Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Hoornse zaak. Vrijspraak voor moord. Wel legt het hof een gevangenisstraf van lange duur op wegens doodslag.

Uitspraak



parketnummer: 23-4571-09

datum uitspraak: 15 november 2010

tegenspraak

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 8 september 2009 in de strafzaak onder parketnummer 14-810053-08 tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988

wonende te: [adres]

thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 oktober 2008, 22 december 2008, 16 maart 2009, 9 juni 2009 en 25 augustus 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 maart 2010, 21 juni 2010, 30 juni 2010, 20 oktober 2010 en 1 november 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 24 december 2007 tot en met 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [slachtoffer]

- een of meerdere ke(e)r(en) (met kracht) met een (schemer-)lamp, althans een hard voorwerp, op het hoofd geslagen en/of

- een of meerdere ke(e)r(en) samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals van die [slachtoffer] en/of

- die [slachtoffer] op de buik gelegd en/of de handen van die [slachtoffer] op diens rug vastgebonden (waardoor die [slachtoffer] zich niet vrijelijk kon bewegen), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

2.

hij in of omstreeks de periode van 24 december 2007 tot en met 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas en/of een of meer (auto)sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer,] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.

hij in of omstreeks de periode van 24 december 2007 tot en met 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Mitsubishi , type Eclips, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt nu het tot een andere strafoplegging komt.

De voorbedachte raad

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde 'voorbedachte rade' bewezen kan worden, zodat sprake is van moord op [slachtoffer]. Hij heeft daartoe - kort gezegd - uiteengezet dat uit de wijze waarop het delict is gepleegd volgt, dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het slachtoffer heeft een zodanige inwerking van geweld ondergaan, te weten herhaaldelijke geweldsuitoefening op het hoofd, het (meermalen) geslagen worden met een lamp op het hoofd, het uitoefenen van samendrukkend geweld op de hals van het slachtoffer en tenslotte het omgedraaid worden op de buik en het vastbinden van zijn handen op de rug met van diverse plaatsen afkomstig snoer dat deze heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer, zoals blijkt uit de rapporten van het NFI van 9 juli 2008 en het IFS van 19 mei 2009. Uit het (bloed)sporenbeeld1 dat in de woning en op de plaats waar het levenloze lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen blijkt, dat deze geweldshandelingen zich bovendien op verschillende plaatsen in de woning hebben afgespeeld. Daaruit volgt dat deze handelingen noodzakelijkerwijs enige tijd in beslag hebben genomen. Gedurende deze tijd heeft de verdachte telkens de gelegenheid en tijd gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en zich daarvan rekenschap te geven. Daaruit volgt dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd hetgeen in zijn pleitnotities dienaangaande is opgenomen. De raadsman heeft het volgende - kort samengevat - aangevoerd.

Het bestanddeel 'voorbedachte raad' kan niet worden bewezen en de verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken. Uit geen enkel gedingstuk of uit de verklaringen van de verdachte terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte naar de woning van [slachtoffer] is toegegaan of daar is gebleven met het vooropgezette plan hem te doden. Vast staat wel dat (een deel van) de ten laste gelegde geweldshandelingen tegen het slachtoffer zijn gepleegd door de verdachte. Er zijn echter onvoldoende gegevens beschikbaar om te bepalen hoeveel tijd er tussen die vormen van geweld heeft gezeten, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich rekenschap kon geven van de betekenis en gevolgen van deze geweldsinwerkingen. Voor zover het hof van oordeel is dat de afzonderlijke gedraging van het vastbinden van de polsen van het slachtoffer om diens opstaan te verhinderen bij het oordeel over de voorbedachte raad moet worden betrokken, stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet is vast te stellen waar in de woning de kneveling plaatsgevonden, zodat ook ten aanzien van deze vorm van geweld niet kan worden bewezen dat er voldoende tijd is geweest voor de verdachte om zich rekenschap te geven van de betekenis van dit binden en de gevolgen ervan.

Het oordeel van het hof

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer van het leven heeft beroofd, zodat hij van dit bestanddeel zal worden vrijgesproken.

Het hof stelt het volgende voorop. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad - in deze zaak in de op moord toegesneden tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden "na kalm en rustig overleg" - is voldoende dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat hij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dit vereist geenszins dat daadwerkelijk is nagedacht of zich rekenschap heeft gegeven, maar dat er tijd en gelegenheid is geweest (zie ook HR 17 juni 2000, NJ 2000,605, HR 11 juni 2002, LJN AE1743 en HR 9 december 2008, LJN BD2775).

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid overweegt het hof met betrekking tot de voorbedachte raad nader als volgt.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 20 oktober 2010 verklaard dat hij op 24 december 2007 in de late namiddag/vroege avonduren in de coffeeshop [getuige 1] tegenkwam die vroeg of de verdachte meeging naar een vriend van hem. Verdachte was op dat moment al aangeschoten en kende [slachtoffer], het latere slachtoffer niet. Hij ging met [getuige 1] mee voor de gezelligheid.

Rond 20.00 uur zijn zij aangekomen bij de woning van [slachtoffer]. Volgens de verdachte hebben zij in de woning met zijn drieën wat gedronken, waarna [getuige 1] zijn vriendin [getuige 2] is gaan ophalen. Volgens de verklaring van [getuige 1] bij de politie op 30 december 2007 (politiedossier doorgenummerde pagina 20) is hij omstreeks 21.30 uur in de woning teruggekomen en heeft [slachtoffer] toen tegen hem gezegd dat hij zijn modelspoorbaan op zolder aan de verdachte had laten zien. Volgens de verklaring van [getuige 2] bij de politie op 30 december 2007 (politiedossier doorgenummerde pagina 74) is de verdachte dan dronken en had hij rare praatjes.

Verdachte heeft voorts verklaard dat hij tussen 22.00 uur en 22.45 uur samen met [getuige 1] en [getuige 2] de woning heeft verlaten. [getuige 2] bevestigt deze lezing in haar verklaring2. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment erg dronken was. Hij kon nog wel lopen. Nadat [getuige 1] en [getuige 2] op de scooter waren weggereden is hij - naar eigen zeggen op uitnodiging van het slachtoffer - teruggegaan naar de woning en is hij op de bank in de woonkamer gaan zitten.

Op 25 december 2007 omstreeks 00.45 uur heeft de verdachte nog met [getuige 3] gebeld en tegen hem gezegd dat hij straks naar hem toekwam. Dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden vóórdat de ruzie begon, aldus de verdachte terechtzitting in hoger beroep. Uit getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] komt naar voren dat zij omstreeks 1.20 uur een autoalarm hebben horen afgaan3. Hier leidt het hof uit af dat de gewelddadige handelingen die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer in de nacht van 25 december 2007 heeft plaatsgevonden.

[getuige 1] heeft op 3 januari 2008 tegenover de politie verklaard over de rare en agressieve dingen die de verdachte doet als hij dronken is (politiedossier doorgenummerde pagina 28) en op 4 januari 2008 heeft hij verklaard dat hij heeft gehoord dat de verdachte in de woning met [slachtoffer] mogelijk over geld sprak (politiedossier doorgenummerde pagina 44), hiermee de suggestie wekkend dat de verdachte die avond het slachtoffer om geld heeft gevraagd. Voor zover daar al een motief voor het om het leven brengen van [slachtoffer] aan kan worden ontleend, zijn deze beweringen niet nader van een feitelijke grondslag voorzien noch opgehelderd, zodat enkel op grond daarvan niet kan worden bewezen dat de verdachte op dat moment reeds het voornemen had om [slachtoffer] (om geld) van het leven te beroven.

Evenmin kan met zekerheid uit de verklaringen van de verdachte worden afgeleid of hij op 24 december 2007 naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en daarna is teruggekeerd met het vooropgezette plan om hem van het leven te beroven.

De voorbedachte raad kan derhalve alleen worden afgeleid uit de wijze waarop de verdachte de geweldshandelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft bekend dat door zijn handelen in de nacht van 25 december 2008 [slachtoffer] in zijn woning in Enkhuizen is komen te overlijden. Hij heeft verklaard dat zijn handelen het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, omdat [slachtoffer] met een mes op hem afkwam en zei dat hij hem ging vermoorden en verkrachten.

In hoger beroep heeft deze verklaring van de verdachte uitdrukkelijk niet geresulteerd in een (herhaald) beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] hem heeft aangevallen niet aannemelijk geworden, nu die verder geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2010 verklaard dat hij het slachtoffer in de woonkamer meermalen met kracht met een lamp op het hoofd heeft geslagen en dat hij hem tijdens de worsteling mogelijk bij de hals heeft vastgepakt. Dat hij hem naar de grond heeft gewerkt en dat hij het slachtoffer op zijn buik heeft gedraaid en zijn handen op de rug heeft vastgebonden met lampensnoer om te voorkomen dat hij weer zou opstaan.

Deze verklaring wordt bevestigd door het rapport van 11 november 2008 van mw. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld van het Independent Forensic Services en het sectierapport van F.R.W. van de Goot van 9 juli 2008 van het Nederlands Forensisch Instituut. Beide rapporten houden in dat sprake is geweest van letsel aan het hoofd als gevolg van herhaaldelijk stomp geweld, zoals mogelijk veroorzaakt door het slaan met een voorwerp. Tevens is samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals van het slachtoffer, gelet op de in de halsspieren aanwezige omvangrijke bloedstortingen.

Toen het slachtoffer, volgens de deskundigen waarschijnlijk reeds buiten bewustzijn en al stervende, op de grond lag, is hij - in de hal - op zijn buik gedraaid en zijn de handen op zijn rug vastgebonden. Het slachtoffer is de volgende dag aangetroffen in de hal van de woning. Hij lag voorover op de vloer van de hal met de benen richting de voordeur met het gezicht tegen de deur.

Door de combinatie van deze gewelddadige handelingen is een dodelijke cascade in werking getreden die, volgens de rapporten van de deskundigen, onvermijdelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, waarbij de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is geweest zuurstofgebrek en opeenstapeling van kooldioxide op basis van een verminderde ademhalingsfunctie op het niveau van de hersenen enerzijds en van de longen anderzijds ten gevolge van druk uitgeoefend op de hals en stomp trauma op het hoofd.

Het hof acht het aannemelijk dat (enige) tijd is verstreken tussen bovenstaande geweldshandelingen gepleegd in de woonkamer en uiteindelijk het vastbinden van de handen van het slachtoffer met snoer afkomstig van diverse plaatsen in de woning. Uitgaande van die vaststelling kan niet volgen dat de levensberoving door de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar dat voor hem de tijd en de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van die daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht het enkele tijdverloop van de gepleegde geweldshandelingen daarvoor een te beperkte grond.

Derhalve zal het hof de verdachte vrijspreken van het bestanddeel voorbedachte raad en daarmee van de onder 1 ten laste gelegde voorbedachte raad.

Het opzet

Het hof acht opzet - in voorwaardelijke zin - op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (HR 25 mei 2003, LJN AE9049). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra indicaties - niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.

Het binden van het slachtoffer ten einde diens opstaan te verhinderen kan - naar het oordeel van het hof - in beginsel getuigen van een besluit van de verdachte te voorkomen dat het slachtoffer nog kan opstaan en niet zozeer van de uitvoering van een voorgenomen besluit om hem van het leven te beroven. Doch uit de verklaring van de deskundige Eikelenboom-Schieveld - ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2010 - volgt dat het slachtoffer op het moment van het vastbinden van de polsen waarschijnlijk al bewusteloos is geweest en reeds stervende was en zich, anders dan door de verdachte zelf is verklaard, niet heeft kunnen verzetten.

Zoals hierboven door het hof is overwogen houdt het rapport van de deskundige Eikelenboom-Schieveld als conclusie in dat door de gewelddadige handelingen van de verdachte een dodelijke cascade in werking is getreden die onvermijdelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. Nadat de verdachte de woning heeft doorzocht, heeft hij de woning verlaten met achterlating van het slachtoffer in gebonden toestand in de hal.

Het hof is van oordeel dat voormelde gang van zaken in redelijkheid geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat de verdachte, handelend als hiervoor omschreven, welbewust de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Door het slachtoffer vervolgens op deze wijze in hulpeloze toestand achter te laten, heeft hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ook bewust aanvaard.

Bewezen verklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

- ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte -

hij op 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer]

- meer keren met kracht met een schemer-lamp, althans een hard voorwerp, op het hoofd geslagen en

- samendrukkend geweld uitgeoefend op de hals van die [slachtoffer] en

- die [slachtoffer] op de buik gelegd en de handen van die [slachtoffer] op diens rug vastgebonden waardoor die [slachtoffer] zich niet vrijelijk kon bewegen,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

- ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte -

hij op 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer];

- ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte -

hij op 25 december 2007 in de gemeente Enkhuizen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk Mitsubishi, type Eclips, kenteken [kenteken] toebehorende aan [slachtoffer] waarbij verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

- ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde -

doodslag

- ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde -

diefstal

- ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde -

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder 1, in de variant van 'doodslag', 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest en voorts met onttrekking aan het verkeer van een pistool en teruggave aan de rechthebbende(n) van een aantal voorwerpen.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 in de variant van 'moord', 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van voorarrest en voorts tot de beslagbeslissingen conform de rechtbank.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brute en laffe doodslag van de zestigjarige [slachtoffer] en vervolgens aan een diefstal van diens auto, autosleutels en pinpas. De verdachte heeft het slachtoffer in zijn woning meermalen met kracht met een lamp op het hoofd geslagen en samendrukkend geweld op de hals uitgeoefend. Daarna heeft hij het slachtoffer, die op dat moment waarschijnlijk buiten bewustzijn was en al stervende, op zijn buik gedraaid en zijn handen op de rug gebonden. Vooral de meedogenloosheid, de brutaliteit en de laffe manier waarop de verdachte het slachtoffer heeft gedood is zeer schokkend. De verdachte heeft op zeer agressieve wijze een mens het leven ontnomen.

Bovendien heeft de verdachte, nadat het slachtoffer dodelijk gewond in de woning lag, de woning doorzocht en deze verlaten met medeneming van diens autosleutels en pinpas. De verdachte is weggereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Hij heeft hem op de grond voor dood achtergelaten. Hij heeft zich de auto van het slachtoffer vervolgens toegeëigend en aannemelijk is geworden dat hij later die nacht heeft geprobeerd met de gestolen pinpas te pinnen. Uit zijn handelen na het plegen van de geweldshandelingen, spreekt een rustig en overwogen optreden dat, zeker gezien de relatief jonge leeftijd van de verdachte toentertijd, zorgwekkend is.

Door aldus te handelen heeft de verdachte één van de meest ernstige strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht gepleegd, namelijk een levensdelict, waarop een maximumgevangenisstraf is gesteld van vijftien jaar. Verdachte heeft het slachtoffer van het leven beroofd en de nabestaanden, zijn twee zussen en andere familieleden, onnoemelijk en onherstelbaar veel verdriet berokkend. Het hof verwijst in dit verband naar de ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2010 door de zuster voorgelezen verklaring. Door een dergelijk misdrijf is de samenleving ernstig geschokt en worden gevoelens van onveiligheid versterkt. Voor een dergelijk ernstig strafbaar feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur de enige passende bestraffing.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof als volgt.

Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 2 september 2010 blijkt dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd al een fors strafblad heeft opgebouwd, bestaande onder meer uit vermogensdelicten en een aantal geweldsdelicten. Hij is daartoe onder meer veroordeeld tot jeugddetentie en onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zijn eerste veroordeling wegens het plegen van misdrijven dateert uit 2001 toen hij slechts 13 jaren oud was. Al deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet toe gebracht zijn leven een meer positieve wending te geven, zodat deze recidive hem thans, in strafverzwarende zin wordt aangerekend.

Over de persoon van de verdachte is op 14 juli 2008 gerapporteerd door R.J.H. Winter, psychiater. Daarnaast is over hem een reclasseringsrapport uitgebracht op 23 juni 2008 door M.C. de Vries. In het rapport van de psychiater wordt geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig toerekenbaar kon worden geacht. In het rapport wordt overwogen dat gezien de ontkennende houding van de verdachte over een risico voor herhaling geen valide uitspraak mogelijk is. Het hof neemt van deze conclusie kennis en betrekt deze in zijn overwegingen.

Wat de duur van de op te leggen gevangenisstraf betreft heeft het hof zich georiënteerd op hetgeen gebruikelijk voor doodslag wordt opgelegd en op al het voorgaande. Dit brengt het hof ertoe een aanzienlijk hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman als strafmaatverweer in zijn pleitnotities is aangevoerd, zeker geen aanleiding om die passend geachte straf te verlagen.

Voor deze feiten, te weten de doodslag op het slachtoffer 1 en de diefstal van de auto, de pinpas en de autosleutels acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren een passende bestraffing.

Onttrekking aan het verkeer

Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, zal het hof het in beslag genomen pistool niet onttrekken aan het verkeer. Niet is vastgesteld dat dit pistool, dat bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht is aangetroffen op 31 december 2007 in de woning van [getuige 3] aan [adres getuige 3], aan de verdachte toebehoort. Verdachte heeft verklaard dat dit pistool niet van hem is. Ook overigens zijn onvoldoende aanwijzingen in het dossier aanwezig om te concluderen dat dit pistool aan de verdachte toebehoort. Op grond van het voorgaande is het pistool niet voor onttrekking vatbaar. Voor verbeurdverklaring is evenmin een wettelijke grondslag aanwezig. Het wapen zal dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Gelast de teruggave aan de nabestaanden van het slachtoffer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen niet teruggeven vermelde voorwerpen

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het pistool, als vermeld onder nummer 44.

Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Jurgens, Haentjens en Baauw, in tegenwoordigheid van mr. Hardonk-Kruiswijk als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2010.

De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

1 Zie het proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], op 25 december 2007 ( map F, p. 35- 98).

2 Zie proces-verbaal, in wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], op 30 december 2007 (map G, getuigenverhoren, p. 79).

3 Zie proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], op 25 december 2007 (map G, p. 8/9 respectievelijk p. 10/11).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature