Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

medeplegen van oplichting van een financiële instelling door middel van een vals opgemaakte inkomensverklaring en een vals opgemaakte hypotheekaanvraag

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/710869-09 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 november 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1965] te [geboorteplaats]

wonende te [woonplaats], [adres]

raadsman mr. S.D. Kurz, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1 primair: samen met een ander een hypotheekverstrekker heeft opgelicht;

Feit 1 subsidiair: medeplichtig is aan oplichting van een hypotheekverstrekker;

Feit 2: samen met een ander valsheid in geschrift heeft gepleegd.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.

De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde. De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt:

Ten aanzien van feit 1 en feit 2:

Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.

Op 26 juni 2007 werd er door bemiddeling van intermediair [intermediair] te Houten en vertegenwoordigd door [medeverdachte] bij de financiële instelling [bedrijf] een hypotheekaanvraag ingediend voor mevrouw [verdachte]. De hypotheekaanvraag had betrekking op de voorgenomen verkoop van een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en richtte zich op het verkrijgen van een hypothecaire geldlening .

Op de hypotheekaanvraag en de daarbij gevoegde inkomensverklaring stond vermeld dat [verdachte] vanaf 1 januari 2000 een vast dienstverband in een commerciële functie had bij de onderneming Groene Rivier Training (de rechtbank begrijpt op basis van de stukken en de verklaring van de medeverdachte dat hiermee wordt bedoeld Groene Rivier Trading) en dat zij een jaarinkomen had van € 80.000,00. Op basis van de hypotheekaanvraag en de inkomensverklaring heeft GMAC RFC Nederland een hypothecaire geldlening verstrekt aan [verdachte].

De hypotheekvestiging is op 25 juli 2007 verleden en op deze datum heeft ook de akte van levering voor het woonhuis plaatsgevonden.

Uit informatie van de belastingdienst volgt dat [verdachte] over het jaar 2007 een uitkering ontving van de gemeente Hilversum. Over een dienstverband van [verdachte] bij Groene Rivier Trading was bij de belastingdienst niets bekend . Groene Rivier Trading was bij de belastingdienst sinds 31 december 2007 niet meer bekend als inhoudingsplichtige. Voor die tijd waren er nagenoeg geen aangiften gedaan .

Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat er niets van alle op de hypotheekaanvraag gepresenteerde informatie met betrekking tot haar functie en inkomen klopte en dat ze nog nooit van Groene Rivier Training had gehoord. [verdachte] moest van medeverdachte [medeverdachte] een huis op haar naam zetten. [medeverdachte] wist vanaf het begin dat zij een bijstandsuitkering had. [verdachte] heeft geen papieren hoeven aanleveren. [medeverdachte] regelde alles voor de hypotheekaanvraag. Verdachte verklaarde dat de handtekening onder de hypotheekaanvraag en de handtekening onder de inkomensverklaring van haar zijn, echter dat zij niet wist dat zij een hypotheekaanvraag en een inkomensverklaring tekende.

In ruil voor haar medewerking aan het aangaan van een hypotheek kreeg verdachte van [medeverdachte] € 5.000,00, in de vorm van een vakantie en een auto.

Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde bij de politie dat hij de hypotheekaanvraag voor [verdachte] had geregeld . Verdachte wist dat [verdachte] niet bij Groene Rivier Trading werkte . [medeverdachte] verklaarde dat hij [verdachte] alles had laten ondertekenen .

Gelet op voornoemde stukken en de verklaring van verdachte en de medeverdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] bij een financiële instelling een hypotheek op haar naam aanvroeg, terwijl zij een bijstandsuitkering ontving en daarmee een veel te laag inkomen had voor het verkrijgen van een hypotheek. Verdachte heeft zelf ook feitelijke uitvoeringshandelingen verricht. Zo heeft verdachte de hypotheekaanvraag en de inkomensverklaring ondertekend. De verklaring van verdachte dat zij niet wist dat zij de door haar ondertekende stukken een hypotheekaanvraag zouden betreffen acht de rechtbank niet aannemelijk nu op diverse door verdachte ondergetekende of geparafeerde stukken duidelijk staat vermeld dat het een hypotheekaanvraag betreft. Daarnaast is verdachte aanwezig geweest bij de notaris, waar het verleden van de hypotheekvestiging en de akte van levering van het woonhuis plaatsvonden. Het is evident dat verdachte toen moet hebben geweten dat het een hypotheekvestiging betrof, die niet op juiste gegevens betreffende haar inkomen kon zijn gebaseerd. Desondanks heeft verdachte daarover niet alleen gezwegen, maar heeft zij wederom diverse stukken ondertekend die er onder meer overduidelijk toe strekten dat de financiële instelling haar een groot geldbedrag zou verstrekken. Ook het feit dat verdachte in ruil voor haar medewerking van de medeverdachte een vakantie en een auto, met een tegenwaarde van € 5.000 heeft gekregen is een zeer sterke aanwijzing dat ook verdachte moeten hebben geweten dat het een frauduleuze transactie betrof.

Verdachte wist derhalve vooraf dat zij zich in een frauduleus traject begaf, heeft daarbij ook voor het slagen daarvan op meerdere momenten onmisbare uitvoeringshandelingen verricht en heeft vervolgens in verband daarmee ook een niet onaanzienlijk financieel voordeel genoten. Derhalve is sprake geweest van een dermate nauwe samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank dient te worden beschouwd als medepleger.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte de hypotheekaanvraag en de inkomensverklaring valselijk heeft opgemaakt met de bedoeling GMAC RFC Nederland BV te bewegen een hypothecaire geldlening aan te gaan.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

primair

in de periode van 4 juni 2007 tot en met 25 juli 2007 te Houten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep GMAC RFC Nederland B.V. heeft bewogen tot het aangaan van een hypothecaire geldlening (met als zekerheid de woning aan de [adres] te [woonplaats] met verdachte, hebbende verdachte en haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en in strijd met de waarheid

- een inkomstenverklaring ten aanzien van verdachte overlegd en ondertekend

en

- een hypotheekaanvraag overlegd en ondertekend met daarin vermeld dat

verdachte sinds 1 januari 2000 een dienstverband heeft bij Groen Rivier

Training en een jaarinkomen heeft van 80.000,-- euro,

waardoor GMAC RFC Nederland B.V. werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

2.

in de periode van 04 juni 2007 tot en met 25 juli 2007 te Houten, tezamen en in vereniging

met een ander, meermalen, telkens hierna genoemde geschriften, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en haar mededader telkens valselijk een inkomstenverklaring ten aanzien van verdachte en een hypotheekaanvraag met daarin vermeld dat verdachte sinds 1 januari 2000 een dienstverband heeft bij Groen Rivier Training en een jaarinkomen heeft van 80.000 euro ingevuld/ondertekend, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

Ten aanzien van feit 1:

Medeplegen van oplichting.

Ten aanzien van feit 2:

Medeplegen van valsheid in geschrift.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 20 uur subsidiair 10 dagen hechtenis.

De officier van justitie heeft aangegeven bij het bepalen van haar strafeis rekening te hebben gehouden met het feit dat verdachte door de medeverdachte is aangezet tot het plegen van deze strafbare feiten en dat verdachte is gedagvaard om haar duidelijk te maken dat ze fout heeft gehandeld door hierin mee te gaan. Door de mooie woorden van de medeverdachte had verdachte op voorhand niet kunnen voorzien welke financiële problemen dit voor haar tot gevolg zou hebben, welke problemen verdachte nu nog altijd ondervindt.

De officier van justitie heeft aangegeven ook rekening te hebben gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat in het geval van een bewezenverklaring bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Na zoveel jaren en de nog altijd grote (financiële) problemen als gevolg van de gepleegde feiten heeft een straf opleggen geen enkele zin. De verdediging verzoekt primair een schuldigverklaring zonder straf en subsidiair een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft samen met een ander een valse inkomensverklaring en een valse hypotheekaanvraag opgemaakt ter verkrijging van een hypothecaire geldlening van een financiële instelling. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat een hypotheekverstrekker in dergelijke stukken mag stellen en deze instelling voor een aantal grote bedragen benadeeld. Door haar handelen heeft verdachte ook schade toegebracht aan de betrouwbaarheid en stabiliteit van het systeem betreffende de hypothecaire financiering van woningen.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de woning altijd op haar naam is blijven staan en dat zij na de executoriale verkoop van de woning een restschuld heeft van

€ 130.000,00. Dit laatste kan deels ook worden afgeleid uit het dossier. Verdachte ontvangt een bijstandsuitkering en in verband met de schuld is daar beslag op gelegd. Verdachte verklaarde voorts als gevolg van dit alles te kampen met gezondheidsproblemen.

Het is de rechtbank gebleken dat verdachte door de medeverdachte is aangezet om mee te werken aan de door de medeverdachte opgezette constructie. Verdachte heeft zich laten verleiden met een vakantie en een auto. Verdachte is naïef geweest en had beter moeten weten. Verdachte zit als gevolg hiervan nog altijd met een flinke financiële schuld. Ondanks dat verdachte deze schuld ter zitting niet nader heeft onderbouwd met stukken acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte (een groot deel van) deze schuld moet betalen. Zij zal derhalve nog zeer lange tijd de negatieve financiële gevolgen van haar strafbare handelen ondervinden. De rechtbank houdt hierbij in vergaande mate rekening bij de straftoemeting.

Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 september 2010 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.

Gelet op voornoemde, alsmede rekening houdend met het tijdsverloop in deze zaak en in aanmerking genomen de straftoemeting in vergelijkbare zaken, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Feit 1: Medeplegen van oplichting;

Feit 2: Medeplegen van valsheid in geschrift;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;

- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en

mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 november 2010.

Mr. Kuijer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature