Uitspraak
08/5533 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 augustus 2008, 07/1337 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 10 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.A.A. Maat, advocaat te Middelburg, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. van Loon. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Maat.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 2 oktober 2000 heeft betrokkene zich in verband met vermoeidheidsklachten ziek gemeld voor zijn werk bij een graanbedrijf in seizoengebonden arbeid. Bij besluit van 20 november 2000 heeft de rechtsvoorganger van appellant betrokkene meegedeeld dat hij op en na 20 november 2000 niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht voor deze arbeid. Bij uitspraak van 15 februari 2006 (LJN AV1951) heeft de Raad - onder vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 februari 2004 - het beroep tegen het besluit van
20 november 2000 ongegrond verklaard.
1.2. Bij brief van 3 november 2006 heeft betrokkene een verzoek ingediend om terug te komen van het besluit van 20 november 2000 en hem in aanmerking te laten komen voor een herkeuring. Betrokkene heeft er op gewezen dat hij lijdt aan chronische vermoeidheidsklachten. Hij heeft verwezen naar de motie Vendrik en de Incidentele Mededeling AW die op 27 maart 2006 is toegevoegd aan de digitale instructie wet- en regelgeving van het Uwv (hierna: Incidentele Mededeling).
1.3. Bij besluit van 15 maart 2007 heeft het Uwv het verzoek van betrokkene afgewezen.
1.4. Op 4 december 2007 is betrokkene onderzocht door de verzekeringsarts Th. Hoofs. Deze arts concludeerde in de rapportage van 6 december 2007 dat betrokkene op 20 november 2000 in staat geacht moest worden zijn eigen werk te verrichten.
1.5. Het tegen het besluit van 15 maart 2007 gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv neemt, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het standpunt in dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 20 november 2000.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het betreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft onder verwijzing naar het protocol (naar de Raad aanneemt is bedoeld: de Incidentele Mededeling) ter uitvoering van de motie Vendrik geoordeeld, dat het Uwv opnieuw had moeten beoordelen of een consistent geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps aannemelijk is op grond waarvan betrokkene zijn werk niet meer kon verrichten. De rechtbank heeft overwogen dat de beschouwingen in het verzekeringsgeneeskundige rapport van 6 december 2007 er geen blijk van geven dat aan deze maatstaven is getoetst.
3. In hoger beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft beperkt tot een terughoudende toets van het bestreden besluit, zoals is bedoeld in artikel 4:6 van de Awb .
4. De Raad oordelend over hetgeen door het Uwv tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad constateert dat het besluit van 20 november 2000, waarin betrokkene is meegedeeld dat hij per 20 november 2000 geschikt is voor zijn eigen arbeid, in rechte vaststaat. Het Uwv heeft derhalve op goede gronden het verzoek van 3 november 2006 opgevat als een verzoek om terug te komen van het onaantastbaar geworden besluit van
20 november 2000.
4.2. De Raad stelt vast dat het Uwv het verzoek van betrokkene blijkens het rapport van de verzekeringsarts Th. Hoofs van 6 december 2007 opnieuw heeft beoordeeld, maar dat dit niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
4.3. Betrokkene heeft, onder verwijzing naar de Incidentele Mededeling, aangevoerd dat bij een verzoek om terug te komen van een eerdere beslissing niet slechts dient te worden nagegaan of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb , maar ook of sprake is van een onjuiste verzekeringsgeneeskundige grondslag. De Raad overweegt dat de Incidentele Mededeling van het Uwv ziet op de keuringspraktijk in het kader van de WAO-, WAJONG- of WAZ-uitkering. De Incidentele Mededeling is niet aan de orde bij een ZW-beoordeling. Hieruit volgt dat uitsluitend dient te worden nagegaan of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb .
4.4. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoording en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat hij in zijn uitspraak van 15 februari 2006 reeds heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts heeft getoetst volgens het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium. Hetgeen de verzekeringsarts Th. Hoofs heeft gerapporteerd op 6 december 2007 werpt geen nieuw licht op de medische grondslag van het besluit van 20 november 2000. De Raad kan zich niet verenigen met de opvatting van betrokkene dat de door hem geuite chronische vermoeidheidsklachten voldoende grondslag bieden voor het aannemen van ongeschiktheid om op en na 20 november 2000 zijn arbeid te verrichten, aangezien een toereikende objectieve vaststelling van die ongeschiktheid ontbreekt.
4.6. Gelet op het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank heeft ten onrechte het bestreden besluit vernietigd. De Raad zal de aangevallen uitspraak daarom vernietigen en het beroep ongegrond verklaren.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) M. Mostert.
KR