Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Declaratie van een gemeente op grond van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 door de minister buiten behandeling gesteld. Uit artikel 14 van het Bijdragebesluit volgt dat bij de aanvraag de in dat artikel genoemde gegevens moeten worden overgelegd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 10/1999

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 december 2010.

inzake

de gemeente Groesbeek, eiseres,

zetelende te Groesbeek, vertegenwoordigd door mr. M. Rotteveel, advocaat te Nijmegen,

tegen

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 27 april 2010.

2. Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2009 heeft verweerder de declaratie van eiseres op grond van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (Stb. 2006, nr. 711; verder: Bijdragebesluit 2006) voor het project “Centrumplan Groesbeek” buiten behandeling gesteld.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.

Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.

Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 oktober 2010. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. Rotteveel voornoemd en C. van der Ree, werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Bouchiba, werkzaam bij de Dienst Regelingen van (thans) het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

3. Overwegingen

3.1 Bij brief van 25 september 2009, met daaraan gehecht een declaratieformulier, heeft eiseres bij de Dienst Regelingen een declaratie ingediend om in aanmerking te komen voor een bijdrage in de kosten van opsporing en ruiming van explosieven op grond van het Bijdragebesluit 2006. Het betrof een declaratie van gemaakte kosten in verband met de opsporing en ruiming van niet gesprongen explosieven over het jaar 2009 van het in 2008 gestarte project op de locatie Hüsenhof, in het kader van het Centrumplan Groesbeek. De declaratie betreft een ruiming. Op het declaratieformulier is vermeld dat een aantal verplichte bijlagen met dit formulier moeten worden meegestuurd.

Naar aanleiding van de declaratie heeft verweerder bij brief van 30 oktober 2009 eiseres medegedeeld dat hem is gebleken dat de declaratie niet volledig is ingediend. Onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb heeft verweerder aan eiseres verzocht om binnen twee weken na dagtekening van die brief de daarin genoemde gegevens en bescheiden te verstrekken, alsmede vraag 12 van het declaratieformulier te beantwoorden. Hierbij heeft verweerder opgemerkt dat indien exact dezelfde gegevens reeds eerder door eiseres zijn verstrekt, verzocht wordt dit schriftelijk aan de Dienst Regelingen kenbaar te maken, zulks onder vermelding van de datum waarop de betreffende bijlage al is toegezonden.

Vaststaat dat eiseres niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd.

Standpunten van partijen

3.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit – voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat eiseres noch bij de declaratie, noch naar aanleiding van de brief van 30 oktober 2010 schriftelijk kenbaar heeft gemaakt dat de op het declaratieformulier, onderscheidenlijk in genoemde brief gevraagde bijlagen bij de melding zijn overgelegd. Evenmin is de vindplaats van de eerder overgelegde informatie nader aangegeven. Ten aanzien van

(1) de feitelijke straal van de schervengevarenzone in meters inclusief de exacte ligging,

(2) de feitelijke ligging van het conventionele explosief of de conventionele explosieven ten opzichte van de woonkern of een kwetsbare infrastructuur en

(5) de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van schade, is eerst in de bezwaarfase schriftelijk kenbaar gemaakt dat deze informatie bij de aanmelding op 20 november 2008 is overgelegd.

Wat betreft de informatie onder (1) heeft verweerder aangegeven dat niet eerder dan in bezwaar informatie is overgelegd waaruit het aantal meters van de feitelijke straal kan worden afgeleid.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in artikel 14 van het Bijdragebesluit 2006 is vermeld waaraan een declaratie moet voldoen en welke bijlagen daarbij moeten worden overgelegd. Gelet hierop is volgens hem terecht verzocht om stuk (1). Dit stuk is niet overgelegd binnen de in de brief van 30 oktober 2009 gestelde termijn. Reeds hierom heeft verweerder de weigering om de aanvraag in behandeling te nemen gehandhaafd.

3.3 Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op de door haar aangevoerde gronden zal de rechtbank, waar nodig, in het navolgende ingaan.

Wettelijk kader

3.4 De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen zoals die luidden ten tijde van belang.

3.5 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen indien:

a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag […]

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

3.6 Ingevolge artikel 25, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen kan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bijdrage worden verleend in de kosten die voor gemeenten voortvloeien uit het opsporen en ruimen van als gevolg van de Tweede Wereldoorlog achtergebleven explosieven.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel – voor zover hier van belang – worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over het bepaalde in het derde lid.

3.7 Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bijdragebesluit 2006.

Ingevolge artikel III van het Intrekkingsbesluit Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 blijft op declaraties, die voor 1 oktober 2009 zijn ingediend op grond van het Bijdragebesluit 2006 dat besluit van toepassing zoals dat luidde op 30 september 2009.

Ingevolge artikel 13 van het Bijdragebesluit 2006 dient het college, om in aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage, de declaratie jaarlijks vóór 1 oktober van het jaar volgend op het jaar waarin de opsporings- of ruimingswerkzaamheden zijn uitgevoerd, bij Onze Minister in.

Ingevolge artikel 14 van het Bijdragebesluit 2006 heeft een declaratie voor een opsporing als inhoud:

a. de feitelijke aard van het aangetroffen conventionele explosief of de conventionele explosieven;

b. de feitelijke straal van de schervengevarenzone;

c. de feitelijke ligging van het conventionele explosief of de conventionele explosieven ten opzichte van een woonkern of een kwetsbare infrastructuur;

d. de werkzaamheden die blijkens de dag- of weekstaten zijn verricht als gevolg van de opsporing van het aangetroffen conventionele explosief of de aangetroffen conventionele explosieven;

e. de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van schade;

f. de datum waarop de opsporingswerkzaamheden zijn beëindigd;

g. een gespecificeerde opgave van de gemaakte kosten.

3.8 Verweerder heeft het bestreden besluit mede gebaseerd op de Beleidsregels uitvoering Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (hierna: de Beleidsregels).

Ingevolge artikel 8 van de Beleidsregels dient op grond van artikel 14 en 15 van het Bijdragebesluit een gemeente bij het indienen van een declaratie informatie over bijvoorbeeld de feitelijke straal van de schervengevarenzone over te leggen. Als blijkt dat bepaalde informatie reeds bij de melding van het project is overgelegd, kan de gemeente bij het indienen van de betreffende declaratie volstaan met verwijzen naar die melding en de vindplaats van de eerder overgelegde informatie.

Beoordeling

3.9 Gelet op de strekking van art. 4:5 van de Awb – namelijk het bestuursorgaan de mogelijkheid bieden tot vereenvoudigde afdoening van een onvolledige aanvraag die zich niet leent voor verantwoorde behandeling en beoordeling – is een besluit ex artikel 4:5 van de Awb in zoverre een bijzonder type besluit en komt met zo een besluit in beginsel een eind aan het besluitvormingstraject. Met de strekking van deze bepaling is niet te verenigen dat de aanvrager het in zijn macht zou hebben de gevolgen van dit besluit ongedaan te maken door – gedurende de bezwaartermijn – de oorspronkelijke aanvraag alsnog aan te vullen. Daaruit volgt dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt.

3.10 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 14 van het Bijdragebesluit dat bij de aanvraag de in dat artikel genoemde gegevens moeten worden overgelegd.

Voorts wordt overwogen dat uit de luchtfoto die deel uitmaakt van de tussenrapportage, welke bij de declaratie door eiseres is overgelegd – zonder nadere toelichting – niet de feitelijke straal van de schervengevarenzone blijkt. Derhalve staat voor de rechtbank vast dat niet alle op grond van artikel 14 van het Bijdragebesluit vereiste gegevens binnen de geboden hersteltermijn zijn overgelegd.

Conclusie

3.11 Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb , zoals hij heeft gedaan. De stellingen en betogen van eiseres tegen het bestreden besluit treffen geen doel. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb .

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, als voorzitter, mr. D.J. Post en mr. J.H.A. van der Grinten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 28 december 2010.

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: 28 december 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature