Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 18 maart 2009, kenmerk 2009/0043638, heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het bestaande vleesvarkensbedrijf aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het bedrijf).

Uitspraak



200906747/1/R2.

Datum uitspraak: 1 december 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2009, kenmerk 2009/0043638, heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het bestaande vleesvarkensbedrijf aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het bedrijf).

Bij besluit van 23 juli 2009, kenmerk 2009/0099781, nr. A'09-043, heeft het college het door MOB hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft MOB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2010, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door H.G. Bos, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft krachtens de Nbw 1998 een vergunning verleend voor het bedrijf aan de [locatie] te [plaats], dat op ongeveer 1300 meter van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht (hierna: het Natura 2000-gebied) is gelegen.

2.2. MOB betoogt dat ten onrechte geen passende beoordeling is uitgevoerd met het oog op de significante gevolgen van het bedrijf voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Zij wijst er daarbij op dat in het bestreden besluit ten aanzien van de gevolgen van de uitbreiding voor de ammoniakdepositie ten onrechte een vergelijking is gemaakt met de voor het bedrijf verleende vergunning uit 2003 op grond van de Wet milieubeheer.

2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat de aangevraagde vergunning voor een wijziging in de bedrijfsvoering leidt tot een afname van de ammoniakdepositie ten opzichte van de vergunde situatie in 2003. Het bedrijf draagt volgens het college daarom bij aan de verbetering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied. Er worden geen andere negatieve effecten op het Natura 2000-gebied verwacht door de uitbreiding.

2.4. Het Natura 2000-gebied omvat het gebied Zwarte Water en Overijsselse Vecht dat bij besluit van 24 maart 2000 is aangewezen ter uitvoering van de richtlijn 79/409/EEG (PB L 103 van 25 april 1979, blz. 0001 - 0018; hierna: Vogelrichtlijn), alsmede het gebied Zwarte water dat bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004, nummer NL1000005, ingevolge de richtlijn 92/43/EEG (PB L 206, van 22 juli 1992, blz. 7; hierna: Habitatrichtlijn), is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang.

2.4.1. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold de Nbw 1998, zoals die na wijziging van kracht is geworden met ingang van 1 februari 2009.

Ingevolge artikel 10a, eerste lid, wijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, voor zover van belang, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

De artikelen 19f en 19g van de Nbw 1998 zijn een implementatie van de in artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn vervatte procedure voor voorafgaande beoordeling van een project voor een Natura 2000-gebied.

2.4.2. Bij besluit van 23 november 1998 is voor het bedrijf een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een veebestand met een ammoniakemissie van in totaal 3646,30 kilo per jaar.

Voor de exploitatie van het bedrijf is niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 dan wel de Natuurbeschermingswet (oud) verleend.

De vergunningaanvraag ziet op een wijziging in de bedrijfsvoering van het bestaande bedrijf. Het bedrijf breidt het aantal vleesvarkens uit met 770 en bouwt een stal uit. Deze stal wordt voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem. De totale ammoniakemissie bedraagt 4019 kilo per jaar.

2.5. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200903784/1/R2, heeft overwogen volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (thans: Europese Unie) van 23 maart 2006, C-209/04, Commissie/Oostenrijk, punten 53-62, (www.curia.europa.eu) en het arrest van 14 januari 2010, C-226/08, Stadt Papenburg, punt 48, dat indien voor een project voor afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn, te weten op 10 juni 1994, toestemming is verleend, de in artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn vervatte procedure voor voorafgaande beoordeling van de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied niet geldt. De procedure voor voorafgaande beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitarichtlijn is naar het oordeel van de Afdeling evenmin van toepassing als voor het project toestemming is verleend voor de datum van vaststelling van de lijst van gebieden van communautair belang. Daarbij is in aanmerking genomen dat de procedure voor voorafgaande beoordeling, gelet op artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn eerst van toepassing is na de vaststelling van die lijst.

Hierop bestaat, gelet op artikel 7 van de Habitatrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 4 van de Vogelrichtlijn, een uitzondering indien het betrokken gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn. Voor speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn, die zijn aangewezen voor afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn gelden de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn van af 10 juni 1994. Voor speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn, die zijn aangewezen na afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn gelden de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn van af het van kracht worden van de aanwijzing.

Onder het verlenen van toestemming als hiervoor bedoeld, waarvoor de procedure voor voorafgaande beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn niet geldt, moet naar het oordeel van de Afdeling in gevallen als deze de vergunning, dan wel de melding, krachtens de Wet milieubeheer of de daaraan voorafgaande Hinderwet worden verstaan.

2.6. De Afdeling overweegt dat de vergunning deels betrekking heeft op een handeling die overeenkomt met de op 23 november 1998 krachtens de Wet milieubeheer vergunde andere handeling. Deze krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunning is de laatste vergunning die krachtens die wet is verleend voordat de aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn voor het gebied van kracht werd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6. is overwogen, behoeft de eerder vergunde andere handeling op het moment waarop de aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn van kracht wordt of op het moment van plaatsing van een gebied op de lijst van gebieden van communautair belang niet alsnog aan een beoordeling op grond van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn te worden onderworpen.

Dit laat onverlet dat de uitbreiding van de veehouderij ten opzichte van de vergunde situatie ten tijde van het van kracht worden van de aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn, in dit geval als een project in de zin van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn moet worden aangemerkt. Immers, voor het begrip "project" dient hier aansluiting te worden gezocht bij richtlijn 85/337 van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40 en zoals nadien gewijzigd). Uit de door het college nader overgelegde depositieberekeningen blijkt dat de depositie van het bedrijf voor het van kracht worden van de aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn respectievelijk 7,67 en 7,45 mol per hectare per jaar (hierna: mol/ha/jaar) bedroeg op het Natura 2000-gebied. De depositie van het bedrijf na de aangevraagde uitbreiding bedraagt respectievelijk 7,91 en 7,74 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat dit project, als gevolg waarvan de ammoniakdepositie zal toenemen, significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998, voor dit project pas een vergunning kan worden verleend indien daaraan voorafgaand een passende beoordeling is gemaakt.

De passende beoordeling dient in dit geval betrekking te hebben op de uitbreiding ten opzichte van de op 23 november 1998 krachtens de Wet milieubeheer vergunde situatie. Ten tijde van het van kracht worden van de aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn was dit immers de vergunde situatie.

2.7. De Afdeling stelt vast dat het college aan het bestreden besluit geen passende beoordeling ten grondslag heeft gelegd. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 19f van de Nbw 1998. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met genoemde wettelijke bepaling te worden vernietigd. Dit betekent dat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.

2.8. De Afdeling ziet geen aanleiding te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten of dat zelf in de zaak kan worden voorzien, nu op 31 maart 2010 de Nbw 1998 is gewijzigd en ten aanzien van de eventuele gevolgen van die wetswijziging voor het te nemen besluit op bezwaar eerst een standpunt van het college noodzakelijk is.

2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 23 juli 2009, kenmerk 2009/0099781, nr. A'09-043;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Broekman

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010

12-647.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature