Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college aan [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast maatregelen te nemen zodat er geen water via de nieuwe drainage vanaf het perceel kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie C, nr. 3267 kan worden afgevoerd.

Uitspraak



201000065/1/R2.

Datum uitspraak: 29 september 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college aan [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast maatregelen te nemen zodat er geen water via de nieuwe drainage vanaf het perceel kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie C, nr. 3267 kan worden afgevoerd.

Bij besluit van 23 november 2009, verzonden op 27 november 2009, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2010.

Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college de begunstigingstermijn van het besluit van 23 november 2009 opgeschort tot de uitkomsten van een hydrologisch onderzoek in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen bekend zijn, maar uiterlijk tot 31 december 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.N.L. Klappe, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting als partij gehoord Staatsbosbeheer regio Oost, vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort, en ing . G. Kooijman, werkzaam bij Staatsbosbeheer regio Oost.

2. Overwegingen

2.1. Het perceel van [appellante] ligt op ongeveer 30 meter van het natuurgebied Engbertsdijksvenen. Dit natuurgebied is bij besluit van 10 september 2009, no. PDN/2009-040, aangewezen als Natura 2000-gebied.

2.2. Het besluit van 2 februari 2010 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Nu met dit besluit niet aan het beroep van [appellante] is tegemoet gekomen, wordt haar beroep met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

Het college heeft bij het bestreden besluit overwogen dat het bevoegd is handhavend op te treden omdat [appellante] zonder de daarvoor benodigde vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) nieuwe drainage heeft aangelegd op het perceel. Het college heeft voorts overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van handhavend optreden. Concreet zicht op legalisatie bestaat volgens het college niet omdat [appellante] geen aanvraag om een vergunning heeft ingediend. Indien een vergunning wordt aangevraagd, is het bovendien niet waarschijnlijk dat deze kan worden verleend. Voorts weegt het belang van [appellante] bij de drainage van het perceel niet op tegen de belangen die zijn gediend bij de bescherming van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, aldus het college.

2.3. [appellante] betoogt dat zij inmiddels heeft besloten in plaats van de diepere drainage, drainage op dezelfde diepte aan te leggen als de drainage die op 1 oktober 2005 aanwezig was, zodat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Volgens [appellante] kan de drainage in die nieuwe situatie als bestaand gebruik worden aangemerkt. Voorts heeft de drainage op de oorspronkelijke diepte geen verslechterend effect gehad op het grondwaterpeil ten opzichte van het grondwaterpeil van twintig jaar geleden, zodat een vergunning zou kunnen worden verleend. Bovendien is het gebied pas hangende de bezwaarprocedure aangewezen als Natura 2000-gebied, zodat ten tijde van het besluit van 16 juni 2009 nog geen vergunningplicht bestond. De opgelegde last is naar de mening van [appellante] dan ook onrechtmatig en onevenredig.

2.4. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Nbw 1998 is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing op bestaand gebruik gedurende de periode, bedoeld in artikel 19c, eerste lid, behoudens indien dat gebruik een project is dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied.

Ingevolge artikel 1, onder m, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is bestaand gebruik iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sedertdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd.

Ingevolge artikel 1, onder n, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is een Natura 2000-gebied een gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, of een gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92 /43/EEG.

2.5. De aan [appellante] opgelegde last ziet op het nemen van maatregelen waardoor er geen water meer vanaf het perceel kan worden afgevoerd via de nieuwe drainage op het perceel die 5 tot 45 centimeter dieper is aangebracht dan de oude drainage op het perceel.

2.6. Over het betoog van [appellante] dat de opgelegde last onrechtmatig is omdat het gebied pas ten tijde van het besluit op bezwaar definitief was aangewezen als Natura 2000-gebied overweegt de Afdeling het volgende. Het gebied is bij besluit van 2 mei 1989, no. J. 89574, aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103; de Vogelrichtlijn). Tevens is het gebied in december 2004 door de Europese Commissie geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; de Habitatrichtlijn). Ten tijde van het besluit van 16 juni 2009 bestond derhalve op basis van die aanwijzing en plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang ook vóór de definitieve aanwijzing als Natura 2000-gebied al een vergunningplicht op grond van de Nbw 1998.

Het betoog faalt.

2.7. Niet in geschil is dat de nieuwe, diepere drainage zoals die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was aangebracht en waarop de daarbij gegeven last ziet, niet kan worden aangemerkt als bestaand gebruik in de zin van de Nbw 1998. Voorts is niet uitgesloten dat de nieuwe, diepere drainage tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied kan leiden. Voor het aanleggen van die drainage was derhalve een vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 vereist. Nu een dergelijke vergunning niet is verleend, is met de aanleg van de nieuwe, diepere drainage gehandeld in strijd met artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998.

Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, heeft geen betrekking op de feitelijke situatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, maar op een later aangebrachte verandering van de drainage. De Afdeling toetst het bestreden besluit aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, zodat deze feiten en omstandigheden niet kunnen worden betrokken bij het thans voorliggende geschil. Gelet hierop bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde last onevenredig is.

2.8. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010

12-545.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature