Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Opsporingsbevoegdheid verkeersassistenten. HR zet wettelijk kader uiteen (waaronder het Besluit houdende regels ter uitvoering van art. 142.4 Sv, het Bbo, Stb. 1994, 825 en de daarbij behorende nota van toelichting, art. 3.1 Politiewet 1993, het Besluit strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren van politie bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, Stcrt. 11 april 2003, nr. 72, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2005, Stcrt. 14 december 2004, nr. 241 en de daarbij behorende nota van toelichting). Uit dit samenstel van bepalingen vloeit voort dat verkeersassistenten in dienst van het politiekorps Noord-Holland Noord zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar en dat zij als zodanig bevoegd zijn tot opsporing van ingevolge art. 20 ahf en onder a RVV 1990 strafbaar gestelde gedragingen, mits zij op dat moment beschikken over een geldige titel van opsporingsbevoegdheid, de bekwaamheid en betrouwbaarheid bezitten voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden en hun opsporingsbevoegdheid ter zake is vastgelegd in een akte van beëdiging. Deze akte van beëdiging is mede tegen de achtergrond van de nota van toelichting bij het Bbo vereist voor de daadwerkelijke bevoedheid tot opsporing van de in die akte genoemde strafbare feiten.

’s Hofs oordeel, inhoudende dat het verweer dat de desbetreffende verbalisanten niet beschikten over opsporingsbevoegdheid kan worden verworpen op de grond dat beide verbalisanten als verkeersassistent zijn aangesteld en beiden in het kader van die aanstelling de ambtsbelofte hebben afgelegd lijdt aan een motiveringsgebrek. Het hof heeft onvoldoende zicht gegeven in zijn gedachtegang en ’s hofs oordeel geeft ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is ontoereikend gemotiveerd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



5 april 2011

Strafkamer

nr. 09/00933

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 februari 2009, nummer 23/006884-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer dat de verbalisanten met betrekking tot het tenlastegelegde feit niet beschikten over de vereiste opsporingsbevoegdheid.

2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 07 april 2007 in de gemeente Heerhugowaard, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Middenweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 96 km/uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur met meer dan 30 km/uur heeft overschreden."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

"1. Een proces-verbaal met nummer 07.04.2007.0245.5541, op 5 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden behorende tot het regionaal politiekorps Noord-Holland-Noord.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededelingen van verbalisanten voornoemd of van één van hen:

Ik, [verbalisant 1], zag dat een persoon als bestuurder van een motorvoertuig binnen de bebouwde kom heeft gereden met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid.

Overtredingsgegevens:

Datum : 7 april 2007

Plaats : Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard

Locatie : de Middenweg, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom

Voertuig : personenauto, Mercedes , kenteken [AA-00-BB]

De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgéschreven wijze gebruikte snelheidsmeter, Ultra Lyte, serienummer 13740.

Gemeten (afgelezen) snelheid : 99 km per uur

Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 96 km per uur

Toegestane snelheid : 50 km per uur

De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van procureursgeneraal, registratienummer 2006A008, uitgevoerde correctie op de afgelezen snelheid van het meetmiddel.

Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant 2], daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats].

2. Betreffende de ijking van de gebezigde laser-snelheidsmeter

Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, zijnde een afschrift van een verklaring van Ing . R.J.T.C. Diepstraten, manager keuringen van het Nederlands Meetinstituut te Dordrecht, d.d. 16 november 2006, waarin - zakelijk weergegeven - wordt gemeld dat de laser-snelheidsmeter Ultra Lyte, met nummer 13740 op 16 november 2006 is gekeurd en bij het onderzoek voldeed aan de Concept-voorschriften meetmiddelen politie. In dit schrijven is tevens vermeld dat de geldigheidsduur van de verklaring vervalt 12 maanden na datum van onderzoek.

3 en 4. Betreffende de bekwaamheid en bevoegdheid van [verbalisant 2].

3. Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, zijnde een Mutatieformulier van 10 juli 2004 waarop is vastgelegd de aanstelling van [verbalisant 2] als verkeersassistent.

4. Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, zijnde een afschrift van een geschrift namens de Minister van Justitie, opgemaakt door de ambtenaar [betrokkene 1] betreffende een onderwerp behorende tot de onder zijn beheer gestelde dienst, op 21 juni 2007, waarin wordt gemeld dat [verbalisant 2] op 7 oktober 2002 is "beëdigd" - kennelijk in de zin van onder de ambtsbelofte is gesteld - als buitengewoon opsporingsambtenaar.

5 en 6. Betreffende de bekwaamheid en bevoegdheid van [verbalisant 1].

5. Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, zijnde een Akte van aanstelling van 24 november 2004 met ingang van 29 november 2004 van [verbalisant 1] als verkeersassistent.

6. Een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, zijnde een afschrift van een geschrift van de korpsbeheerder, namens deze de korpschef, namens deze de Directeur Bedrijfsvoering van het Regionaal Politiekorps Noord-Holland-Noord, [betrokkene 2] betreffende een onderwerp behorende tot de onder zijn beheer gestelde dienst, opgemaakt op 24 november 2004, waarin wordt gemeld aan [verbalisant 1] dat hij met ingang van 29 november 2004 is aangesteld als verkeersassistent bij de Divisie Regionale Politietaken en dat de "beëdiging" - kennelijk in de zin van het onder de ambtsbelofte stellen - op 10 januari 2005 plaatsvindt.

Nadere bewijsoverwegingen.

1. De onder 2 tot en met 6 gerelateerde geschriften worden uitsluitend tot bewijs gebezigd in samenhang met de inhoud van de onder 1 en 2 gerelateerde bewijsmiddelen.

2. Ingevolge artikel 2 van het Besluit van de Minister van Justitie van 9 april 2003, kenmerk 5220453 /503/CBK gelden verkeersassistenten als buitengewoon opsporingsambtenaren."

2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"B. Bevoegdheid van de verbalisanten [verbalisant 1 en 2]

De raadsman heeft ter terechtzitting verweer gevoerd dat de verbalisanten geen geldige ambtsbelofte zouden hebben afgelegd. Hieraan verbindt de raadsman de conclusie dat het opgemaakte proces-verbaal zou moeten worden uitgesloten van het gebruik van bewijs, omdat er sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv .

Ad. B Het hof verwerpt dit verweer op grond van het hiernavolgende.

Verbalisant [verbalisant 1] is, blijkens de akte van aanstelling die ter terechtzitting aan het hof is overlegd, sinds 29 november 2004 in functie als verkeersassistent. Op 10 januari 2005 heeft hij als zodanig de ambtsbelofte afgelegd.

Verbalisant [verbalisant 2] is blijkens het mutatieformulier van 10 juli 2004 als verkeersassistent aangesteld. Op 4 maart 2002 heeft hij de ambtsbelofte afgelegd.

Ingevolge artikel 2 van het besluit van de Minister van Justitie van 9 april 2003, kenmerk 5220453 /503/CBK, gelden verkeersassistenten als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Op basis hiervan is komen vast te staan dat ten tijde van het geconstateerde feit, op 7 april 2007, beide verbalisanten bevoegd waren tot het verrichten van de snelheidsmeting en het opmaken van proces-verbaal hierover en dat derhalve de constatering van het delict overeenkomstig de daarvoor geldende bevoegdheidsregels heeft plaatsgevonden."

2.4. Wettelijk kader

2.4.1. Art. 142 Sv luidde ten tijde van het bewezenverklaarde als volgt:

"1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast:

a. de personen aan wie door Onze Minister van Justitie, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend;

b. de meerderjarige personen, behorend tot door Onze Minister van Justitie aangewezen categorieën of eenheden;

c. de personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, of die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd.

2. De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten; de akte of aanwijzing kan bepalen dat de opsporingsbevoegdheid alle strafbare feiten omvat.

3. Onze Minister van Justitie kan bepalen dat voor door hem aan te wijzen categorieën of eenheden van de in het eerste lid, onder c, genoemde buitengewone opsporingsambtenaren, de opsporingsbevoegdheid zich mede uitstrekt over andere strafbare feiten; het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de verlening van de akte en het doen van de aanwijzing, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëdiging en de instructie van de buitengewoon opsporingsambtenaren, het toezicht waaraan zij zijn onderworpen en de wijze waarop Onze Minister van Justitie de opsporingsbevoegdheid van afzonderlijke personen kan beëindigen. Voorts kunnen regels worden gegeven over de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen.

5. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b, of derde lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant."

2.4.2. De in het vierde lid van art. 142 Sv bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit van 11 november 1994, houdende regels ter uitvoering van artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering betreffende de bekwaamheid en betrouwbaarheid, be ëdiging en instructie van, alsmede het toezicht op buitengewoon opsporingsambtenaren, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëindiging van de opsporingsbevoegdheid en enige andere onderwerpen (Stb. 1994, 825) (hierna: Bbo). De daarvan toepasselijke bepalingen luiden als volgt:

- Art. 1, eerste lid:

"In dit besluit wordt verstaan onder:

(...)

b. titel van opsporingsbevoegdheid: de titel van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 3;

c. akte van opsporingsbevoegdheid: de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 14 2,

eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering;

d. aanwijzing: de aanwijzing, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering;

(...)

f. de akte van beëdiging: de akte van beëdiging, bedoeld in artikel 19, eerste lid. "

- Art. 2:

"De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over:

a. een titel van opsporingsbevoegdheid,

b. de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en

c. een akte van beëdiging,

is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering. "

- Art. 3:

"De titel van opsporingsbevoegdheid is de rechtsgrond die de bevoegdheid tot opsporen bepaalt van de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, b of c, dan wel artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De titel, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en b, en de aanvullende bevoegdheid op grond van artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden overeenkomstig dit hoofdstuk verleend. "

- Art. 4:

"1. Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend, een aanwijzing wordt gedaan, dan wel een aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt toegekend, indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.

2. Een akte van opsporingsbevoegdheid en de aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de dag waarop de akte van beëdiging is uitgereikt. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.

3. De aanwijzing en de categoriaal verleende aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de datum van inwerkingtreding van de beschikking. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd."

- Art. 12:

"1. De werkgever dient een aanvraag tot aanwijzing van categorieën of eenheden als bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering in bij Onze Minister.

2. De aanvraag bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

a. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de functies, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken, en

b. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die functies moet kunnen worden aangesteld.

3. Het bepaalde in artikel 9, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. "

- Art. 18:

"1. Onze Minister beëdigt de persoon, bedoeld in artikel 2, tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De werkgever dient een aanvraag tot beëdiging van een buitengewoon opsporingsambtenaar in bij Onze Minister en overlegt daarbij een bewijs van de titel van opsporingsbevoegdheid en een bewijs van bekwaamheid van de te beëdigen persoon.

3. De aanvraag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt tevens geacht te zijn een aanvraag tot be ëdiging.

4. De beëdiging vindt plaats voor de opsporing van de feiten waartoe een persoon ingevolge de titel van opsporingsbevoegdheid bevoegd is, op het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt.

5. Indien gebleken is dat de in het eerste lid bedoelde persoon voldoet aan de voorwaarden voor beëdiging wordt hij binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag beëdigd."

- Art. 19:

"1. Onze Minister maakt ten behoeve van de beëdiging een akte van beëdiging op. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld model.

2. In de akte van beëdiging zijn in elk geval opgenomen de feiten tot de opsporing waarvan de desbetreffende persoon beëdigd is en het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. Als grondgebied wordt bepaald het gebied waarop de desbetreffende persoon zijn functie uitoefent in verband waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt beëdigd.

3. Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is politiebevoegdheden uit te oefenen dan wel geweldmiddelen, als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie en de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, te gebruiken, wordt daarvan aantekening gemaakt op de akte."

- Art. 20:

"1. Onze Minister neemt van de te beëdigen persoon de eed, verklaring of belofte van zuivering en een ambtseed of ambtsbelofte, vastgelegd in bijlage A, af. Het proces-verbaal van de aflegging van de eden, verklaring en beloften wordt aan de akte van beëdiging toegevoegd en maakt vanaf dat moment daarvan deel uit.

2. Bij de bekendmaking of de beëdiging ontvangt de buitengewoon opsporingsambtenaar, de akte van beëdiging, het legitimatiebewijs, de tekst van hoofdstuk 5 en, voorzover op hem van toepassing, een afschrift van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

3. Onze Minister zendt een afschrift van de akte van beëdiging aan de toezichthouder en de direct toezichthouder."

- Art. 22:

"1. Bij wijziging van de titel van opsporingsbevoegdheid, de opsomming van de feiten tot welke opsporing de buitengewoon opsporingsambtenaar ingevolge zijn titel bevoegd is, de standplaats dan wel het grondgebied waarvoor de opsporing geldt, behoeven de eden, verklaringen en beloften niet opnieuw te worden afgelegd indien de akte van beëdiging overeenkomstig artikel 23 is aangepast.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, worden de afgelegde eden, verklaringen of beloften geacht te zijn afgelegd voor de opsporing van de feiten op het grondgebied genoemd in de gewijzigde akte van beëdiging."

- Art. 35:

"1. De opsporingsbevoegdheid vervalt met ingang van de dag na de datum waarop

a. de titel van opsporingsbevoegdheid vervalt of wijzigt, tenzij de akte van beëdiging is gewijzigd als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder a;

b. is vastgesteld dat de bekwaamheid of betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is;

c. is vastgesteld dat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, dan wel dat de opsporing van strafbare feiten geen onderdeel meer uitmaakt van de functie van de desbetreffende persoon;

d. door Onze Minister de opsporingsbevoegdheid van de desbetreffende persoon is beëindigd.

2. Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar beëindigen

a. op een daartoe strekkende aanvraag van de werkgever of van de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar;

b. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheden;

c. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar de aanwijzingen van het bevoegd gezag, de toezichthouder en de direct toezichthouder niet nakomt;

d. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met enige andere bepaling bij of krachtens dit besluit of voor zover op hem van toepassing, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

3. Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar opschorten voor de duur van het onderzoek naar de in het tweede lid, onder b tot en met d, genoemde handelingen."

2.4.3. De nota van toelichting bij het Bbo houdt onder meer het volgende in:

"5.6 De beëdiging

Zoals reeds in de inleiding is aangegeven, wordt de persoon die beschikt over een titel van opsporingsbevoegdheid en over de bekwaamheid en betrouwbaarheid, beëdigd. Na de beëdiging is hij bevoegd de bevoegdheden uit te oefenen die in het Wetboek van Strafvordering aan opsporingsambtenaren zijn toegekend en daarvan proces-verbaal op te maken. De beëdiging vormt derhalve een kernpunt van deze a.m.v.b. De schriftelijke weerslag van deze beëdiging wordt gevormd door het proces-verbaal van beëdiging.

(...)

Alvorens tot de beëdiging zal worden overgegaan, wordt een akte van beëdiging opgemaakt. Ten behoeve van de eenvormigheid en om te voorkomen dat bepaalde gegevens over het hoofd worden gezien en daarom niet worden vastgelegd, is gekozen voor het vaststellen van een model. Deze akte van beëdiging bevat een groot aantal gegevens met betrekking tot een buitengewoon opsporingsambtenaar. De akte van beëdiging vermeldt in ieder geval de feiten tot de opsporing waarvan de betrokkene beëdigd is en het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. Die akte wordt natuurlijk op naam van de desbetreffende ambtenaar gesteld en vermeldt voorts o.a. de standplaats van betrokkene, de werkgever, de toezichthouder en de direct toezichthouder. Een apart punt is de vermelding op de akte van beëdiging dat de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft voldaan aan de bekwaamheids- en betrouwbaarheidseisen; tevens wordt daarbij een datum genoemd waarvoor die bekwaamheid en betrouwbaarheid opnieuw moeten worden getoetst. Doel is om met een oogopslag vanaf de akte van beëdiging te kunnen zien wie, waar en waartoe bevoegd is en of die bevoegdheid nog bestaat. Deze gegevens zijn eveneens verwerkt in het daartoe gecreëerde systeem dat berust bij de procureur-generaal.

Indien de datum op de akte van beëdiging, waarvoor toetsing van de bekwaamheid en betrouwbaarheid dient plaats te vinden, dreigt te verlopen, zal deze tijdig door of namens de procureur-generaal kunnen worden aangepast, zodra is voldaan aan de daartoe gestelde eisen (artikel 3 3 ). Indien door andere oorzaken zoals wijziging van de titel, standplaats of grondgebied, de akte van beëdiging moet worden aangepast, zal de procureur-generaal op een daartoe strekkende aanvraag voor aanpassing zorg dragen (artikel 2 3 ). De beëdiging zal in die gevallen niet opnieuw hoeven plaats te vinden (artikel 2 2 ).

De eed vervalt zodra de opsporingsbevoegdheid vervalt (artikel 24, eerste lid ). In artikel 35, eerste lid, worden de situaties aangegeven waarin de opsporingsbevoegdheid vervalt. Dit is onder andere het geval indien niet meer voldaan wordt aan een van de eisen opgenomen in artikel 2, dan wel een wijziging is opgetreden in de titel van opsporingsbevoegdheid en de akte van beëdiging niet is aangepast."

2.4.4. Voorts zijn nog de volgende bepalingen van belang:

- Art. 3, eerste lid, Politiewet 1993:

"Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:

a. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

b. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

c. vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak."

- Het Besluit van de Minister van Justitie van 9 april 2003, kenmerk 5220453/503/CBK, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren van politie bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (Stcrt. 11 april 2003, nr. 72):

- Art. 2:

"De ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993 , van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar van politie."

- Art. 3:

"1. De buitengewoon opsporingsambtenaar, genoemd in artikel 2 is bevoegd tot de opsporing van:

a. alle strafbare feiten, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken;

b. andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek;

c. feiten strafbaar gesteld bij verordeningen voor zover hij daarvoor door het bevoegd bestuursorgaan is aangewezen.

2. De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het grondgebied van geheel Nederland, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar vermeldt in zijn processen-verbaal en schriftelijke verslagleggingen de functie waarin hij is aangesteld."

2.4.5. Ten slotte zijn nog van belang de hierna volgende bepalingen van het Besluit van de Minister van Justitie van 7 december 2004, nr. 5324238/504/CBK, strekkende tot aanwijzing van de medewerkers verkeershandhaving van de regionale politiekorpsen tot buitengewoon opsporingsambtenaar (Stcrt. 14 december 2004, nr. 241) (hierna: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2005):

- Art. 2, eerste lid:

"De personen werkzaam als medewerker verwerking, radarwaarnemer of verkeersassistent binnen het team verkeershandhaving van een regionaal politiekorps en die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar."

- Art. 3, eerste lid:

"De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar strekt zich uit tot ten hoogste de strafbare feiten genoemd in:

(...)

e. de artikelen 20, (...), van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)."

2.4.6. De nota van toelichting bij het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regionale verkeershandhaving 2005 houdt onder meer het volgende in:

"Op verzoek van het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM) heb ik de medewerkers verkeershandhaving van de regionale politiekorpsen aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze buitengewoon opsporingsambtenaren hebben een beperkt opsporingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om op de vijf speerpunten in de verkeershandhaving: rood licht, snelheid, gordel, helm en alcohol assistentie dan wel gerichte verkeerscontroles uit te voeren.

Het betreft een drietal van elkaar te onderscheiden taakvelden. Het taakveld van de medewerker verwerking is begrensd tot de zuiver administratieve afhandeling van geconstateerde strafbare feiten, terwijl het taakveld van de radarwaarnemer is beperkt tot de speerpunten snelheid en rood licht. Het taakveld van de verkeersassistent bevat ook de overige speerpunten, zij het onder de voorwaarde dat alleen staandehoudingen mogen worden verricht, indien aan de betreffende controle gelijktijdig een algemeen opsporingsambtenaar deelneemt.

(...)

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren belast met de verkeershandhaving in dienst van regionale politiekorpsen een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid uit te reiken, is in artikel 8 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en legitimatiebewijzen van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen."

2.5. Uit het hiervoor onder 2.4 weergegeven samenstel van bepalingen vloeit voort dat verkeersassistenten in dienst van het politiekorps Noord-Holland Noord zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar en dat zij als zodanig bevoegd zijn tot opsporing van ingevolge art. 20, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 strafbaar gestelde gedragingen, mits zij op dat moment beschikken over een geldige titel van opsporingsbevoegdheid, de bekwaamheid en betrouwbaarheid bezitten voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden en hun opsporingsbevoegdheid ter zake van de hiervoor bedoelde gedragingen is vastgelegd in een akte van beëdiging. Mede tegen de achtergrond van de hiervoor onder 2.4.3 weergegeven nota van toelichting moet voorts worden geoordeeld dat een akte van beëdiging - waarin is vastgelegd de aan de buitengewoon opsporingsambtenaar toegekende opsporingsbevoegdheid - is vereist voor de daadwerkelijke bevoegdheid tot opsporing van de in die akte genoemde strafbare feiten.

2.6. Het Hof heeft het verweer dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet beschikten over opsporingsbevoegdheid verworpen op de grond dat beide verbalisanten als verkeersassistent zijn aangesteld en dat zij beiden in het kader van die aanstelling de ambtsbelofte hebben afgelegd.

Aldus heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Voor zover het van oordeel is dat het ontbreken van een akte van beëdiging van de betrokken verbalisanten, waarin moet zijn vastgelegd dat deze verbalisanten ter zake van ingevolge het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 strafbaar gestelde gedragingen opsporingsbevoegdheid bezitten, niet aan de opsporingsbevoegdheid van deze verbalisanten nopens het tenlastegelegde feit in de weg staat, geeft zijn oordeel tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het Hof daaraan niet is voorbijgegaan, is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu het niets heeft vastgesteld omtrent het bestaan en de inhoud van een dergelijke akte die dateert van vóór het tenlastegelegde feit.

's Hofs oordeel lijdt dientengevolge aan een motiveringsgebrek. Het middel klaagt daarover terecht.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 april 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature