Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wmo is de gemeenteraad bevoegd te bepalen of een eigen bijdrage verschuldigd is voor aan de in deze bepaling omschreven persoon verleende maatschappelijke ondersteuning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeenteraad van die bevoegdheid met artikel 7 van de Verordening geen gebruik gemaakt, nu daarin is bepaald dat de aanvrager ‘mogelijk’ een eigen bijdrage is verschuldigd. Hiermee is de vraag, of een eigen bijdrage is verschuldigd, uitdrukkelijk open gelaten en is aldus niet voldaan aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Wmo . De Verordening biedt derhalve geen grondslag voor het heffen van een eigen bijdrage. Verweerder heeft de eigen bijdrage, blijkens de bewoordingen van het bestreden besluit, gebaseerd op artikel 4.1 van het Bmo . De rechtbank is echter van oordeel dat dit artikel niet de basis kan vormen voor het heffen van een eigen bijdrage ingevolge de Wmo, aangezien in artikel 15, eerste lid van die wet uitdrukkelijk is bepaald dat zodanige basis dient te worden vastgelegd door de gemeenteraad in een verordening, hetgeen gelet op het vorenoverwogene niet is geschied. Nu derhalve vastgesteld dient te worden dat de eigen bijdrage een wettelijke grondslag ontbeert, is deze ten onrechte door het CAK opgelegd. Het bestreden besluit, waarbij de aan eiseres opgelegde eigen bijdrage is gehandhaafd, wordt vernietigd wegens strijd met de wet en het primaire besluit wordt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb herroepen.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09/1470

Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2011

inzake

[eiseres],

te [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde mr. G.J.A. van Dijk,

tegen

CAK-BZ b.v.,

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde mr. J.S. Paulus van Pauwvliet.

Procesverloop

Bij primair besluit van 16 december 2008 heeft verweerder de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp die eiseres ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ontvangt, voor het jaar 2008 vastgesteld op € 151,13 per periode van vier weken. Bij schrijven van 19 december 2008 heeft verweerder eiseres een factuur gezonden waarin het totaalbedrag voor 2008 is vermeld voor elf periodes van elk vier weken, zijnde € 1.662,43.

Verweerder heeft het tegen het besluit van 16 december 2008 door eiseres gemaakte bezwaar mede gericht geacht tegen de factuur van 19 december 2008.

Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 20 maart 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 14 juli 2010, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank aanleiding gezien om de zaak te heropenen en deze met toepassing van artikel 8:10 tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te verwijzen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.

De zaak is vervolgens behandeld op de zitting van 11 januari 2011, waar – na berichtgeving daartoe – geen van partijen is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats ambtshalve voor de vraag gesteld of het bestreden besluit bevoegdelijk is genomen. Zij is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.

2. Artikel 5, eerste lid, van de Wmo , luidt:

“1. De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget (…).”

3. Artikel 15 van de Wmo luidt:

“1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening in natura of een persoonsgebonden budget waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.

2. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage.”

4. De in artikel 15, derde lid, van de Wmo voorziene algemene maatregel van bestuur is het Besluit maatschappelijke ondersteuning van 2 oktober 2006 (Bmo). Artikel 4.1, eerste lid, van het Bmo , luidt (voor zover in deze zaak en ten tijde van belang):

“1. Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 15, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van de wet, mogen de verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen niet meer bedragen dan

(…)

c. voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.002,-- het bedrag van € 24,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.002;”

5. Artikel 16 van de Wmo luidt:

“Een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon.”

6. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatschappelijke ondersteuning van 14 december 2006 luidt:

“1. Als rechtspersoon als bedoeld in artikel 16 van de wet wordt aangewezen het centraal administratiekantoor, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering . ”

7. Artikel 7 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eindhoven 2007 (de Verordening) luidt:

“Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager mogelijk een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgesteld op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven de omvang van deze eigen inbreng vast.”

8. De rechtbank begrijpt artikel 15, eerste lid, van de Wmo aldus dat de wetgever daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat de gemeenteraad bevoegd is te bepalen of de in deze bepaling omschreven persoon een eigen bijdrage verschuldigd is voor de aan hem verleende maatschappelijke ondersteuning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven van die bevoegdheid met artikel 7 van de Verordening geen gebruik gemaakt, nu daarin immers is bepaald dat de aanvrager ‘mogelijk’ een eigen bijdrage is verschuldigd. Hiermee is de vraag, of een eigen bijdrage is verschuldigd, uitdrukkelijk open gelaten en is aldus niet voldaan aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Wmo . De Verordening biedt derhalve geen grondslag voor het heffen van een eigen bijdrage. Verweerder heeft de eigen bijdrage, blijkens de bewoordingen van het bestreden besluit, gebaseerd op artikel 4.1 van het Bmo . De rechtbank is echter van oordeel dat dit artikel niet de basis kan vormen voor het heffen van een eigen bijdrage ingevolge de Wmo, aangezien in artikel 15, eerste lid van die wet uitdrukkelijk is bepaald dat zodanige basis dient te worden vastgelegd door de gemeenteraad in een verordening, hetgeen gelet op het vorenoverwogene niet is geschied. Dit is overigens ook tot uitdrukking gebracht in de tekst van artikel 4.1, eerste lid, van het Bmo , die immers luidt: “Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 15, eerste lid, (…) van de wet (…)”.

9. Nu derhalve vastgesteld dient te worden dat de eigen bijdrage een wettelijke grondslag ontbeert, is deze ten onrechte door verweerder opgelegd. Het bestreden besluit, waarbij de aan eiseres opgelegde eigen bijdrage is gehandhaafd, dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Het beroep zal gelet daarop gegrond worden verklaard. Aan een bespreking van de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.

10. Uit het voorgaande volgt dat het primaire besluit eveneens in strijd met de wet is genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door dit besluit te herroepen.

11. Het door eiseres gedane verzoek tot vergoeding van de wettelijke rente over het door haar – naar achteraf moet worden vastgesteld – teveel betaalde bedrag komt, gelet op het voorgaande, voor toewijzing in aanmerking.

12. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 322,00;

• wegingsfactor 1.

13. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 41,00 dient te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primair besluit van 16 december 2008;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente over een bedrag aan eigen bijdrage dat eiseres, naar achteraf moet worden vastgesteld, ten onrechte aan verweerder heeft betaald;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,--;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 41,--.

Aldus gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie als voorzitter en mr. A.H.N. Kruijer en mr. G.H. de Heer-Schotman als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2011.

<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature