Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

In geschil is het antwoord op de vraag of de winstcorrectie met juistheid is aangebracht, welke vraag de inspecteur bevestigend en de belanghebbende ontkennend beantwoordt.

Uitspraak



BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Nr. 1320/93 12 augustus 1994

Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen Emmen (: de inspecteur) op het namens de belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aan hem op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet) opgelegde aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1990.

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1. Met dagtekening 30 juni 1993 heeft de inspecteur de onderhavige aanslag aan de belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen van f. 18.338,--.

1.2. Op het tegen die aanslag tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij uitspraak van 8 september 1993 die aanslag gehandhaafd.

1.3. Het namens de belanghebbende tegen deze uitspraak ingediende beroepschrift (met bijlagen) is op 25 oktober 1993 ter griffie ingekomen.

De inspecteur heeft, na daartoe verleend uitstel, op 4 maart 1994 een vertoogschrift ingediend.

1.4. Op de zitting van 6 juni 1994, gehouden te Assen, heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Aldaar waren aanwezig belanghebbendes gemachtigde A en de inspecteur.

1.5. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.

1.6. Het hof heeft in deze zaak op 20 juni 1994 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak zijn met ontvangstbevestiging op 1 juli 1994 aan de partijen verzonden.

1.7. Bij een op 18 juli 1994 ter griffie ingekomen brief heeft de inspecteur het gerechtshof verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Net daarvoor verschuldigde griffierecht van f. 150,-- heeft hij tijdig voldaan.

1.8. De inhoud van alle voormelde stukken moet als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten.

Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende betwist vast:

2.1. De belanghebbende is maat in de maatschap B te L (: de maatschap). De maatschap exploiteert een rundveehouderij met voornamelijk melkkoeien.

2.2. In februari 1993 is er bij de maatschap een boekenonderzoek inkomsten- en omzetbelasting ingesteld over het jaar 1990, waarbij is geconstateerd dat er geen kas- en veeadministratie werd bijgehouden. De inspecteur heeft geconcludeerd tot verwerping van de boekhouding van de maatschap en de omzet van de maatschap vermeerderd met f. 29.000,-- (inclusief f. 1.643,-- aan omzetbelasting).

2.3. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur een winstcorrectie aangebracht van 20% van (f. 29.000 - f. 1.643), ofwel f. 5.472,--.

3. Het geschil.

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de winstcorrectie met juistheid is aangebracht, welke vraag de inspecteur bevestigend en de belanghebbende ontkennend beantwoordt.

Namens de belanghebbende is daartoe aangevoerd dat de verwerping van de administratie van de maatschap niet terecht is, terwijl er geen aanleiding tot bijtelling van omzet bij de maatschap over het jaar 1990 bestaat.

3.2. De gronden waarop deze standpunten rusten zijn vermeld in de gedingstukken, waaraan ter zitting niets essentieels is toegevoegd.

4. De overwegingen omtrent het geschil.

4.1. In het geval dat de belanghebbende de bij het vaststellen van de aanslag aangebrachte winstcorrectie bestrijdt, in casu daartoe aanvoerend hetgeen onder 3.1. staat vermeld, dient de inspecteur de feiten waarop de aanslag steunt -voor zover zij, gelijk te dezen, worden betwist-te stellen en het bewijs van die feiten bij te brengen.

4.2. Met hetgeen de inspecteur dienaangaande in het vertoogschrift heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van het hof de bestreden winstcorrectie onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Opmerking verdient in dit verband, dat de inspecteur daarbij heeft verwezen naar zijn vertoogschrift in de procedure ter zake van de naheffingsaanslag in de omzetbelasting van de maatschap, waartoe de belanghebbende ondermeer gedurende het jaar 1990 behoort. Nu de inspecteur evenwel in de onderhavige procedure geen afschrift van laatstbedoeld vertoogschrift heeft meegezonden, kan het hof uit de stukken van de onderwerpelijke procedure geen kennis nemen van de feiten en omstandigheden en daartoe aangedragen gronden waarop de inspecteur de door hem toegepaste correctie op de aangifte van de belanghebbende voor het jaar 1990 doet steunen.

4.3. De inspecteur heeft voorts nog aangevoerd dat, nu de aangegeven resultaten dermate onwaarschijlijk laag zijn, de gedane aangifte per definitie als onjuist moet worden aangemerkt, zodat sprake is van omkering van de bewijslast op grond van artikel 29, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen .

De inspecteur beoogt daarmee kennelijk te stellen dat de gedane aangifte opzettelijk tot een aanzienlijk bedrag onjuist is geweest. De door hem daaraan verbonden gevolgtrekking van de omkering van de bewijslast als bedoeld in genoemd artikel 29 is echter eerst aan de orde nadat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat die aangifte opzettelijk tot een aanzienlijk bedrag onjuist is geweest. Daarin is de inspecteur -mede gelet op het vorenoverwogene- naar het oordeel van het hof niet geslaagd.

4.4. Het beroep is derhalve gegrond.

5. Proceskosten.

Op grond van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof aanleiding te dezen de Staat der Nederlanden te veroordelen aan de belanghebbende de kosten te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, welke kosten op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures worden bepaald op f. 470,--.

6. De beslissing.

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de inspecteur, vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f. 12.866,--,

bepaalt dat het betaalde griffierecht van

f. 75,-- door de inspecteur aan de belanghebbende wordt vergoed en

veroordeelt de Staat der Nederlanden aan de belanghebbende de kosten die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep te vergoeden, te bepalen op f. 470,--.

Gedaan op 12 augustus 1994 door prof . mr. E. Aardema, vice-president en lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mw . mr. G.M. van der Meer en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.

Op 23 AUG. 1994 afschrift met ontvangstbevestiging aan beide partijen verzonden.

De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature