Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Getapt op basis van onjuiste info is onherstelbaar vormverzuim. Verweer uitsluiting tapgesprekken v/h bewijs afgewezen, constatering volstaat.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/601044-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1992] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

verblijvende: P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,

raadsman mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

samen met een ander ingebroken heeft in een kinderdagverblijf en dat zij daarbij goederen hebben weggenomen, waarbij zij geweld gebruikt hebben, of gedreigd hebben geweld te gebruiken tegen een politieagent.

3 De beoordeling van het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de afgeluisterde telefoongesprekken van de telefoon van verdachte, het opgenomen gesprek in de JJI Eikenstein en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].

De officier van justitie heeft gesteld dat de telefoon van verdachte inderdaad is afgeluisterd op basis van onjuiste informatie, waarbij de politie heeft vertrouwd op de haar aangeleverde informatie. De officier van justitie is van mening dat er sprake is van een vormverzuim, doch dat dit niet zodanig ernstig is dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Voorts zou er op basis van andere informatie ook al voldoende verdenking tegen verdachte zijn om deze af te luisteren. Verder is in het proces-verbaal van de aanvraag voor de verlenging van de telefoontap aanvullende informatie opgenomen waaruit volgt dat verdachte als betrokkene moet gelden, waarmee naar het oordeel van de officier de verlenging van de tap noodzakelijk was.

3.2 Het standpunt van de verdediging

Primair is de verdediging van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit nu de tapgesprekken niet mogen bijdragen aan het bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, welke zijn gevoerd via de telefoon van verdachte, uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu de toestemming tot het afluisteren van de telefoon van zijn cliënt is gebaseerd op onjuiste informatie en daarom onrechtmatig is. Het aanvraagproces-verbaal voor de verlenging van de tap gaat uit van dezelfde gegevens als de aanvraag voor de eerste tap en mag daarom evenmin worden meegenomen. Dat zijn client anders ook zou zijn getapt, staat niet vast omdat het standpunt van zijn mogelijke betrokkenheid juist mede zou zijn gebaseerd op gegevens uit de eerste illegale tap.

Subsidiair stelt de verdediging dat vaststaat dat verdachte geen aandeel in het gepleegde geweld heeft gehad. Het geweld betreft, aldus de raadsman, een onverwachte gedraging van de zijde van [medeverdachte] en is niet het gevolg van een eerder gemaakte afspraak tussen beide verdachten. Verdachte dient derhalve in elk geval vrijgesproken te worden van dit deel van de tenlastelegging.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

Telefoongesprekken

De rechtbank overweegt omtrent de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken het volgende.

In een onderzoek naar gewapende overvallen van de politie regio Utrecht “onderzoek 09Noord” is informatie ontvangen van de politieregio Haaglanden. Uit die informatie, een tweetal afgeluisterde telefoongesprekken met bij behorende telefoonnummers, kwam naar voren dat een tweetal onbekende personen over daderwetenschap beschikten met betrekking tot een poging tot overval in de regio Utrecht. Vervolgens zijn met toestemming van de rechter-commissaris de betreffende telefoonnummers met ingang van 3 september 2010 afgeluisterd. Één van deze telefoonnummers bleek later te behoren bij verdachte [verdachte]. Op 14 oktober 2010 bericht de politie Haaglanden dat per abuis de verkeerde telefoonnummers bij de overgedragen telefoongesprekken zijn vermeld. Hieruit volgt dat verdachte [verdachte] niet aan voornoemde telefoongesprekken heeft deelgenomen.

Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een verschuldigbare dwaling, nu er niet met opzet is getapt op basis van foutieve informatie.

De rechtbank overweegt dat uit de stukken volgt dat verdachte, op basis van informatie niet afkomstig uit gesprekken van de afgeluisterde telefoon van verdachte, veel contacten had met anderen die er van verdacht werden betrokken te zijn bij gewapende overvallen. Uit die contacten kan worden opgemaakt dat verdachte contact had met diverse personen die criminele activiteiten ontplooiden, en dat deze daderwetenschap over diverse strafbare feiten deelden met verdachte. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat men in het onderzoek ook op deze manier bij verdachte was uitgekomen.

Alles overziend komt de rechtbank tot het oordeel dat er door het op basis van onjuiste informatie afluisteren van de telefoon van verdachte weliswaar sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank volstaat echter, gelet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering met de constatering dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder hieraan een van de rechtsgevolgen als bedoeld in 359a van het Wetboek van Strafvordering te verbinden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet in zijn verdediging is geschaad.

De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

De betreffende tapgesprekken kunnen voor het bewijs gebruikt worden.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat – als de gesprekken toch als bewijs zouden mogen gebruikt – niet vaststaat dat zijn cliënt degene is die de gesprekken heeft gevoerd.

De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal voldoende naar voren komt dat het nummer dat is getapt, van verdachte is en dat hij degene is die heeft gebeld en ge-smst. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat hij tenminste een keer de bewuste nacht van de inbraak bij het kinderdagverblijf met zijn voornaam heeft opgenomen.

Gesprek Justitiële Jeugdinrichting Eikenstein d.d. 8 oktober 2010

Ten aanzien van het in de JJI Eikenstein opgenomen gesprek heeft de raadsman gesteld dat niet vast te stellen is of de in het proces-verbaal weergegeven en al of niet uit het Berbers vertaalde tekst een letterlijke en correcte weergave is van het gevoerde gesprek. Voorts zou, aldus de raadsman, het gesprek met toevoegingen als ”Hij zei, hij zegt” ook zo geïnterpreteerd kunnen worden dat er mogelijk over iemand anders dan een van de aanwezigen wordt gesproken.

De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat er op basis van de in het dossier aanwezige gegevens geen twijfel bestaat over de inhoud en juistheid van de weergegeven tekst. Voorts heeft de raadsman, naar het oordeel van de rechtbank, zijn verweer onvoldoende onderbouwd en heeft hij ook niet verzocht het bedoelde gesprek voor of tijdens de zitting af te luisteren teneinde zijn verweer te onderbouwen. Verder heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat hij tijdens dat gesprek heeft gezegd.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewijs

De rechtbank is bij zijn beoordeling uitgegaan van de volgende, door wettige bewijsmiddelen onderbouwde, feiten en omstandigheden:

Op 7 oktober 2010 krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding van een inbraak in het kinderdagverblijf aan de [adres] te Utrecht. Omstreeks 00.30 uur komt men ter plaatse. In een lokaal brandt licht en ziet men een kleine en een grote man staan. Het kantelraam van dit lokaal staat op een kier en er hangen houtsnippers aan de sponning van het raam. [verbalisant 1] stapt via het kantelraam het lokaal in en roept “politie”. De grootste van de twee mannen heeft een schroevendraaier in zijn linkerhand en draait zich om naar [verbalisant 1] en stapt, terwijl hij de schroevendraaier voor zich houdt, op hem af. Nadat [verbalisant 1] “staan blijven” heeft geroepen, blijft de grote man met de schroevendraaier op hem gericht, doorlopen in de richting van [verbalisant 1]. [verbalisant 1] spuit de grote man met pepperspray in zijn gezicht als deze hem tot ongeveer twee meter genaderd is. De grote en de kleine man vluchten het lokaal uit. Ook de kleine man wordt door [verbalisant 1] met pepperspray bespoten. Beide mannen springen op de binnenplaats over een hekje en proberen over een hek te klimmen. De grote man wordt met moeite aangehouden en de kleine man klimt over het hek. De grote man blijkt later [medeverdachte] te zijn.

In de fouillering van [medeverdachte] worden een bankpas, twee sleutelbossen en een telefoon aangetroffen, welke vervolgens in beslaggenomen worden. In het betreffende lokaal vindt men twee schroevendraaiers.

[verbalisant 2] bevestigt de verklaring van haar collega [verbalisant 1]. Zij ziet dat deze door het raam van het kinderdagverblijf “De Blauwe Watoessie” naar binnen klimt en dat de grote man een voorwerp in zijn hand heeft. De grote man stapt met het voorwerp op [verbalisant 1] gericht in zijn richting.

Agent[verbalisant 3] verklaart dat de verdachte zijn rechterhand omhoog hief en opzettelijk met kracht naar hem uithaalde toen hij en enkele collega’s de verdachte probeerden aan te houden. Verder geeft hij kort het gesprek weer met een getuige die de inbraak heeft gezien

[aangever] doet namens [naam] kinderdagverblijf aangifte van de inbraak in het kinderdagverblijf aan de [adres] te Utrecht. Een raam van het kantoor en de achterdeur zijn geforceerd. Uit een drietal opengebroken kasten zijn een geldkist met daarin een geldbedrag van ongeveer € 100,00 tot € 150,00, sleutels en een bankpas van de ABN-AMRO bank ten name van [aangever] weggenomen. Op 8 oktober 2010 herkent [aangever] de onder [medeverdachte] in beslag genomen sleutels als zijnde sleutels van het kinderdagverblijf.

Op 8 oktober 2010 is verdachte samen met [Y] op bezoek bij [A], die op dat moment gedetineerd zit in de Rijk Inrichting voor Jeugdigen Eikenstein te Zeist. Bij dit gesprek zijn geen andere personen aanwezig.

Dit gesprek wordt met toestemming van de officier van justitie/rechter-commissaris opgenomen. Het bezoek bestaat uit één mannelijke en één vrouwelijke bezoeker. De stem van de mannelijke bezoeker valt qua stemgeluid duidelijk te onderscheiden van de stem van [A]. [verdachte] is aangemerkt met een “C”, [A] is aangemerkt met een “A” en [Y] met een “Y”.

Door voornoemde personen is onder andere het navolgende besproken:

A: Voor wat is biggie eeuh voor wat?

C: “.. is [bijnaam medeverdachte] al binnen, 14 dagen gekregen”, “Ze kwamen live bij ons binnen…” “Nee, de politie”,

Y: “Maar je bent niet gepakt?”;

C: “Nee ikke niet”,

Y: “Is dat die gebroken…? En dan nog niet gepakt? Hoe kan je dan nog verder rennen”

C: “.. ik ben gewoon doorgerend.. ik had wel pijn maar ja”

C: “zat in de bosjes.”

A: “Nee… snelkraak toch… voor wat?”

C: “Kinderdagverblijf”, “De buit was al binnen we gingen nog een keer terug.. gingen nog een keer terug”,

A: “… wie is nog meer wie was allemaal bij?”

C: “Ik en [bijnaam medeverdachte] alleen”, “Inbraak”, “geen alarm”, “Getuige had ons gezien of zo”, “Drie geldkistjes, portemonnee”,

A: “Als ze jou zo ziet lopen … ze weten genoeg … maar ze kunnen toch niets bewijzen

A: “[bijnaam medeverdachte] baalt dus”,

C: “Hij heeft hen flink gepakt”,

A: “hij ging met hun worstelen honderd procent”,

C: “Door hem ben ik ontsnapt vriend. Die agent kwam door die raam binnen ik zo langs die agent [bijnaam medeverdachte] haalde gelijk uit”, “Met een stomp”,

A: “je weet toch zelf wat voor reus dat is toch?”

Y: “Dat is zijn broertje?”

A: “juistum nee dat is kleine, nee die grote die bolle.”

Ten overvloede heeft de rechtbank bij haar bewijsoverweging de telefoongesprekken betrokken welke zijn gevoerd door verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer].

In een van de gesprekken wordt het telefoonnummer [telefoonnummer] gebeld en de gebelde neemt op met “[verdachte]”. Uit die gesprekken volgt dat verdachte, al zeer kort nadat de verdachten in het kinderdagverblijf door de politie zijn overlopen, belt met en gebeld wordt door diverse – onbekend gebleven - personen. Enkele nummers komen overeen met nummers en namen uit de in beslag genomen gsm van de medeverdachte [medeverdachte]. Zo is onder andere met het nummer van de moeder van [medeverdachte] - en dus van [verdachte] – gebeld en gesmst naar het nummer van [verdachte].

Verdachte belt en zegt, onder andere, hijgend dat de ander hem snel op moet komen halen. Wanneer de onbekende persoon aangeeft dat hij niet kan, zegt verdachte dat hij zijn tuindeur open moet zetten. Verdachte belt en zegt dat de ander snel op het hoekje op de uitkijk moet gaan staan. Verdachte belt en vraagt de ander of hij twee glazen water en een droge handdoek mee wil nemen. Verdachte belt en vraagt de ander om te komen om naar het ziekenhuis te gaan, het is dringend. Verdachte wordt gebeld en zegt dat hij naar het ziekenhuis wil omdat zijn voet waarschijnlijk gekneusd is. Verdachte belt en zegt dat zijn broertje is opgeruimd en dat hij niet kan komen omdat zijn enkel gekneusd is. Verdachte belt later en zegt dat “[bijnaam medeverdachte]” opgeruimd is voor mishandeling van agenten. Hij zit in Eikenstein.

De rechtbank concludeert dat verdachte in het in JJI Eikenstein opgenomen gesprek, gelet op de grote overeenkomsten met hetgeen zich in en bij het kinderdagverblijf heeft afgespeeld, spreekt over de inbraak en het geweld in het kinderdagverblijf, waarbij zijn broertje [medeverdachte] – in de gesprekken “[bijnaam medeverdachte]” genoemd – op heterdaad is aangehouden. Dat kleine details van het gesprek niet (geheel) overkomen met de overige bewijsmiddelen doet daar niet aan af.

Voorts concludeert de rechtbank dat verdachte direct aansluitend op en binnen enkele minuten na zijn vlucht uit het kinderdagverblijf, gelet op de grote overeenkomsten tussen de afgeluisterde telefoongesprekken en hetgeen zich in het kinderdagverblijf heeft afgespeeld, telefonisch met anderen contact heeft gezocht en op zoek was naar een schuilplaats. Verdachte was met pepperspray in zijn gezicht gespoten en had mogelijk water en een handdoek nodig om dit af te spoelen. Voorts heeft verdachte zich tijdens zijn vlucht verwond en wilde hij zo spoedig mogelijk naar een ziekenhuis. In de gesprekken, gevoerd in de middag en avond van 8 oktober 2010, spreekt verdachte over de aanhouding van zijn broertje [medeverdachte] en het geweld tegen de politie.

Verdachte heeft ter zitting, naar aanleiding van de hem voorgehouden en hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, geen feitelijkheden aangevoerd die het bestaan van een alternatief scenario voor de afgeluisterde telefoongesprekken en het afgeluisterde gesprek in JJI Eikenstein enigszins aannemelijk maken.

Medeplegen

De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat verdachte medepleger is van de diefstal met geweld in het kinderdagverblijf. Hij heeft samen met zijn medeverdachte in het pand ingebroken. Beiden waren in het pand toen zij door de politie zijn overlopen. De medeverdachte heeft daarop de politie met een schroevendraaier bedreigd. Verdachte heeft van die gelegenheid - aldan niet stilzwijgend - gebruik gemaakt om het pand uit te vluchten, zoals ook blijkt uit het opgenomen gesprek in de JJI Eikenstein.

Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een dermate nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van de inbraak, dat ook het toegepaste geweld aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman op dit punt.

De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 07 oktober 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een kinderdagverblijf gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een geldkist (met daarin ongeveer 150 euro) en een bankpas en één of meer sleutel(s) geheel of ten dele toebehorende aan kinderdagverblijf "De Blauwe Watoessie" en/of Skon Kinderdagverblijf,, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [verbalisant 1], hoofdagent politie Utrecht, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader dreigend op die [verbalisant 1] is afgelopen en aan die [verbalisant 1] een schroevendraaier heeft getoond;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De strafbaarheid

4.1 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.

Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

4.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5 De strafoplegging

5.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van het voorarrest..

5.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft subsidiair bepleit rekening te houden met de nog jonge leeftijd van verdachte, waardoor hij nog niet volledig in staat is de gevolgen van zijn handelen te overzien en impulsief handelt. De verdediging verzoekt matiging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf.

5.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft zich samen met zijn broer in zijn directe woonomgeving schuldig gemaakt aan een inbraak in een kinderdagverblijf. Nadat zij door de politie werden overlopen, is één van de agenten op korte afstand bedreigd met een schroevendraaier. Verdachte heeft van dat moment gebruik gemaakt om te vluchten.

Dergelijke feiten hebben een grote impact op slachtoffers en zij kunnen daarvan nog lange tijd de psychische gevolgen van ondervinden, zoals uit blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [verbalisant 1]. Voorts zorgen inbraken voor veel schade en overlast bij de benadeelden.

De rechtbank houdt voorts rekening met het strafblad van verdachte d.d. 20 oktober 2010 waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.

De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkel moment zijn verantwoording heeft genomen voor zijn handelen en de gevolgen daarvan. Niet gebleken is dat verdachte niet in staat zou zijn de gevolgen van zijn handelen te overzien, mede nu uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte beschikt over een bovengemiddelde intelligentie.

De rechtbank heeft voorts gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is en recht doet aan de ernst van het feit.

6 De benadeelde partij

De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 150,00.

De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden nu niet is voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 106, Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts is er, aldus de raadsman alleen sprake van psychisch onbehagen, hetgeen naar het oordeel van de Hoge Raad (HR 13 januari 2005, NJ1997/366) onvoldoende is.

De rechtbank overweegt dat de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie geen enkel raakvlak heeft met de onderhavige zaak. Het betrof i.c. immers een vordering tot immateriële (psychische) schade naar aanleiding van geleden vermogensschade.

De rechtbank is van oordeel dat het op korte afstand dreigen met een schroevendraaier, daarbij ook gelet op het grote en forse postuur van de medeverdachte, een aantasting van de persoonlijke integriteit van het slachtoffer is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er, mede gelet op de verklaring van het slachtoffer, sprake is van meer dan alleen psychisch onbehagen bij het slachtoffer.

De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte mede aansprakelijk voor die schade.

Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 150,00, ter zake van immateriële schade;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], € 150,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;

- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 december 2010.

Mr. Y.A.T. Kruijer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature