Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige economische kamer
Parketnummer 06/925079-09
Uitspraak d.d. 20 juli 2010
Tegenspraak / dnip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats in 1962],
wonende [adres].
Raadsman mr. P.J. Graafstal, advocaat te Ermelo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2008, in de gemeente Nunspeet, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten
8460 nitraatklappers, althans een aantal nitraatklappers en/of 1080
signaalraketten (lawinepijlen), althans een aantal signaalraketten
(lawinepijlen) (artikel nummer 24 5 )
voorhanden heeft gehad ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het
Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit
krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers
- waren die signaalraketten (lawinepijlen), niet voorzien van een in de
Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of
waarschuwingen dat bij het dienenovereenkomstig handelen geen letsel of schade
bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of
- voldeed de lading van die nitraatklappers in strijd met het gestelde in
artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan de in
bijlage III per categorie (te weten categorie A1) behorende bij die regeling
gestelde eisen;
de lading van die nitraatklappers bestond niet uit uitsluitend zwart buskruit
en/of
- voldeed de lading van die signaalraketten (lawinepijlen), in strijd met het
gestelde in artikel 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 niet aan
de in bijlage III per categorie (te weten categorie D1) behorende bij die
regeling gestelde eisen;
de lading voor knaleffect van die signaalraketten bestond niet uit uitsluitend
zwart buskruit;
art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit
art 2.1.3 lid 4 Vuurwerkbesluit
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding onderzoek
Op 12 december 2008 kwam bij de regiopolitie Noord en Oost-Gelderland een anonieme (MMA) melding2 binnen, inhoudende dat er vanuit de schuur aan de [adres] illegaal vuurwerk werd verkocht.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, op basis van de MMA melding, de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] de afgesloten container opent, de verklaringen van verdachte en diens echtgenote en het aangetroffen en onderzochte vuurwerk. Het ten laste gelegde medeplegen volgt uit de omstandigheid dat verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] toestemming heeft gegeven om illegaal vuurwerk op zijn terrein op te slaan.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Verdachte had geen toegang tot de door medeverdachte [medeverdachte] geplaatste container en had het vuurwerk derhalve niet voorhanden. Voorts is er geen sprake van medeplegen, aangezien verdachte geen enkele bemoeienis heeft gehad met het door medeverdachte [medeverdachte] in de container opgeslagen vuurwerk.
Beoordeling door de rechtbank
Naar aanleiding van de anonieme (MMA) melding hebben verbalisanten op 16 december 2008 gepost op de [adres].3 Op 17 december 2008 hebben verbalisanten onderzoek4 ingesteld, waarbij zij in een schuur op het bovengenoemde perceel een zilverkleurige bouwcontainer aantroffen. Verdachte, eigenaar van het perceel, gaf aan dat de container door een kennis van hem was geplaatst en dat hij geen toegang tot de container had. Deze kennis, medeverdachte [medeverdachte], is op verzoek van verdachte gekomen om de container te openen. Hij deed dat met een sleutel. In de container werden ongeveer 15 dozen met vuurwerk waargenomen. Daarvan zijn foto's genomen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard5 dat hij in maart of april 2008 voor € 3.500,00 aan vuurwerk heeft gekocht van een persoon die hij bij het stappen in Amsterdam had ontmoet. Dit vuurwerk heeft [medeverdachte] een week later opgeslagen in een container die hij in een schuur van verdachte had staan. Deze container had hij al ongeveer twee jaar in die schuur staan. Eerder stonden er wat spullen van hemzelf in. Noch verdachte, noch diens echtgenote, was ten tijde van het opslaan van het vuurwerk in de container thuis.
Verdachte heeft verklaard6 dat hij ongeveer twee jaar eerder aan [medeverdachte] toestemming heeft gegeven om een stalen container te plaatsen in zijn schuur. Medeverdachte [medeverdachte] zou hierin huisraad opslaan. In november 2008 heeft verdachte van [medeverdachte] gehoord dat hij in een kroeg een paar doosjes vuurwerk had gekocht en dat hij die in de container had opgeslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard toen tegen [medeverdachte] te hebben gezegd dat het vuurwerk na oud en nieuw weg moest zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts verklaard dat hij geen toegang had tot de container van [medeverdachte]. De container was afgesloten en verdachte had geen sleutel.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het in de container aangetroffen vuurwerk niet voorhanden had. Voor het voorhanden hebben dient sprake ten zijn van een zekere beschikkingsmacht in relatie tot het betreffende goed. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Het vuurwerk behoorde toe aan medeverdachte [medeverdachte], welke het had opgeslagen in een door hem alleen gebruikte en voor hem alleen toegankelijke afgesloten ruimte, te weten een container. Weliswaar bevond die container zich in een schuur op het terrein van verdachte, doch verdachte had geen sleutel van de afgesloten container en feitelijk geen toegang tot het vuurwerk.
Ook van het medeplegen van voorhanden hebben is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De container is door medeverdachte [medeverdachte] op het perceel van verdachte geplaatst, voor het opslaan van huisraad. Buiten medeweten van verdachte heeft [medeverdachte] vervolgens vuurwerk opgeslagen in de container. Op enig moment nadien heeft verdachte weet gekregen van het feit dat in de container vuurwerk was opgeslagen. Niet gebleken is echter dat verdachte met die opslag heeft ingestemd. Uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring moet veeleer worden afgeleid dat hij wilde dat het vuurwerk (uit de container) van zijn terrein zou verdwijnen. Hoewel verdachte wellicht weinig indringend heeft aangedrongen bij de medeverdachte om het vuurwerk te verwijderen, kan daarom nog niet worden gezegd dat hij heeft ingestemd met de aanwezigheid van het vuurwerk dan wel zich onvoldoende daarvan heeft gedistantieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, dat sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiervan dient dan ook vrijspraak te volgen.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
Aldus gewezen door mrs. Draisma, voorzitter, Van der Hooft en Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schippers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2010.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het (stam)proces-verbaal, nummer PL0622/09-200354, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, gesloten en ondertekend door [naam 1 en naam 2] op 14 januari 2009.
2 MMA d.d. 12 december 2008, dossierpagina 14
3 Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 15
4 Proces-verbaal van ambtelijk verslag, dossierpagina's 17 en 18
5 Verklaring [medeverdachte], dossierpagina 23
6 Verklaring Lankman, dossierpagina's 27 en 28