Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Artikel 24d oud Wetboek van Strafrecht. Gedaagde handelt niet onrechtmatig jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen en geen betalingsregeling ter zake van de ontnemingsmaatregel te accepteren. Zie ook HR 7 oktober 2003, NJ 2004, 573.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 378556 / KG ZA 10-1320

Vonnis in kort geding van 26 november 2010

in de zaak van

[eiser]

wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [locatie],

eiser,

advocaat mr. A.M.C.J. Baaijens te Utrecht,

tegen:

de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

advocaat mr. E.C. Gijselaar te 's-Gravenhage.

Procesverloop

Eiser heeft gedaagde op 28 oktober 2010 doen dagvaarden om op 18 november 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 26 november 2010 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 november 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. Bij vonnis van de rechtbank Breda van 7 november 2000 is eiser ter zake van verduistering en oplichting veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan drie voorwaardelijk. Daarnaast is aan eiser een ontnemingsmaatregel opgelegd van fl. 54.906,22 (€ 24.915,36), te vervangen voor 189 dagen hechtenis. Dit vonnis op 28 juni 2002 onherroepelijk geworden.

1.2. De inning van ontnemingsmaatregelen is overgedragen aan het CJIB. Bij brief van 30 augustus 2002 heeft het CJIB eiser aangeschreven de ontnemingsmaatregel te voldoen.

1.3. Bij brief van 2 april 2003 heeft een curator aan het CJIB geschreven dat eiser op 12 december 2001 in staat van faillissement is verklaard. Voor het CJIB is deze brief aanleiding geweest om de executie van de ontnemingsmaatregel enige tijd op te schorten.

1.4. Nadat het faillissement was opgeheven, heeft het CJIB bij brief van 20 januari 2005 eiser verzocht de ontnemingsmaatregel te voldoen. Bij verzoekschrift van 28 januari 2005 heeft mr. Baaijens ingevolge artikel 557b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de rechtbank Breda verzocht de ontnemingsmaatregel kwijt te schelden of te matigen wegens betalingsonmacht van eiser. Bij brief van 28 januari 2005 heeft mr. Baaijens het CJIB hiervan op de hoogte gesteld. Hierop heeft het CJIB bij brief van 1 februari 2005 mr. Baaijens bericht dat de executie van de ontnemingsmaatregel zal worden opgeschort in afwachting van de beslissing van de rechtbank op het ingediende verzoek ingevolge artikel 557b Sv. Bij brief van 25 maart 2005 heeft mr. Baaijens het CJIB bericht dat voormeld verzoek door de rechtbank Breda is afgewezen.

1.5. Bij brieven van 15 januari, 7 maart en 15 mei 2007 heeft het CJIB eiser aangeschreven de aan hem opgelegde ontnemingsmaatregel te voldoen. Hierop heeft mr. Baaijens bij brief van 18 mei 2007 het CJIB bericht dat hij een tweede verzoek tot kwijtschelding of matiging ingevolge artikel 557b Sv bij de rechtbank Breda heeft ingediend. Bij beschikking van 18 juli 2007 van de rechtbank Breda is dit verzoek eveneens afgewezen.

1.6. Vervolgens heeft eiser bij brief van 13 augustus 2007 het CJIB eiser aangeschreven de ontnemingsmaatregel te voldoen, waarop mr. Baaijens bij brief van 14 augustus 2007 het CJIB heeft bericht voornemens een herzienings- en/of gratieverzoek in te dienen. Hierop heeft het CJIB de executie van de ontnemingsmaatregel wederom (een aantal malen) opgeschort. Op 6 november 2008 heeft mr. Baaijens een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad ingediend. Bij arrest van 3 maart 2009 is dit verzoek afgewezen.

1.7. Nadat het CJIB eiser wederom verschillende malen heeft aangeschreven de ontnemingsmaatregel te voldoen, heeft eiser bij fax van 11 juni 2009 een betalingsregeling van € 500,00 per maand voorgesteld. Hierop heeft het CJIB bij brief van 2 juli 2009 gereageerd door eiser te berichten dat bij hoge uitzondering een betalingsregeling van € 750,00 wordt toegestaan, (onder meer) onder de voorwaarde dat er tweemaal een bedrag van € 5.000,00 ineens dient te worden betaald.

1.8. Bij brief van 22 juli 2009 heeft eiser het CJIB bericht niet aan voormelde betalingsregeling te kunnen voldoen, wel heeft hij (nogmaals) voorgesteld om € 500,00 per maand te voldoen en voor het einde van het jaar 2009 een bedrag van € 5.000,00 ineens te betalen. Hierop heeft het CJIB bij brief van 18 augustus 2009 als volgt gereageerd:

"Bij wijze van hoge uitzondering ben ik bereid om u betaling van de maatregel middels een voorlopige betalingsregeling in 12 maandelijkse termijnen van minimaal € 500,00 toe te staan. Voorwaarde daarbij is wel dat u voor 31 december 2009 een extra betaling verricht van € 5.000,00. Verder dient u ook voor 16 juli 2010 een extra betaling van € 5.000,00 te verrichten.

De eerste termijn van € 500,000 dient uiterlijk 1 september 2009 op de girorekening (...) van het CJIB te zijn bijgeschreven. De vervaldatum van de overige 11 termijnen is telkens de 1e van elke volgende maand. Omdat u in uw brief vermeld, dat u voor 1 augustus 2009 wilt beginnen met het betalen van € 500,00 per maand is de eerste termijn verhoogd met dit bedrag.

(...)

Voor 1 juli 2010 dient u aan mij een nieuw (en in principe hoger) afbetalingsvoorstel te overleggen, vergezeld van informatie omtrent uw vermogens- en inkomenspositie (en uw uitgaven).

(...)

Indien ik voor genoemde datum geen reactie heb ontvangen, zal er een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld, dan wel daarvan worden afgezien en aan de landelijk executieofficier van justitie worden voorgesteld om de vervangende hechtenis ten uitvoer te laten leggen.

Ook bij niet, niet tijdige of niet volledige betaling van de termijnen van deze voorlopige betalingsregeling, zal er tot één van deze executiemaatregelen worden overgegaan".

1.9. Eiser heeft geen betalingen verricht naar aanleiding van laatstvermelde brief. Bij brief van 13 april 2010 heeft het CJIB een waarschuwing arrestatiebevel aan eiser verzonden. Bij faxen van 19 april, 26 april, 26 mei, 22 juni, 4 juli, 6 juli en 26 juli 2010, heeft eiser (onder andere) het CJIB om uitstel verzocht, een betalingsregeling voorgesteld van € 200,00 - € 250,00 per maand, bericht dat hij bezig is met het verkrijgen van een lening en dat hij een kindsdeel in een erfenis zou kunnen aanwenden ter voldoening van de ontnemingsmaatregel. Bij brieven van 11 mei, 10 juni, 22 juni, 16 juli en 3 augustus 2010 heeft het CJIB zijn verzoeken afgewezen, omdat aan eiser voldoende gelegenheid is geboden om een betalingsregeling te treffen.

1.10. Op 3 augustus 2010 is een arrestatiebevel jegens eiser uitgevaardigd.

1.11. Bij brieven van 26 augustus, 1 september, 7 september en 21 oktober 2010 heeft eiser wederom om een betalingsregeling verzocht. Bij brieven van 30 augustus, 2 september, 9 september, 22 oktober 2010 heeft het CJIB dit verzoek afgewezen omdat de zaak inmiddels uit handen is gegeven aan de politie.

1.12. Eiser is op 21 oktober 2010 gearresteerd en ondergaat sindsdien de vervangende hechtenis.

1.13. Vanaf juli 2010 tot het moment dat eiser is gearresteerd, is door eiser een bedrag van € 500,00 op de ontnemingsmaatregel afgelost, zonder dat er sprake is van een tussen hem en het CJIB overeengekomen betalingsregeling.

2. Het geschil

2.1. Eiser vordert na wijziging van eis - zakelijk weergegeven - onmiddellijke opschorting van de executie van het vonnis van de rechtbank Breda van 7 november 2000 en zijn onmiddellijke invrijheidsstelling.

2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.

Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Gedaagde schendt het beginsel van proportionaliteit omdat eiser maandelijks een bedrag van € 500,00 op de ontnemingsmaatregel aflost. Er is geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Bij wetswijziging per 1 september 2003 van artikel 24d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de vervangende hechtenis bij ontnemingsmaatregelen afgeschaft en bestaat de mogelijkheid voor het openbaar ministerie om een vordering tot lijfsdwang ingevolge artikel 577c Sv in te dienen bij de strafrechter. Eiser heeft spoedeisend belang bij zijn vordering nu deze lijfsdwangprocedure in dit geval wordt omzeild. De Hoge Raad heeft in voorkomende gevallen ambtshalve in voorgelegde ontnemingszaken van voor 1 september 2003 de daarbij bepaalde vervangende hechtenis vernietigd. Verder kan het arrestatiebevel van 3 augustus 2010 niet een gerechtvaardigde grondslag voor arrestatie zijn, omdat ingevolge de onder 3.3 te vermelden Aanwijzing eerst een verhaalsonderzoek had moeten plaatsvinden. Dit betekent dat eiser zich thans bevindt in een situatie van lijfsdwang ingevolge artikel 577c Sv .

2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.

3.2. Kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen en geen betalingsregeling ter zake van de ontnemingsmaatregel te accepteren.

3.3. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van (onder meer) ontnemingssmaatregelen. De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling' (Staatscourant 23 juni 2010, nr. 9605 3) (hierna: de Aanwijzing). Het CJIB heeft bij de uitvoering van de Aanwijzing een ruime beleidsvrijheid, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.

3.4. Artikel 24d Sr oud luidde van 1 maart 1993 tot 1 september 2003:

1. Bij de uitspraak waarbij een natuurlijk persoon de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast, met dien verstande dat vervangende hechtenis op grond van dit artikel op de leggen op ten hoogste zes jaren kan worden bepaald.

2. De duur van deze vervangende hechtenis wordt niet verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag.

3.5. Op grond van de wet van 8 mei 2003 (Staatsblad 2003, 202) is voormeld artikel komen te vervallen. Uit het samenstel van overgangsbepalingen volgt dat de toepassing van lijfsdwang achterwege dient te blijven en vervangende hechtenis wordt toegepast indien het vonnis van de rechter waarbij de ontnemingsmaatregel is opgelegd en de toepassing van vervangende hechtenis is bevolen, voor 1 september 2003 onherroepelijk is geworden, maar op die datum wat betreft de vervangende hechtenis nog niet geheel ten uitvoer is gelegd (HR 7 oktober 2003, NJ 2004, 573). De voorzieningenrechter oordeelt dat hier de regeling met betrekking tot vervangende hechtenis en niet de regeling met betrekking tot lijfsdwang van toepassing is. Dit, omdat het vonnis van de rechter waarbij de ontnemingsmaatregel is opgelegd en de toepassing van vervangende hechtenis is bevolen, op 28 juni 2002 (derhalve vóór 1 september 2003) onherroepelijk is geworden, maar op 1 september 2003 wat betreft de vervangende hechtenis nog niet ten uitvoer is gelegd. Het arrestatiebevel van 3 augustus 2010 is derhalve niet ten onrechte uitgegaan. Dat geen verhaalsonderzoek ingevolge de Aanwijzing heeft plaatsgevonden, is in dit kader niet van betekenis omdat ingevolge artikel 577b lid 1 juncto artikel 573 lid 2 Sv het CJIB van verhaal kan afzien. Dat zal onder meer het geval zijn indien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat verhaal niet zal leiden tot afdoening van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser de gelegenheid die hij heeft gehad om de ontnemingsmaatregel te voldoen, niet (tijdig) benut. Immers, het CJIB heeft sinds 30 augustus 2002 (zie onder 1.2) getracht de ontnemingsmaatregel te incasseren. Bovendien heeft eiser niet gesteld over verhaalsmogelijkheden te beschikken. Eiser heeft vele aanschrijvingen van gedaagde ontvangen, maar de incasso werd telkens vertraagd omdat eiser eerst in staat van faillissement was verklaard en vervolgens tweemaal een verzoek ingevolge artikel 577b Sv en een herzieningsverzoek heeft ingediend. Het CJIB heeft de executie van de ontnemingsmaatregel om voormelde redenen een aantal malen opgeschort. Vervolgens heeft het CJIB op zeer uitgebreide schaal met eiser gecorrespondeerd over een betalingsregeling. Deze is uiteindelijk niet tot stand gekomen, onder meer omdat eiser heeft aangegeven niet over de daartoe benodigde financiële middelen te beschikken. Bovendien heeft eiser zich ook in deze kort geding procedure op betalingsonmacht beroepen. Onder die omstandigheden heeft het CJIB kunnen besluiten niet (nog) een verhaalsonderzoek te verrichten.

3.6. Over de voorgestelde betalingsregelingen wordt nog het volgende overwogen. Bij brieven van 11 juni 2009 en 22 juli 2009 heeft eiser betalingsregelingen voorgesteld, waarop het CJIB bij brieven van 2 juli 2009 en 18 augustus 2009 heeft gereageerd (zie onder 1.7 en 1.8). Naar aanleiding van het voorstel in laatstgenoemde brief van het CJIB (zie onder 1.8) heeft eiser geen betalingen verricht, waarna bij brief van 13 april 2010 het CJIB een waarschuwing arrestatiebevel aan eiser heeft verzonden. Met betrekking tot de verzoeken van eiser van 19 april 2010 en 22 juni 2010 waarin een betalingsvoorstel van respectievelijk € 200,00 en € 250,00 per maand werd gedaan (zie onder 1.9), heeft gedaagde aangevoerd dat het CJIB niet op die verzoeken is ingegaan gelet op het door hem gevoerde beleid dat geen betalingsregelingen meer worden getroffen indien een arrestatiebevel of een waarschuwing daartoe is uitgevaardigd. Niet kan worden gezegd dat het CJIB onrechtmatig handelt door in deze langslepende zaak te oordelen dat het in de door eiser aangevoerde argumenten geen aanleiding ziet om van dit beleid af te wijken. Bovendien heeft gedaagde terecht aangevoerd dat de betalingsregeling van € 200,00 of € 250,00 per maand niet in verhouding staat tot de hoogte van de openstaande vordering. Dat eiser sinds juli 2010 tot het moment dat hij is gearresteerd € 500,00 per maand op de ontnemingsmaatregel heeft afgelost, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Dat hij niet meer per maand kan aflossen kan op zichzelf geen aanleiding zijn om zijn invrijheidstelling te bevelen. Voor zover er al bij oplegging van ontnemingsmaatregelen rekening kan worden gehouden met het onvermogen van betrokkene, moet de strafrechter geacht worden hier oog voor te hebben gehad en past hier terughoudendheid van de civiele rechter.

3.7. Dat de huidige detentie van eiser aan de voldoening van de ontnemingsmaatregel in de weg staat, komt voor eigen rekening en risico van eiser. Hetzelfde heeft te gelden voor de omstandigheid dat eiser door de hechtenis zijn minderjarige dochter zal missen. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is vanwege zijn 'specifieke herniaklachten' waarvoor hij onder doktersbehandeling is.

3.8. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het gevorderde af;

- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.376,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;

- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2010.

mb


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature