Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Opschorting loonbetaling en vervolgens ontslag wegens weigering passende arbeid te verrichten.

Beroep ongegrond. Medische gegevens geven geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de bedrijfsarts dat eiseres in staat was (gedeeltelijk) te hervatten in aangepaste werkzaamheden. Eiseres stond bij herhaling contact van bedrijfsarts met de huisarts niet toe en kon niet duidelijk maken welke arbeidsgerelateerde problemen haar het (aangepaste) werken onmogelijk zouden maken. De hoge werkdruk noch de aangevoerde re-integratiedruk zijn onderbouwd.

Het eigenmachtig niet voldoen aan opdrachten tot werkhervatting na (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheidverklaring moet worden aangemerkt als (ernstig) plichtsverzuim. Een aanvraag van een deskundigenoordeel bij UWV heeft geen opschortende werking op de verplichting tot werkhervatting. Niet gebleken van verminderde toerekenbaarheid. Verklaring van RIAGG maakt dit niet anders, de behandeling is hier pas aangevangen na de ingangsdatum van het ontslag.

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10 / 731

Uitspraak

in het geding tussen

[eiseres],

wonend te Maastricht, eiseres,

en

de Raad van bestuur van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM),

verweerder.

Datum bestreden besluit: 16 april 2010

Kenmerk: B 10.2.0238

1. Procesverloop

Eiseres heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 november 2010. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door M.H.J. Leroi-van Deur, E.G.M. Doeleman, J.J.M. Ackermans en K.A.W. Briers, werkzaam bij het azM.

2. Overwegingen

Eiseres was sinds 1998 in dienst van het azM in de functies van groepssecretaresse bij de [afdeling] Dienst voor 20 uren per week en secretaresse bij de dienst [afdeling 2] voor 4 uren per week. Per 30 oktober 2008 is eiseres ziek.

Op 15 januari 2009 heeft de bedrijfsarts geadviseerd tot het in beperkte mate verrichten van aangepaste werkzaamheden. Nadat eiseres had geweigerd het werk te hervatten, heeft verweerder haar op 28 januari 2009 gesommeerd tot hervatting van het aangepaste werk, met als sanctie salarisinhouding. Op 29 en 30 januari en 5 februari 2009 is eiseres komen werken. In een gesprek met de bedrijfsarts heeft zij kennelijk aangegeven dit werk goed aan te kunnen. Na haar ziekmelding op 12 februari 2009 heeft de bedrijfsarts - na overleg met de huisarts van eiseres - zijn oordeel gehandhaafd. Na een werkhervatting op 13 februari 2009 heeft eiseres zich op 16 februari 2009 wederom ziek gemeld.

Bij brief van 16 februari 2009 heeft verweerder eiseres gewaarschuwd dat het geen gevolg geven aan de oproep om te hervatten in (aangepast) werk zal leiden tot het met ingang van die datum gedeeltelijk vervallen verklaren van haar aanspraak op bezoldiging.

Vervolgens heeft eiseres een deskundigenoordeel gevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Het op 2 april 2009 gegeven deskundigenoordeel van het Uwv luidde dat het werk voor eiseres “op dit moment” niet passend is. Omdat eiseres verder geen inzicht gaf in de volgens haar arbeidsgebonden factoren die voor haar de aangepaste werkzaamheden onmogelijk maken, heeft de bedrijfsarts op basis van eigen bevindingen op 18 mei 2009 geadviseerd eiseres 2 x 4 uur per week te laten werken in passende werkzaamheden.

Nadat de gemachtigde van eiseres zich eerder, refererend aan de brief van 16 februari 2009, tot verweerder had gewend met de mededeling dat eiseres haar salaris niet had ontvangen en verweerder had gesommeerd om over te gaan tot uitbetaling van het achterstallige salaris, heeft verweerder - om uiteindelijk uit de impasse te geraken - op 25 mei 2009 de looninhouding per 30 maart 2009 ongedaan gemaakt en eiseres als volledig arbeidsongeschikt aangemerkt, totdat er op basis van een arbeidskundig rapport duidelijkheid is over re-integratiewerkzaamheden. Een en ander is op 4 juni 2009 met eiseres besproken.

Op 7 juli 2009 heeft Arboned in een arbeidskundig rapport geconcludeerd dat eiseres het werk via een opbouwschema geleidelijk volledig kan hervatten. Om niet medische redenen wordt herplaatsing geadviseerd binnen een andere eenheid dan de [afdeling] Dienst.

Hierop is op 17 juli 2009 het voornemen tot herplaatsing in het kader van de re integratie meegedeeld. Nadat eiseres het werk niet wilde hervatten is ze op 13 augustus 2009 gesommeerd tot werkhervatting en gewaarschuwd voor mogelijke looninhouding en een ontslag bij wijze van disciplinaire straf.

Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft verweerder de loonbetaling per 18 augustus 2009 naar rato van de te werken uren op basis van artikel 8.5.5, tweede lid sub d, van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden van Universitaire Medische Centra (CAO UMC) opgeschort op de grond dat eiseres zonder deugdelijk grond weigert passende arbeid te verrichten.

Bij brief van 20 augustus 2009 is eiseres het voornemen meegedeeld haar een disciplinaire straf op te leggen. Bij besluit van 21 oktober 2009 heeft verweerder eiseres op grond van artikel 11.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de CAO UMC met ingang van 1 november 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Volgens verweerder heeft eiseres zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig, verwijtbaar plichtsverzuim.

Bij het hier bestreden besluit van 16 april 2010 zijn, overeenkomstig het advies van de Advies Bezwaarcommissie Awb azM, van 6 april 2010, de bezwaren tegen het opschorten van de loonbetaling - voor wat betreft de te werken uren - per 18 augustus 2009 en de ontslagverlening per 1 november 2009 bij wijze van disciplinaire maatregel ongegrond verklaard.

In beroep heeft eiseres, onder verwijzing naar de gronden van bezwaar, de opschorting en de ontslagverlening gemotiveerd bestreden.

De rechtbank overweegt als volgt.

In artikel 8.5.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de CAO UMC is bepaald dat geen aanspraak op bezoldiging bestaat, indien de medewerker aangeboden passende arbeid

waartoe de arbodienst hem in staat acht weigert te verkrijgen of te aanvaarden of zonder deugdelijke grond weigert te verrichten, terwijl de werkgever hem daartoe in de gelegenheid stelt.

In artikel 8.5.5, derde lid, aanhef en onder h, is bepaald dat de aanspraak op bezoldiging door de werkgever geheel of ten dele vervallen kan worden verklaard met ingang van een na het besluit gelegen datum, indien en zolang de medewerker in gebreke blijft op het door de bedrijfsgezondheidsdienst bepaalde tijdstip en in de door deze bepaalde mate zijn arbeid of hem passende arbeid te verrichten, tenzij hij daarvoor een inmiddels ontstane, door de bedrijfsgezondheidsdienst als geldig erkende reden heeft opgegeven.

In artikel 11.1 van de CAO UMC is bepaald dat de medewerker die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt disciplinair kan worden gestraft. Onder plichtsverzuim wordt verstaan zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets wat een goed medewerker in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

In het eerste lid van artikel 11.2 worden de straffen, die kunnen worden opgelegd, toenemend in zwaarte opgesomd. De zwaarste straf is - als bepaald in het eerste lid onder e van dat artikel - ontsla g.

De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat eiseres na haar ziekmelding per

30 oktober 2008, vanaf het bezoek bij de bedrijfsarts op 15 januari 2009, ook na herhaalde schriftelijke sommatie daartoe vanaf 28 januari 2009, meermalen heeft geweigerd het werk te hervatten in op advies van de bedrijfsarts aangepaste werkzaamheden. Eiseres is duidelijk en meermalen gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet hervatten van het werk. Zij heeft echter willens en wetens, ondanks de haar meermalen gegeven kans om terug te keren op haar schreden, volhard in haar weigering, dit omdat zij zich niet in staat achtte tot werkhervatting. Hierbij is zij naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte voorbij blijven gaan aan het standpunt van de bedrijfsarts, dit ondanks dat een tweede deskundigenoordeel van Uwv van 15 oktober 2009 bevestigde dat het door verweerder aangeboden werk passend was. Eiseres volhardde evenzeer in haar weigering na de conclusie van het arbeidsdeskundig re integratieonderzoek van ArboNed van 7 juli 2009 dat eiseres het werk via een opbouwschema geleidelijk volledig kon hervatten. Om niet medische redenen werd hierbij herplaatsing binnen een andere eenheid dan de [afdeling] Dienst geadviseerd. Ook na de hierop volgende mededeling op 17 juli 2009 van het voornemen tot herplaatsing in het kader van de re integratie bleef eiseres bij haar standpunt dat ze daartoe niet in staat was.

De rechtbank is van oordeel dat de ter beschikking staande medische gegevens geen aanleiding geven te twijfelen aan de conclusie van bedrijfsarts dat eiseres in staat was (gedeeltelijk) te hervatten in aangepaste werkzaamheden. De stelling van eiseres dat de bedrijfsarts ten onrechte niet is te rade gegaan bij haar huisarts treft geen doel, reeds omdat eiseres bij herhaling niet heeft toegestaan dat de bedrijfsarts voor nadere informatie contact opnam met de huisarts. Eiseres heeft voorts niet duidelijk kunnen maken welke arbeidsgerelateerde problemen haar het (aangepaste) werken onmogelijk zouden maken. Dat de hoge werkdruk in de weg zou staan aan werkhervatting heeft eiseres niet onderbouwd. Ook voor de door eiseres aangevoerde re-integratiedruk, die haar klachten zou hebben doen toenemen, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank iedere onderbouwing.

Het eigenmachtig niet voldoen aan opdrachten tot werkhervatting na (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheidverklaring als hier aan de orde moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als (ernstig) plichtsverzuim. Onder “eigenmachtig” wordt hierbij op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verstaan het op subjectieve gronden, zonder dat daarvoor steun wordt gevonden in objectieve medische bevindingen, door een ambtenaar volharden bij het door deze ingenomen negatieve standpunt ter zake van hervatting van het werk (CRvB 17 april 2003, LJN AR8798).

De rechtbank kan eiseres overigens niet volgen in haar standpunt dat het vragen door eiseres van een (tweede) deskundigenoordeel bij UWV de verplichting tot werkhervatting zou opschorten. Gedurende de afhandeling van haar verzoek aan het Uwv om een deskundigenoordeel was eiseres derhalve niet, in weerwil van haar gedeeltelijke arbeidsgeschiktverklaring door de bedrijfsarts, ontheven van haar verplichting tot het verrichten van haar werkzaamheden (CRvB 28 oktober 2010, LJN BO3764).

De stelling van eiseres dat zij op het arbeidskundig re-integratieonderzoek van ArboNed van 7 juli 2009 ondanks de gemaakte afspraken niet gehoord is, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de stukken begrijpt de rechtbank dat dit rapport bij brief van 17 juli 2009 aan eiseres is toegezonden. Pas nadat haar gemachtigde hierop schriftelijk commentaar had gegeven en het rapport daarna op 23 juli 2009 met eiseres was besproken, heeft verweerder verdere actie ondernomen.

Aan de verwijzing van eiseres ter zitting naar de beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen kan de rechtbank evenmin betekenis toekennen. Deze verwijzing is in het geheel niet onderbouwd. Daarbij komt dat deze beoordeling kennelijk eerst na de ontslagverlening heeft plaatsvonden.

De rechtbank is vervolgens met verweerder van oordeel dat het hiervoor beschreven gedrag van eiseres, dat moet worden gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim, aan haar valt toe te rekenen. Eiseres heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar nalatigheid haar niet of in slechts verminderde mate valt aan te rekenen. De door eiseres overgelegde verklaring van de Regionale instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg (RIAGG) maakt dit niet anders. Deze verklaring biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat het verweten gedrag eiseres ten tijde hier van belang niet kan worden toegerekend. Daarbij komt dat de behandeling van de RIAGG pas is aangevangen na de ingangsdatum van het ontslag.

Gelet op het hiervoor vastgestelde toerekenbaar (ernstig) plichtsverzuim was verweerder bevoegd eiseres disciplinair te straffen.

Zeker nu eiseres in werkweigering heeft volhard in weerwil van de omstandigheid dat medisch was komen vast te staan dat zij gedeeltelijk in staat was tot het verrichten van haar arbeid en zij derhalve in zoverre tot die arbeid verplicht was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden staande gehouden dat de haar opgelegde disciplinaire straf van ontslag onevenredig is ten opzichte van de aard en ernst van het plichtsverzuim. Dit spreekt te meer nu kennelijk ook de inhouding van haar bezoldiging eiseres niet tot (gedeeltelijke) werkhervatting heeft kunnen brengen en eiseres bovendien tevoren door verweerder uitdrukkelijk is gewaarschuwd voor een mogelijk strafontslag als ultieme sanctie in geval van blijvende werkweigering. Met haar (doorgaand) gedrag heeft eiseres welbewust het risico genomen dat tot disciplinair ontslag zou worden overgegaan.

In al het voorgaande ligt tevens besloten dat artikel 8.5.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de CAO UMC verweerder in ieder geval met ingang van 18 augustus 2009 de bevoegdheid en zelfs de verplichting - gaf om de doorbetaling van de bezoldiging van eiseres (gedeeltelijk) te staken, dit nu eiseres immers zonder deugdelijke grond heeft geweigerd aangeboden passende arbeid, waartoe de bedrijfsarts eiseres (terecht) in staat achtte en waartoe verweerder eiseres in de gelegenheid stelde, te verrichten.

Het beroep is ongegrond.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door W.A.M. de Loo, voorzitter, en M. Hillen en B.T. Nijeholt, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als griffier en in het openbaar uitgesproken op

15 december 2010.

w.g. F.A.W. van Gils w.g. W. de Loo

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

Verzonden:15 december 2010

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature