjarigen worden evenmin genoemd.

Betrokkene laat zich reeds sedert jaren behandelen en wekt de indruk dat hij het nut daarvan inziet. Betrokkene neemt iedere dag zijn medicatie in en regelt zowel de verstrekking van de medicatie als het innemen van de medicatie zelf. Aanleiding om aan te nemen dat hij die medicatie zal staken bij niet verlengen van de voorwaardelijke machtiging zijn niet naar voren gekomen. Voorts zijn er afspraken gemaakt over voortzetting van zijn verblijf in de Zorggroep te [adres]. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat indien een inschatting moet worden gemaakt van de kans dat het door de behandelaar mogelijk aanwezig geachte risico zich zal verwezenlijken, die kans als klein moet worden ingeschat. Daarmee kan van reëel gevaar in de zin van de Wet Bopz dan ook niet langer gesproken worden. Immers een dermate geringe kans op verwezenlijking van de schade rechtvaardigt geen dwangmaatregel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat thans niet langer voldaan is aan het gevaarscriterium van artikel 14a Wet Bopz en zal het verzoek tot voortzetting van de voorwaardelijke machtiging afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek tot voortzetting van de voorwaardelijk machtiging af.

Aldus gedaan te Assen op 15 oktober 2010 door mr. C.J.R. de Locht, voorzitter, en

mrs. A.H. Hulshof -Eleveld en T.M.L. Veen, leden, in tegenwoordigheid van D.A. Slender, griffier, en door mr. De Locht en de griffier ondertekend.

de griffier de rechter

D.A. Slender mr. C.J.R. de Locht

Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open met inachtneming en volgens de regels van de artikelen 426, 426a en 426b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Verzonden op:

Afschrift aan:

( ) betrokkene

( ) advocaat

( ) inspectie

( ) officier van justitie


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature