Uitspraak
parketnummer: 23-002160-10
datum uitspraak: 23 december 2010
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-464434-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
adres:[adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 mei 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 23 december 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een biljet van) 100 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte ter voorkoming van verdere strafvervolging ten aanzien van het hiervoor vermelde ten laste gelegde feit een door het openbaar ministerie aangeboden taakstraf heeft geaccepteerd. Het openbaar ministerie heeft deze taakstraf echter ten onrechte beëindigd en de verdachte alsnog gedagvaard. Hierdoor zijn beginselen van een goede procesorde geschonden. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof overweegt te dien aanzien dat artikel 16 van het Besluit tenuitvoerlegging taakstraffen het wettelijk kader biedt voor het be ëindigen van een taakstraf. Dit artikel bepaalt dat een taakstraf alleen bij het herhaald niet naar behoren verrichten van de taakstraf dan wel na een ernstige misdraging van de zijde van de taakgestrafte kan worden beëindigd. In die zin biedt het artikel waarborgen voor de individuele taakgestrafte.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte op 10 november 2009 via het zogenaamde "officiersmodel" een taakstraf van 30 uur heeft geaccepteerd. Met deze taakstraf zou op 21 november 2009 worden aangevangen. De verdachte is die dag echter zonder bericht van verhindering niet op de werkplek van de taakstraf verschenen. Na daarvoor een officiële waarschuwing te hebben gekregen wegens ongeoorloofde absentie, heeft de verdachte op 6 december 2009 zijn taakstraf hervat. Op die dag heeft op de werkplek van de taakstraf een incident plaatsgevonden, waarbij een autobus is vernield. Naar aanleiding van dit incident heeft op 13 december 2009 een groepsgesprek plaatsgevonden met alle deelnemers aan het werkproject om zo de veroorzaker(s) van de schade te achterhalen. Geen van de taakgestraften heeft tijdens dit gesprek echter een aandeel in het veroorzaken van de schade toegegeven. Uiteindelijk is besloten alle deelnemers aan het werkproject een officiële waarschuwing te geven en hen over te plaatsen naar een ander werkproject. Omdat de verdachte al eerder een officiële waarschuwing had gehad, en tengevolge van het incident betrokken werd in een politieonderzoek, is zijn taakstraf beëindigd en is het openbaar ministerie alsnog overgegaan tot dagvaarding voor het hiervoor vermelde ten laste gelegde feit.
Gelet op het hiervoor besprokene is het hof van oordeel dat onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vaststelling van daadwerkelijke individuele betrokkenheid van de verdachte bij de vernieling van de autobus. Niet is komen vast te staan dat de verdachte hierbij op enige wijze individueel betrokken is geweest. Bijgevolg kan er dan ook niet van een "ernstige misdraging" van de zijde van de verdachte worden gesproken. In dit verband acht het hof nog van belang dat de advocaat-generaal ter zitting nog heeft opgemerkt dat besloten is om de groep als zodanig op voornoemd incident aan te spreken. Gelet op artikel 16 van voormeld besluit had het openbaar ministerie derhalve niet in redelijkheid tot de vervolgingsbeslissing kunnen komen. Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie daarmee beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het ten laste gelegde.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.H.J. de Vries, mr. J.P.W. Helmonds en mr. J.M. Bruins, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2010.
De griffier en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.