Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Overtreding van artikel 13 Flora- en faunawet . Verdachte had dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort (zwarte wouw) en een beschermde uitheemse diersoort (Afrikaanse en Europese zeearenden), onder zich nadat hij ze van een andere partij had verkregen. Blijkens de bij de vogels behorende certificaten was overdracht niet of slechts eenmaal toegestaan. Er was echter sprake van meerdere overdrachten, zodat verdachte niet over de vereiste vrijstellingen beschikte. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging om een prejudiciele vraag voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie af. Verdachte wordt een geldboete opgelegd, die vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de draagkracht van verdachte geheel voorwaardelijk is.

Uitspraak



RECHTBANK DORDRECHT

Sector strafrecht

parketnummers: 11/992581-08 en 11/992569-09 [Promis]

vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 30 december 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [in 1967],

wonende te [adres en woonplaats],

hierna: verdachte.

Raadslieden mrs. J en R. Wouters, advocaten te Middelburg.

1 Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de economische politierechter op 10 november 2009 de zaak naar deze kamer verwezen.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 23 maart 2010 en 16 december 2010, waarbij de officier van justitie mr. M.A.W. Mol, de verdachte en zijn raadslieden hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte

op 21 augustus 2007 te Schoonrewoerd, gemeente Leerdam, samen met een ander of anderen, al dan niet opzettelijk:

(11/992581-08)

Feit 1: een ransuil en een zwarte wouw, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad;

en

een Afrikaanse zeearend en een Europese zeearend, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, onder zich heeft gehad.

(11/992569-09)

Feit 2: een kerkuil en een sperwer, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad.

3 De voorvragen

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.

De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen en baseert haar standpunt op het volgende.

De officier van justitie heeft gesteld dat de vogels op 21 augustus 2007 onder verdachte in beslag zijn genomen. Dat verdachte ter terechtzitting heeft gesteld dat een ander de eigenaar is van de vogels acht zij niet relevant. Het gaat er immers om dat verdachte de vogels opzettelijk onder zich had nu hij deze feitelijk ten toon stelde in een park als roofvogels. Verdachte had de vogels tezamen en in vereniging met anderen onder zich, in ieder geval met de rechtspersonen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2].

Verdachte beschikte niet over documenten die aantonen dat hij de vogels onder zich mocht hebben, hetgeen volgens de officier van justitie blijkt uit het rapport van [regelingsdeskundige], als senior regelingsdeskundige verbonden aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen (hierna: [regelingsdeskundige]).

De officier van justitie wijst daarbij op het volgende:

Ten aanzien van feit 1

- ten aanzien van de ransuil: het geslacht van het dier op het certificaat en op het formulier van Gendika matchen niet en het EG-certificaat is om die reden ongeldig;

- ten aanzien van de zwarte wouw: het bij deze vogel behorende certificaat is niet bestemd voor overdracht, en het certificaat bevestigt slechts dat het gaat om een dier van de eerste generatie nakweek;

- ten aanzien van de Afrikaanse zeearend: blijkens het bijbehorende document was de overdracht door [bedrijfsnaam 2] aan verdachte niet toegestaan nu het slechts een ontheffing verleent aan [naam Wildpark] voor eenmalige overdracht (uitgaande van de verklaring van verdachte afgelegd bij de AIVD dat hij deze vogel heeft gekocht van [bedrijfsnaam 2]);

- ten aanzien van de Europese zeearend: blijkens het bijbehorende document was de overdracht door [bedrijfsnaam 2] aan verdachte niet toegestaan nu het slechts een ontheffing verleent aan [naam] voor eenmalige overdracht.

Ten aanzien van feit 2

- ten aanzien van de kerkuil: het certificaat vermeldt een ander pootringnummer dan het nummer dat op de pootring van de vogel is aangebracht (04 in plaats van 03) en dat betekent dat de vogel niet van een geldig document is voorzien;

- ten aanzien van de sperwer: het certificaat vermeldt een ander pootringnummer dan het nummer dat op de pootring van de vogel is aangebracht (V in plaats van P) en dat betekent dat de vogel niet van een geldig document is voorzien.

Dat het de kerkuil en sperwer zijn die op 21 augustus 2007 onder verdachte in beslag zijn genomen, blijkt volgens de officier van justitie uit de zogenoemde checklist die op 21 augustus 2007 door de AID is gebruikt, bijlage 6 bij het proces-verbaal van de verbalisanten Giesen en Garretsen van 13 mei 2009.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten eerste betoogd dat alle vogels eigendom waren van [bedrijfsnaam 2] en niet van verdachte. [bedrijfsnaam 2] had de vogels dan ook onder zich.

Feit 1

Ten aanzien van de ransuil heeft de verdediging bepleit dat de geslachtsbepaling destijds mogelijk fout is gegaan. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het EG-certificaat niet ongeldig is omdat het om hetzelfde dier gaat. Immers, het pootringnummer komt overeen met het nummer op de Cites-document. Het gaat volgens de verdediging hooguit om een omissie in het document die te herstellen is door het Citesbureau. Het bevreemdt de raadsman dat ten aanzien van andere vogels de mogelijkheid tot herstel wordt gemeld, maar dat dit bij deze vogel niet is gebeurd.

Ten aanzien van de zwarte wouw heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vogel aan verdachte overgedragen mocht worden omdat de op het desbetreffende certificaat (nr. 10 202/89) vermelde vogel vrij binnen de Europese Unie mag circuleren. Dit leidt de verdediging af aan de letter 'C' op het certificaat. De beperkende voorwaarde (stempel) op het document waarin - kort gezegd - staat dat dit niet zou mogen, is in strijd met het EG-recht en is derhalve onrechtmatig. De verdediging heeft ter terechtzitting een verklaring van [getuigedeskundige 1] overgelegd ter onderbouwing van dit standpunt. [getuigedeskundige 1] is volgens de raadsman een jurist en heeft een adviesbureau inzake deze materie. Hij is in een andere strafzaak in Rotterdam als getuige-deskundige gehoord bij de rechter-commissaris.

Mede omdat een soortgelijke kwestie speelt bij de rechtbank te Rotterdam heeft de verdediging de rechtbank verzocht om in het belang van de rechtseenheid een prejudiciële beslissing te vragen aan het Europese Hof van Justitie. Daarin zou aan de orde moeten komen of een dergelijke opmerking/beperkende voorwaarde van een lidstaat is toegestaan.

Voor het geval vast zou komen te staan dat handel en bezit niet zijn toegestaan, heeft de verdediging betoogd dat vogelhandelaar [bedrijfsnaam 2], die de vogel aan verdachte heeft overgedragen, in strijd met de wet heeft gehandeld door deze vogel te koop aan te bieden. Verdachte kon niet weten dat de overdracht niet was toegestaan en heeft daarmee niet opzettelijk een overtreding begaan. Hij heeft de vogel te goeder trouw gekocht bij een erkende leverancier en voor een normale prijs.

Ten aanzien van de Europese en de Afrikaanse zeearend heeft de verdediging aangegeven dat de beperking op de toegestane handel verder gaat dan is toegestaan in artikel 11, derde lid van de basisverordening (EG nr. 338/97) en dat deze beperking strijdig is met het recht en zodoende rechtskracht mist. Dat de vogels verhandelbaar zijn leidt de verdediging af uit de letter 'T' (= trade) op de betreffende certificaten. De verdediging heeft ook hier verwezen naar voormelde verklaring van [getuigedeskundige 1] en verzocht om in het belang van de rechtseenheid een prejudiciële beslissing te vragen aan het Europese Hof van Justitie zodat ondubbelzinnig kan worden vastgesteld of de beperking is toegestaan.

Voorts heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte de vogels te goeder trouw heeft gekocht en dat verdachte op 20 juli 2007 (vóór de datum van de tenlastelegging) alsnog heeft geprobeerd om de certificaten aan te vragen, maar deze niet heeft verkregen omdat hij de originele Cites-formulieren niet over kon leggen nu deze in beslag waren genomen.

Feit 2

Ten aanzien van de kerkuil en de sperwer, waarvan bij teruggave aan verdachte de pootring- nummers niet bleken te kloppen, heeft de verdediging aangegeven dat het niet de vogels van verdachte betreffen. Niet duidelijk is dat de vogels die in 2007 in beslag zijn genomen bij verdachte ook de vogels betreffen die op 23 maart 2009 getracht zijn aan verdachte terug te geven. De verdediging voert hiertoe aan dat:

- uit de kwekersverklaring en het proces-verbaal van inbeslagname van verbalisant Hoogendoorn duidelijk blijkt dat de kerkuil van verdachte ringnummer NL 2995 BEC 10.0.04.006 had;

- uit de afstandsverklaring van [naam vogelhuis] en het proces-verbaal van inbeslagname van verbalisant blijkt dat de sperwer van verdachte ringnummer BOF 236 V 126 05 008 had;

- de foute ringnummers al eerder zouden moeten zijn opgevallen nu de vogels en de ringnummers herhaaldelijk zijn gecontroleerd;

- uit het ter zitting overgelegde document (checklist) zou blijken dat verdachte een week na de inbeslagname een kopie heeft gehad van de checklist en dat de bedoelde aantekeningen van de verbalisant ("De 4= een 3!!!!" bij de kerkuil en de bijgeschreven letter P bij de letter V bij de sperwer) er toen niet op stonden;

- het mogelijk is dat de verkeerde vogels zijn gevangen in het opvangcentrum.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven.

Feit 1

Ten aanzien van de ransuil

Het deskundigenbericht van [regelingsdeskundige] d.d. 25 februari 2009 met betrekking tot de ransuil vermeldt onder meer het volgende:

Nu eerst 3 jaar later is vastgesteld dat de vogel die bij het EG certificaat werd gehouden van mannelijk geslacht is kan niet worden uitgesloten dat het hier gaat om een ander dier dan voorzien is van een naadloos gesloten pootring van het dier waarvoor het EG certificaat in eerste instantie is afgegeven.

Nu het deskundigenbericht de mogelijkheid open laat dat de vogel die werd gehouden wel dezelfde is als de vogel waarvoor het certificaat werd afgegeven, kan de rechtbank niet vaststellen dat de gegevens op het EG-certificaat foutief zijn dan wel het certificaat ongeldig is. Hieruit volgt dat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.

Op 21 augustus 2007 zijn op het terrein van het [bedrijfsnaam 1] te Schoonrewoerd in beslag genomen;

- de zwarte wouw (Milvus migrans) met pootring nummer ROTH Hessen 89 750;

- de Afrikaanse visarend (de rechtbank begrijpt zeearend) (Haliaeetus vocifer) met pootring nummer N 98780194;

- de Europeese zeearend (Haliaeetus albicilla) met pootring nummer BY 273 00 195.

Verdachte was destijds algemeen directeur en enig aandeelhouder van de [bedrijfsnaam 1]. Verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de aan- en verkoop van de vogels en dat hij de dagelijkse leiding had binnen [bedrijfsnaam 1]. Daarmee had verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, de vogels feitelijk onder zich.

Ten aanzien van de zwarte wouw

De rechtbank stelt vast dat de zwarte wouw (Milvus migrans) op grond van artikel 4, eerste lid onder b van de Flora- en Faunawet , juncto bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, een beschermde inheemse diersoort is.

Het is op grond van artikel 13, lid 1 Flora- en faunawet verboden dergelijke dieren onder zich te hebben. De houder van een zogenaamd EG-certificaat kan van dit verbod op basis van de artikelen 10 en 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten vrijstelling krijgen. Dit certificaat wordt op grond van artikel 8, derde lid onder d van de Verordening (EG nr. 338/97) van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: Basisverordening, EG nr. 338/97) afgegeven voor in gevangenschap geboren en gefokte specimens van een diersoort. In Nederland worden deze certificaten afgegeven door het Cites-bureau, onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De verdediging heeft betoogd dat de letter 'C' op het EG-certificaat dat verdachte voor deze vogel in bezit had, inhoudt dat de vogel verhandelbaar is ("C= commercieel"). De rechtbank deelt deze uitleg niet nu zij heeft geconstateerd dat op de achterzijde van het bedoelde EG certificaat als uitleg van de letter C het volgende wordt vermeld:

The specimens are second or subsequent generation offspring, produced by a parental breeding stock in a controlled environment, or are parts of such animals or were derived therefrom.

De letter C geeft hier, zo begrijpt de rechtbank, uitleg over de herkomst van de vogel, die in gevangenschap is geboren.

Nu het betoog van de raadsman reeds hierom niet opgaat, zal de rechtbank niet ingaan op het verzoek om een prejudiciële vraag met betrekking tot de zwarte wouw te stellen.

Volgens [regelingsdeskundige] is in het onderhavige geval sprake van een EG-certificaat dat niet bedoeld was voor overdracht. Er is immers op dit certificaat expliciet aangegeven dat het daarop vermelde dier noch ten verkoop voorradig gehouden mag worden, ten verkoop aangeboden mag worden noch voor commerciële doeleinden tentoongesteld mag worden. Dit EG- certificaat bevestigt slechts dat het hier gaat om een dier van de eerste generatie nakweek. Dat het document geen overdracht toestaat is hiermee in overeenstemming.

De rechtbank neemt deze bevinding van [regelingsdeskundige] over.

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte voor de zwarte wouw geen vrijstelling op het verbod uit hoofde van artikel 13, eerste lid van de Flora- en faunawet heeft verkregen. Het verbod is daarom onverkort van kracht voor verdachte.

Het betoog van de verdediging dat verdachte de vogel te goeder trouw heeft gekocht van vogelhandelaar [bedrijfsnaam 2] slaagt niet. Verdachte heeft als opvolgend, eveneens professioneel houder van een beschermde diersoort de plicht het certificaat te controleren, onder meer op het punt van de verhandelbaarheid. Door dit onvoldoende te doen, heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het verhandelen niet was toegestaan.

De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Ten aanzien van de Afrikaanse zeearend

De rechtbank stelt vast dat de Afrikaanse zeearend op grond van artikel 5 van de Flora- en faunawet , juncto artikel 4, eerste lid, onder a, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet , een beschermde uitheemse diersoort is. De vogel is opgenomen in bijlage A bij de Basisverordening (Verordening (EG) Nr. 338/97).

Het is op grond van artikel 13, lid 1 Flora- en faunawet verboden dergelijke dieren onder zich te hebben. De houder van een zogenaamd EG-certificaat kan van dit verbod op basis van de artikelen 10 en 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten vrijstelling krijgen. Dit certificaat wordt op grond van artikel 8, derde lid onder d van de Basisverordening (EG nr. 338/97) afgegeven voor in gevangenschap geboren en gefokte specimens van een diersoort. In Nederland worden deze certificaten afgegeven door het Cites-bureau, onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De rechtbank heeft geconstateerd dat op het bedoelde EG-certificaat als doel de letter T wordt vermeld en op de achterkant van het bedoelde EG-certificaat als uitleg van de letter T wordt vermeld 'commercial'. Het certificaat vermeldt in vakje 1 de naam [naam Wildpark] te Nindorf-Hansted, en vermeldt verder: Diese Genehmigung gilt nur für den in Feld 1) genannten Inhaber und ist dem Käufer auszuhändigen.

Volgens [regelingsdeskundige] is in het onderhavige geval door de CITES MA van Duitsland aan [naam Wildpark] een ontheffing verleend als bedoeld in artikel 8, derde Lid, van de Basisverordening, echter deze ontheffing is beperkt tot eenmalige overdracht. Dit brengt met zich mee dat iedere opvolgende verkrijger een nieuw EG-certificaat diende aan te vragen alvorens tot overdracht mocht worden overgegaan.

De rechtbank neemt deze bevinding van [regelingsdeskundige] over.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af, dat de vogel op grond van het certificaat weliswaar verhandelbaar is, maar dat het certificaat alleen geldt voor de houder, genoemd in vakje 1, in dit geval [naam Wildpark].

Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de Algemene Inspectiedienst verklaard dat hij deze vogel heeft gekocht van [bedrijfsnaam 2]. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de vogel via [bedrijfsnaam 2] heeft gekocht van [naam Wildpark]. Laatstgenoemde verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig nu ook uit het in beslag genomen vogelregister van verdachte blijkt dat deze vogel afkomstig is van [bedrijfsnaam 2]. Nu verdachte de vogel heeft gekocht van [bedrijfsnaam 2] en niet van [naam Wildpark] heeft hij de vogel gekocht zonder dat ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Basisverordening was verleend. Dat verdachte heeft geprobeerd op 20 juli 2007 een nieuw EG-certificaat aan te vragen doet hier niet aan af. Verdachte kan hiermee immers niet herstellen hetgeen [bedrijfsnaam 2] als eerdere verkrijger van de vogel had moeten doen.

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte voor de geen vrijstelling op het verbod uit hoofde van artikel 13, eerste lid van de Flora- en faunawet heeft verkregen. Het verbod is daarom onverkort van kracht voor verdachte.

De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Ten aanzien van de Europese zeearend

De rechtbank stelt vast dat de Europese zeearend op grond van artikel 5 van de Flora- en faunawet , juncto artikel 4, eerste lid, onder a, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet , een beschermde uitheemse diersoort is. De vogel is opgenomen in bijlage A bij de Basisverordening (Verordening (EG) Nr. 338/97).

Het is op grond van artikel 13, lid 1 Flora- en faunawet verboden dergelijke dieren onder zich te hebben. De houder van een zogenaamd EG-certificaat kan van dit verbod op basis van de artikelen 10 en 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten vrijstelling krijgen. Dit certificaat wordt op grond van artikel 8, derde lid onder d van de Basisverordening (EG nr. 338/97) afgegeven voor in gevangenschap geboren en gefokte specimens van een diersoort. In Nederland worden deze certificaten afgegeven door het Cites-bureau, onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De rechtbank heeft geconstateerd dat op het bedoelde EG-certificaat als doel de letter T wordt vermeld en op de achterkant van het bedoelde EG-certificaat als uitleg van de letter T wordt vermeld 'commercial'. Het certificaat vermeldt in vakje 1 de naam Hafner, en vermeldt verder: Zum einmaligen Vermarktung durch den in Feld 1. eingetragenen Inhaber.1

Volgens [regelingsdeskundige] mag in het onderhavige geval het op het EG certificaat vermelde dier alleen worden overgedragen door de houder genoemd in vak 1, in casu [naam].2

De rechtbank neemt deze bevinding van [regelingsdeskundige] over.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af, dat de vogel op grond van het certificaat weliswaar verhandelbaar is, maar dat het certificaat alleen geldt voor de houder genoemd in vakje 1, in dit geval ene Hafner.

Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de aankoop van deze vogel via bemiddeling is aangekocht omdat dure vogels altijd via bemiddeling werden aangekocht. Uit de in beslag genomen vogelregistratie van verdachte blijkt echter dat het dier door verdachte is verkregen van [bedrijfsnaam 2].3 Nu de vogel niet is verkregen van [naam] maar van [bedrijfsnaam 2] heeft verdachte deze vogel overgenomen zonder geldige ontheffing. 4

Dat verdachte heeft geprobeerd op 20 juli 2007 een nieuw EG-certificaat aan te vragen doet hier niet aan af. Ook hier geldt dat verdachte hiermee niet kan herstellen hetgeen [bedrijfsnaam 2] als eerdere verkrijger van de vogel had moeten doen.

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte voor de geen vrijstelling op het verbod uit hoofde van artikel 13, eerste lid van de Flora- en faunawet heeft verkregen. Het verbod is daarom onverkort van kracht voor verdachte.

De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Prejudiciële vraag

De rechtbank ziet geen aanleiding om een prejudiciële beslissing te vragen aan het Europese Hof van Justitie over de vraag of genoemde beperkingen verder gaan dan de Europese regelgeving toestaat. De verdediging heeft niet onderbouwd op grond waarvan verhandelbare diersoorten als hier aan de orde steeds slechts onbeperkt in Europa zouden mogen circuleren. Bovendien vermeldt artikel 11, derde lid van de Basisverordening EG nr. 338 /97 dat aan elke vergunning of elk certificaat dat overeenkomstig deze verordening door een autoriteit werd afgegeven voorwaarden en vereisten kunnen worden verbonden die door die autoriteit zijn opgelegd om te garanderen dat aan de bepalingen daarvan wordt voldaan. De voorwaarde of eis zoals hier aan de orde, namelijk dat een opvolgend houder van een beschermde diersoort een nieuw certificaat moet aanvragen alvorens tot verdere overdracht kan worden overgegaan verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk met de ratio van de verordening.

Feit 2

Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de kerkuil en de sperwer niet de vogels zijn die destijds onder hem in beslag zijn genomen. De officier van justitie heeft in dat kader gewezen op de checklist bij de inbeslagname op 21 augustus 2007 met de handgeschreven aantekeningen 'De 4= een 3!!!!' en 'de bijgeschreven letter P bij de letter V' waaruit zou moeten blijken dat de vogels ten tijde van de inbeslagname onder verdachte een ander pootringnummer hadden dan op het EG-certificaat is vermeld.

Deze checklist heeft de rechtbank niet tot de overtuiging gebracht dat het om dezelfde vogels moet gaan. Hierbij speelt tevens een rol dat nadere informatie over de mate waarin pootringnummers onderling in kleine mate kunnen verschillen ontbreekt, alsmede over de populatie van de opvangcentra waar de beide vogels ondergebracht waren.

Dat verdachte op of omstreeks 21 augustus 2007 een kerkuil en sperwer onder zich heeft gehad terwijl hij hiervoor geen geldige ontheffing (middels bijbehorend certificaat) had, acht de rechtbank daarom niet wettig en overtuigend bewezen. Hieruit volgt dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 21 augustus 2007, te Schoonrewoerd, gemeente Leerdam

opzettelijk,

,

een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,

als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de

Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten

beschermde inheemse diersoorten, te weten

- een zwarte wouw (Milvus migrans) (met pootring nummer ROTH Hessen 89 750)

en

dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,

als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora-en faunawet juncto

artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier-en

plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de

basisverordening (verordening (EG) nr 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo (EG)

nr 318/2008 pbEG 2008 L 95), te weten

- een Afrikaanse zeearend (Haliaeetus vocifer)(met pootring nummer N 98780194)

en

- een Europese zeearend (Haliaeetus albicilla)(met pootring nummer BY 273 00

195)

onder zich heeft gehad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT GESTELD BIJ ARTIKEL 13, EERSTE LID VAN DE FLORA- EN FAUNAWET , MEERMALEN OPZETTELIJK BEGAAN.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 De strafoplegging

7.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 10.000,- subsidiair 85 dagen hechtenis. Hierbij is rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Gewoonlijk wordt per vogel een geldboete van € 5.000,-- geëist, aldus de officier van justitie.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangegeven dat verdachte, als gevolg van de inbeslagname van in eerste instantie vele vogels, is geruïneerd. De vennootschap is failliet, de stichting heeft 1,8 miljoen schuld en persoonlijk is verdachte ook bijna failliet. De raadsman stelt dat direct had kunnen worden volstaan met inbeslagname van de enkele vogels waar thans vraagtekens bij gezet worden. In dat geval waren de gevolgen voor verdachte geringer geweest. De raadsman stelt dat het daarom onredelijk is om verdachte ook nog eens een boete op te leggen. Een boete kan verdachte, gelet op zijn schulden, niet betalen. Per saldo zou een boete dan voor verdachte een hechtenis betekenen.

Ook heeft de raadsman gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft benadrukt dat de eis van de officier van justitie gelijk is aan het transactiebedrag dat in 2009 is aangeboden en dat het tijdsverloop in dat bedrag, anders dan zij stelt, niet is meegenomen. Concluderend stelt de raadsman dat de overschrijding van de redelijke termijn zou moeten leiden tot strafvermindering.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich bezig gehouden met het houden en kweken van vogels met als doel een roofvogelpark voor bezoekers op te zetten en te exploiteren. Verdachte heeft daarbij de regels van de Flora- en faunawet overtreden. Hij heeft één beschermde inheemse en twee beschermde uitheemse vogels onder zich gehad, zonder over de geldige ontheffingen te beschikken. De inheemse vogel was in het geheel niet verhandelbaar. De twee uitheemse vogels waren in beginsel verhandelbaar, maar ten aanzien van deze vogels heeft verdachte niet de juiste formaliteiten in acht genomen. Ten aanzien van geen van de drie vogels deed zich echter de situatie voor dat het certificaat niet bij de bewuste vogel hoorde.

De officier van justitie heeft een geldboete van €10.000,- subsidiair 85 dagen hechtenis geëist op basis van bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist nu verdachte gedeeltelijk wordt vrijgesproken. Om de mate van de ernst van de overtredingen uit te drukken zal de rechtbank de boete per vogel opsplitsen. Ten aanzien van de twee arenden die in beginsel verhandelbaar zijn zal de rechtbank een geldboete van € 1.500,- per vogel opleggen en ten aanzien van de zwarte wouw zal de rechtbank een geldboete van € 2.000,- opleggen.

Samenvattend is de rechtbank is van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 5.000 in beginsel passend en geboden is.

De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf echter ook rekening met het tijdsverloop en de draagkracht van verdachte.

Het betreffen oudere feiten en de rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt af te leiden dat door de Hoge Raad als uitgangspunt voor de redelijke termijn een periode van 24 maanden tot aan het vonnis wordt aangehouden. De rechtbank neemt als aanvangstijdstip van de redelijke termijn in dit geval de datum van de inbeslagname, te weten 21 augustus 2007. De rechtbank neemt in aanmerking dat het tijdsverloop tussen de behandeling ter zitting van 23 maart 2010 en die van 16 december 2010 niet meetelt, nu dit met name samenhangt met een verzoek om aanhouding van de zijde van de verdediging. In de onderhavige strafzaak is derhalve sprake van tijdsverloop van ruim twee jaar en zeven maanden en daarmee een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zeven maanden. Verdachte heeft lang moeten wachten in onzekerheid over de uitkomst van deze strafzaak.

Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de vervolging voor verdachte en zijn bedrijf ingrijpend is geweest en dit de nodige financiële consequenties zowel privé als zakelijk heeft gehad.

In de overschrijding van de redelijke termijn en de draagkracht van verdachte ziet de rechtbank aanleiding de op te leggen geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen.

8 Het beslag

Aan dit vonnis is als bijlage II een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.

8.1 De onttrekking aan het verkeer

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.

De rechtbank zal de op de lijst onder nummer 1, 2 en 4 vermelde voorwerpen laten onttrekken aan het verkeer.

Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot de voorwerpen.

Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het op de lijst onder nummer 3 vermelde voorwerp nu verdachte voor dit onderdeel is vrijgesproken.

De rechtbank zal de op de lijst onder nummer 5 en 6 vermelde voorwerpen laten bewaren ten behoeve van de rechthebbende, niet zijnde verdachte.

9 De wettelijke voorschriften

De opgelegde straffen en maatregel berusten op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 57 en 63, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Flora- en faunawet , artikelen 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;

- verklaart verdachte strafbaar;

- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 5000,- (vijfduizend euro), bij niet voldoening te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 4;

- gelast de teruggave aan verdachte van het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd in beslag genomen voorwerp, genummerd 3;

- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde in beslag genomen voorwerpen, genummerd 5 en 6.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. van Walree, voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters en mr. H.M. Dunsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Broeders, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 december 2010.

Mr. Dunsbergen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature