U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vordering tot rectificatie van de heer K van het in NRC Handelsblad in de zaterdageditie d.d. 24/25 april 2010 verschenen artikel onder de kop ‘Justitie treedt niet op tegen verdachte Rwandees’.

Beoordeeld zijn:

a. de tekst van de artikelen, en meer in het bijzonder de daarin gebezigde woorden;

b. de aan de artikelen ten grondslagliggende bron (nen) en de betrouwbaarheid daarvan,

zulks in het kader van een beoordeling van de onderzoeksplicht;

c. de vraag of hoor en wederhoor moest worden toegepast en is toegepast.

d. de wederzijdse belangen.

De teksten van de artikelen als geheel en in hun onderlinge samenhang bezien, brengen de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat daarin slechts beschuldigingen van de

door NRC voor de artikelen gebezigde bronnen voorkomen.

De beoordeling van de vraag of NRC haar onderzoeksplicht heeft geschonden valt in een aantal onderdelen uiteen: heeft NRC een bron of meer bronnen gebruikt, is/zijn die bron(nen) c.q. betrouwbaar en is/was informatie voorhanden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat ten aanzien van K., naar aanleiding van onderzoek, geen vermoeden van schuld ten aanzien van het plegen van enig strafbaar feit bestond. Gebleken is dat er voor het krantenartikel voldoende fundament in de vorm van serieus te nemen aanwijzingen en bronnen was die

de geuite verdenkingen, naar voorlopig oordeel, kunnen dragen en dat NRC voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, terwijl ook van een justitiële verdenking sprake is.

Voorts is gebleken dat NRC in genoegzame mate wederhoor heeft geboden aan K.

Het onderwerp dat NRC aan de orde heeft willen stellen, te weten dat (onder meer) in

Nederland personen verblijven, tegen wie een verdenking van betrokkenheid bij de genocide in Rwanda bestaat, welke personen ongemoeid worden gelaten is van wezenlijk maatschappelijk belang en daarvoor mag in de media aandacht worden gevraagd.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de publicaties van NRC niet onrechtmatig zijn en dat zij zich niet van publicatie had behoren te onthouden.

De vorderingen tot rectificatie en een voorschot op materiële en immateriële schadevergoeding worden afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

Zaak-/rolnummer: 354157/KG ZA 10-440

Uitspraak: 25 juni 2010

VONNIS in kort geding in de zaak van:

[eiser],

wonende te Ermelo,

eiser,

advocaat mr. J.L. Hofdijk,

- tegen -

de besloten vennootschap met beperkte

aansprakelijkheid NRC Handelsblad B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. J.G. van Olst.

Eiser wordt hierna aangeduid als “[eiser]” en gedaagde wordt hierna aangeduid als “NRC”.

1 Het verloop van het geding

De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- dagvaarding d.d. 12 mei 2010;

- pleitnotities mr. J.L. Hofdijk;

- producties zijdens [eiser], genummerd 1 tot en met 36 en 38 (productie 37 is niet overgelegd);

- pleitnotities mr. J.G. van Olst;

- producties zijdens NRC, genummerd 1a tot en met 22.

De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van

14 juni 2010.

2 Vaststaande feiten

2.1

[eiser] is afkomstig uit Rwanda waar hij in de jaren ‘90 van de twintigste eeuw majoor van de Rwandese gendarmerie was. Hij heeft in 1998 in Nederland asiel aangevraagd en bezit sinds 2004 de Nederlandse nationaliteit.

2.2

In de zaterdag/zondageditie van de krant NRC Handelsblad d.d. 24 en 25 april 2010, Jaar-gang 40 no. 173, staan op de voorpagina en op pagina 3 de volgende artikelen (in geel ge-kleurd):

2.3

In c.q. op NRC International is op 24 april 2010 om 11.53 het volgende artikel geplaats t:

2.4

In de maandageditie van NRC Handelsblad d.d. 26 april 2010, Jaargang 40 no. 174, staan op de voorpagina en op pagina 3 de volgende artikelen (in geel gekleurd):

2.5

Op 24 april 2010 hebben African Rights en Redress, een persbericht met de titel ‘[eiser]: Accused of Genocide in Rwanda – Today living in the Netherlands’ uitge-bracht waarin, onder meer, het volgende staat.

“[Kigali/London, 24 april 2010] African Rights and REDRESS, two human rights organisa-tions working on a joint project to ensure justice for survivors of the 1994 genocide in Rwanda, will publish a report on Monday, 26 April 2010, about [eiser], who survivors and perpetrators alike accuse of having played a key role in the genocide in his native commune of Mugina in Gitarama, and in Kigali where he was stationed in 1994. [eiser], a former major in the Rwandan gendarmerie in charge of intelli-gence, is today living in The Netherlands as a Dutch citizen.”

The full report will be available from African Rights and REDRESS from Monday 26 April 2010”.

2.6

In het NOS-Radio-1-Journaal van zaterdag 24 april 2010 om 07.30 uur heeft [KL]

(aangeduid met: KL) de directeur van African Rights, [RO] (aangeduid met: RO), geïnterviewd. De tekst van dit interview luidt als volgt:

“RO: This suspect has been accused of major crimes in his home area of Mugina in Rwanda as

well as in the capital city of Kigali.

KL: De verdachte is beschuldigd van grove misdaden in zijn woongebied in Rwanda bij het

stadje Mugina en in de Rwandese hoofdstad Kigali. Hij zou een militie hebben opgericht en

deze hebben bewapend en gefinancierd. Hij zou Tutsi vluchtelingen naar de katholieke kerk

van Mugina hebben gelokt, terwijl hij de milities aan het organiseren was, die later duizen-den van hen zouden uitmoorden.

RO: He would eventually wipe out the thousands and thousands of people at the Parish.

KL: Wie zijn u getuigen, vroeg ik [RO].

RO: The witnesses include a number of militia men and local government officials.

KL: Verscheidene getuigen zijn leden van die militie en ambtenaren, die schuld hebben bekend

voor hun rol in de genocide van 1994, en ook hebben we gesproken met overlevenden van

de verscheidene bloedbaden.

RO: And, of course, the witnesses also include the victims; the survivors of these various

massacres.

KL: Volgens u bestaat er geen enkele twijfel over zijn schuld?

RO: It is not a question of whether he is guilty in my mind, what is important is that the people

who say they witnessed what he did in 1994.

KL: Het gaat er niet om wat ik vind. Belangrijk is wat de getuigen die het hebben gezien, wat zij vinden, de getuigen die hebben gezien wat hij deed, of omdat zij met hem samenwerkten, of

omdat zij zijn slachtoffer waren, wat zij vinden, dat is belangrijk. Dat moet onafhankelijk worden onderzocht door de Nederlandse autoriteiten.

RO: It needs to be independently investigated by the authorities in the Netherlands.

KL: Waarom gebeurt dat dan niet?

RO: We are not able to understand why that has not happened because we have informed the

authorities.

KL: Dat begrijpen wij ook niet. De Nederlandse autoriteiten hebben de informatie over hem.

Hopelijk zal ons nieuwe rapport hen tot actie aanzetten.

RO: We hope that this report will now give them the incentive to deepen their own investigation.

KL: Hoeveel verdachten van de genocide in 1994 verblijven er eigenlijk in Nederland?

RO: Nobody knows for a fact, but certainly the Netherlands has become a very important

magnet for genocide suspects and there are certainly very many of them.

KL: Dat weten wij niet zeker, maar het zijn er velen. Nederland werkt als een magneet op hen.

Vormen zij een bedreiging voor de vrede in de regio in het hartje van Afrika?

RO: I think they are a threat for peace in the Great Lakes region. Many of them work very closely with the Rwanda’s armed groups, which are based in Eastern Congo.

KL: Zij zijn een bedreiging voor het gebied van de Grote Meren. Deze verdachten werken vaak

samen met de gewapende Rwandese oppositiegroepen in Oost-Congo. Groepen die zich

misdragen tegen de locale bevolking daar. De vrijheid, die deze verdachten van de genocide

hebben, vormt een bedreiging voor de vrede van het Grote Meren gebied.

RO: An ability that thousands of genocide suspects have, whether they live in Europe or else-where in Africa, is a threat to stability and security in the Great Lakes region.”

2.7

Op de website van de Volkskant, www.volkskrant.nl, is op 24 april 2010 een artikel met als bronvermelding ‘ANP op 24 april 2010’ geplaatst. Dit artikel onder de kop ‘Justitie laat verdachte genocide ongemoeid’ luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“De Nederlandse justitie laat de Rwandese genocideverdachte Pierre-Claver K. al jaren vrij rondlo-pen, ondanks het feit dat mensenrechtenorganisaties een dossier met tal van belastende feiten voor K. hebben verstrekt. K. woont in Nederland.

……”

2.8

Op de website van Elsevier, www.elsevier.nl, is een artikel va n [X] geplaatst.

Dit artikel luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“Rwandese massamoordenaar ongemoeid in Nederland

zaterdag 24 april 2010 13:35

Justitie doet niets tegen de van genocide verdachte Pierre-Claver K., die in Nederland woont.

Mensenrechtenorganisaties hebben al in 2007 dossiers vol belastende feiten aan het OM gegeven,

maar dat onderneemt geen actie.

……

Het landelijk parket van het OM heeft aan persbureau ANP bevestigd op de hoogte te zijn van de beschuldigingen van de organisaties, maar wil niets over de kwestie kwijt.

……”

2.9

Op 3 juni 2010 is in de krant Algemeen Dagblad met als bronvermelding ANP/DHE

een artikel onder de kop ‘Rwandese conciërge verwerpt beschuldigingen genocide’

geplaatst. Dit artikel luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“Rwandees [eiser] werpt de beschuldigingen als zou hij betrokken zijn geweest bij de genocide in zijn vaderland in 1994, verre van zich. Maandag publiceerden de mensenrechtenorga-nisaties African Rights en Redress een rapport waarin de in Nederland wonende [eiser] een sleu-telrol wordt toegedicht in massaslachtingen in zijn geboorteplaats Mugina. Later zou hij actief zijn geweest in de Rwandese hoofdstag Kigali.”

2.10

Op 2 april 2002 schrijft [I], in zijn hoedanigheid van Deputy Registrar bij het Inter-national Criminal Tribunal for Rwanda (het Rwanda Tribunaal), aan [II], Lead Counsel, voor zover hier relevant, het volgende:

“…..

I write to confirm our discussion of today in which I informed you that the Registry has some evi-dence that your investigator for Mr. Augustin Ndindiliyimana, Mr. [eiser] may have been involved in the Rwandan genocide of 1994. (…)

I have decided tot suspend Mr. [eiser] with immediate effect pending the results of the investigation.

……”

2.11

Op 12 november 2002 heeft the Trial Chamber II van het International Criminal Tribunal for Rwanda een beslissing genomen op het verzoek van Augustin Ndindiliyimana “for an order that the registrar hold a hearing on the suspension of the contract of his investigator [eiser]”. In deze beslissing staat - voor zover hier van belang - het volgen-de:

“…

9. In his submissions, the Registrar states that the decision was taken on the basis of confiden-tial information made available to the Registry by the Chief of Prosecutions that Mr. [eiser] was under investigation for possible involvement in the 1994 events in Rwanda. The Reg-istrar submits that on the same day on which the suspension was made, the Deputy Registrar met with Mr. [II], Defence Counsel for the Accused advising him to take immediate remedial measures by looking for replacement of his investigator.

10. The Registrar submits that he stands ready to lift the suspension of Mr. [eiser]’s contract should the latter be cleared of suspicions relating to his involvement in the 1994 genocide.

……”

2.12

Op 27 januari 2009 heeft the Gagaca Court of Mugina Karangwa schuldig verklaard aan en tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld voor:

a. Having killing at the parish and at the health centre;

b. Having supervised the interahamwe during the killing and the looting sprees;

c. Having incited others to commit genocide.

2.13

Op 29 december 2009 heeft the Gagaca Court of Mugina [eiser] schuldig verklaard aan en tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld voor:

Inciting people to kill Tutsis;

Supervising the progress of the genocide;

Preparing the meetings about the killing of Tutsis;

Providing the petrol used to burn people who had survived at the parish an who were burnt in the house of Edouard Mutabazi, alias Moko aragwira;

Distributing the weapons to kill Tutsis;

Providing reinforcements to kill Tutsis by bringing in Burundian interahamwe from

Nyagahame (Ntongwe).

2.14

Bij brief van 28 april 2010 heeft mr. Hofdijk, namens [eiser], naar aanleiding van de publicaties in NRC en in/op NRC International, NRC verzocht om “een niet kinderachtige rectificatie te plaatsen op de voorpagina van eerstvolgende zaterdagkrant, waarin u onom-wonden aangeeft dat er geen serieuze aanwijzingen zijn dat [eiser] zich zou hebben schuldig gemaakt aan de misdrijven zoals beschreven in de gewraakte artikelen, dit met de uitdrukkelijke toevoeging van uw verontschuldigingen jegens [eiser] en zijn familie.

In een separate brief dient U mij een voorstel voor een eveneens niet kinderachtige schade-vergoeding te doen. Waarbij in herinnering gebracht dat in de zaak “ de Jong” (“de klusjes-man”) de Hond er een vergoeding van € 25.000,- exclusief advocaatkosten werd toegewezen door het Hof te Amsterdam.”.

2.15

In aanvulling op de onder 2.10 genoemde brief heeft mr. Hofdijk bij brief van 2 mei 2010 en bij e-mail van 3 mei 2010 aanvullende informatie aan NRC verstrekt.

2.16

Bij brief van 4 mei 2010 heeft de plaatsvervangend hoofdredacteur de heer S. de Jong na-mens NRC aan mr. Hofdijk dat, en waarom, er voor NRC geen reden is om tot rectificatie over te gaan en evenmin tot betaling van schadevergoeding gehouden te zijn.

3 Het geschil

3.1

[eiser] vordert dat het de voorzieningenrechter behage om bij vonnis in kort geding,

uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:

I NRC te bevelen om binnen vijf (5) dagen na vonnis, op de voorpagina van de za-terdagkrant van het NRC en op de voorpagina van de Engelstalige editie een rectificatie te plaatsen inhouden het volgende:

Op last van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam delen we u het volgende mee:

In deze krant zijn in de zaterdageditie van 24/25 april 2010 mededelingen gedaan met de strekking dat [eiser] verantwoordelijk en/of schuldig is aan tijdens de burgeroorlog van 1994 in Rwanda gepleegde moorden en/of massamoorden en/of het mede-plegen van de genocide en/of oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid.

Deze mededelingen zijn onjuist.

Ook worden er in genoemde editie mededelingen gedaan met de strekking dat [eiser] verdacht is van tijdens de burgeroorlog van 1994 in Rwanda gepleegde moor-den en/of massamoorden en/of medepleger is van de genocide en/of oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid. Deze mededelingen zijn eveneens onjuist.

op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- (tienduizend euro) per dag dat NRC nalaat aan deze veroordeling te voldoen;

voorts,

II NRC te verbieden om in de toekomst uitlatingen te doen of publiceren die de strek-king hebben of kunnen hebben en/of suggereren of kunnen suggereren dat [eiser] een verdachte is of zou zijn van- en/of zich schuldig heeft of zou kunnen hebben gemaakt voor moord, massamoord, oorlogsmisdrijven, aan het mede plegen van de genocide en misdrijven tegen de menselijkheid, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- (tien-duizend euro) voor iedere overtreding;

III NRC te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de vergoeding van door [eiser] geleden en nog te lijden (im)materiële schade ter hoogte van € 15.000,-- (vijf-tienduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2010 tot aan de dag van volledige betaling;

IV NRC te veroordelen in de kosten van het geding en overige buitengerechtelijke kosten.

3.2

[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat NRC onrechtmatig jegens hem handelde door de plaatsing van de artikelen in de editie van 24 /25 april 2010, in de interna-tionale editie op 24 april 2010 en door plaatsing van zijn foto bij het artikel dat op 26 april 2010 is verschenen. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat dit laatste onderdeel wordt ingetrokken en dat zijn vorderingen niet langer zien op (schade die voortvloeit uit) de plaat-sing van zijn foto.

3.2.1

In deze publicaties wordt [eiser], ten onrechte en in strijd met de waarheid, schuldig verklaard aan en verdachte genoemd van het plegen van moord, massamoord, genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid tijdens onder meer het bloedbad dat - tussen 21 en 26 april 1994 - plaatsvond te Mugina in Rwanda, althans worden die schuld c.q. verdenking gesuggereerd. [eiser] heeft geen schuld aan deze gebeurtenissen. Onder-zoeken van het Rwanda Tribunaal, het Openbaar Ministerie en de Immigratie- en Naturali-satiedienst hebben niet geleid tot enig vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit en NRC was hiervan op de hoogte.

3.2.2

NRC baseert, aldus [eiser], de artikelen op beschuldigingen die slechts uit één bron, het rapport van African Right en Redress, komen, terwijl Redress zich bovendien van dat rap-port heeft gedistantieerd. Dit rapport is niet objectief en niet zorgvuldig tot stand gekomen. Er bestaat een niet te verwaarlozen kans dat de in het rapport geciteerde getuigen feitelijk niet (hebben) bestaan en zelfs niet dat het rapport een vervalst document is. Daarnaast is van de in de artikelen geciteerd e [RO] bekend dat zij een innige band met de regering in Kigali heeft. Aldus heeft NRC de op haar rustende onderzoekplicht geschonden.

3.2.3

NRC heeft voorts het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Zij heeft vóór de publi-catie [eiser] op generlei wijze gehoord of getracht te horen.

3.2.4

[eiser] stelt verder dat het vorenstaande met zich brengt dat de publicaties het algemeen belang niet dienen. De publicaties zijn onnodig grievend omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die tot herwaardering van al bekende feiten en om-standigheden nopen, en derhalve niet van maatschappelijke misstanden die aan de kaak ge-steld moeten worden.

3.2.5

[eiser] stelt voegt hier nog aan toe dat een deel van de beschuldigingen geen citaten zijn en niet verwijzen naar een derde of derden zodat zij moeten worden gezien als de eigen woorden en oordelen van NRC

3.2.6

Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd aangegeven dat voor hem de meeste pijn is gelegen in de omstandigheid dat NRC hem als eerste medium in de Nederlandse maatschappij neer-zet als massamoordenaar.

3.3

Door de beschuldigingen en de suggesties van NRC zijn het maatschappelijk functioneren en de waardigheid van [eiser] aangetast. Er is onherstelbare schade toegebracht aan zijn eer en goede naam en geestelijk welzijn, terwijl bovendien zijn fysieke bestaan en dat van zijn gezin en overige familie bedreigd wordt. Hierin is het spoedeisend belang van zijn vor-deringen gelegen.

3.4

NRC voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Zij be-twist dat de onderzoeksplicht is geschonden, stelt dat wederhoor is toegepast en voegt daar aan toe dat er geen rechtsregel is die bepaalt dat op een journalist de juridische verplichting rust om hoor en wederhoor toe te passen. NRC heeft een zorgvuldige afweging gemaakt, beschuldigt niet en het gaat om een in algemene zin belangwekkend onderwerp dat de aan-dacht van de media verdient. Ook een belangenafweging valt dan ook in het voordeel van NRC uit. NRC voegt daar nog aan toe dat de beschuldigingen niet als eerste en ook niet als enige door NRC openbaar zijn gemaakt. Op het verweer van NRC wordt in het kader van de beoordeling - voor zover nodig - nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1

Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de rectificatievordering en is niet betwist.

4.2

Vooropgesteld zij dat NRC op grond van artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens (EVRM) het grondrecht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Uit artikel 10 lid 2 EVRM volgt dat dit recht slechts kan worden beperkt, indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescher-ming van de goede naam en de rechten van anderen.

4.3

Van een beperking die bij wet is voorzien, is sprake wanneer de publicaties in NRC on-rechtmatig zouden zijn in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW), in welk geval NRC op de voet van artikel 6:167 BW veroordeling tot openbaarmaking van een rectificatie zou kunnen worden veroordeeld. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Het belang van [eiser] is dat hij niet mag worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het belang van NRC – bij monde van haar (onderzoeks)journalisten – is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend of waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving ra-ken en het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken, blijven voortbestaan. Welke van deze belangen in een concrete situa-tie de doorslag geeft, hangt af van de omstandigheden van het geval in onderlinge samen-hang beschouwd.

4.4

De beoordeling van alle omstandigheden en belangen in dit concrete geval begint bij de tekst van de artikelen, en meer in het bijzonder de daarin gebezigde woorden. Vervolgens komen de aan de artikelen ten grondslagliggende bron (nen) en de betrouwbaarheid daarvan aan de orde, zulks in het kader van een beoordeling van de onderzoeksplicht, en de vraag of hoor en wederhoor moest worden en is toegepast. Hierna worden de belangen van Karang-wa en NRC nader beoordeeld.

4.4

De teksten van de artikelen als geheel en in hun onderlinge samenhang bezien, brengen de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat daarin slechts beschuldigingen van de door NRC voor de artikelen gebezigde bronnen voorkomen. Dat volgt uit het gebruik van woorden als “volgens”, “menen” en “Mensenrechtenorganisatie African Rights beschuldigt majoor Pierre-Claver K. van”. Dat niet voor alle beschuldigingen aanhalingstekens gebruikt zijn, brengt niet met zich dat niet (over)duidelijk uit de teksten als geheel kan worden afge-leid dat NRC niet op eigen gezag beschuldigingen uit of conclusies trekt.

De vordering van [eiser] is mede gebaseerd op de stelling dat hij in de artikelen schuldig wordt verklaard aan het plegen van moord, massamoord, genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter berust dit op een onjuiste lezing van de artikelen als geheel. De enige passage die daarop zou duiden, de passage “Bij het bloedbad in Mugina had majoor K. de leiding”, kan gelet op de verdere inhoud van de artikelen slechts als een verdenking daarvan en niet als schuldigverklaring en bovendien niet anders dan als een beschuldiging afkomstig van African Rights worden gele-zen.

4.5

De beoordeling van de vraag of NRC haar onderzoeksplicht heeft geschonden valt in een aantal onderdelen uiteen: heeft NRC een bron of meer bronnen gebruikt, is/zijn die bron(nen) c.q. betrouwbaar en is/was informatie voorhanden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat ten aanzien van [eiser], naar aanleiding van onderzoek, geen vermoeden van schuld ten aanzien van het plegen van enig strafbaar feit bestond?

4.5.1

In de artikelen wordt slechts één bron met name genoemd: het rapport van African Rights en Redress. Ter zitting heeft NRC onbetwist betoogd dat ook andere bronnen zijn gebezigd ter verificatie van de beschuldigingen in het rapport. NRC noemt in dit verband onder meer stukken afkomstig van het Rwanda Tribunaal betreffende de schorsing van [eiser] als “defence investigator” wegens verdenking van betrokkenheid aan genocide, vonnissen van gacacarechtbanken waarin [eiser] (onder meer) wegens faciliteren en superviseren van genocide, tot levenslang wordt veroordeeld, en andere documenten, welke stukken zij allen overlegt. Op basis hiervan is genoegzaam aannemelijk dat niet slechts één bron voor de arti-kelen is gebruikt.

4.5.2

In het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de bronnen en de informatie zij vooropgesteld dat in het bestek van een kort geding, waarin voor uitgebreide bewijsvoering geen plaats is, de waarheid en de betrouwbaarheid niet onomstotelijk kan worden vastge-steld. Er kan slechts een aannemelijkheidsoordeel worden gegeven aan de hand van wat par-tijen stellen en overleggen.

Onder overlegging van verschillende documenten heeft [eiser] betoogd dat African Rights en haar directeur [RO] als een vazal van het huidige regime in Rwanda worden gezien. Dat regime is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, hem vijandig omdat hij de oppositie steunt. De getuigen waar het rapport zich op baseert hebben [eiser] zelf nooit iemand zien neerschieten en interpreteren slechts wat ze van anderen hebben gehoord. De veroordelingen door de gacacarechtbanken moeten met de nodige terughoudendheid worden bezien omdat de meest elementaire rechtsbeginselen in die procedures worden ge-schonden en de veroordelingen zijn gebaseerd op slechts één getuigeverklaring.

In reactie hierop heeft NRC verklaringen over de betrouwbaarheid en deskundigheid van de directeur van African Rights in het geding gebracht, afschriften van verklaringen van getui-gen die aan het rapport hebben meegewerkt en die na de verschijning daarvan bij een notaris hebben verklaard dat hun getuigenis zoals in het rapport opgenomen door hen is afgelegd en juist is, en documenten over (waarde van de vonnissen van) de gacacarechtbanken.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de belangrijkste bron een rapport van Redress en African Rights is, dat in april 2010 is verschenen en dat is gebaseerd op onderzoek van zo-wel Redress als African Rights. Uit het rapport en de door NRC in het geding gebrachte ge-tuigenverklaringen kan vooralsnog genoegzaam worden afgeleid dat er meerdere mensen zijn die verklaard hebben over de rol die [eiser] bij diverse bloedbaden zou hebben ge-speeld. Anders dan [eiser] betoogt is daarbij (ook) sprake van getuigen die [eiser] zelf hebben gezien en hem zelf hebben horen spreken en zien doen. Voorbeelden daarvan zijn: “On that day, he came around 7:00 p.m. and said to us: ”Look for them everywhere. I left guns for you in Mugina. If there are not enough, call me and I will give you more” (blz. 27 rapport), “All of a sudden he ([eiser], opmerking voorzieningenrechter) asked: “have those at the parish been exterminated?” (blz. 28 rapport) “[eiser] was driving the gen-darmes and [communal] policemen who shot at us in order to stop us continuing on our way”(blz. 38 rapport).

Zoals hiervoor al is aangegeven kan het waarheidsgehalte van deze verklaringen in het be-stek van dit kort geding niet ten volle worden getoetst. De in de verklaringen besloten lig-gende beschuldiging en verdenking van betrokkenheid bij bloedbaden wordt echter beves-tigd door de schorsing van [eiser] als “defence investigator”bij het Rwanda Tribunaal, aan welke schorsing een verdenking van betrokkenheid bij de genocide in Rwanda in 1994 ten grondslag lag en de vonnissen van de gacacarechtbanken.

De stukken die [eiser] in het geding heeft gebracht kunnen die verdenking niet althans onvoldoende wegnemen. Dat er mogelijk twijfels bestaan ten aanzien van de onafhankelijk-heid van [RO] en African Rights is, gelet op het vorenstaande, dan ook onvoldoen-de om het hele complex van beschuldigingen gemotiveerd te betwisten. Dat geldt des te meer nu uit het rapport blijkt dat daaraan ook onderzoek door Redress ten grondslag lag, tegen welke organisatie geen bedenkingen zijn geuit. Ook voor de overige stukken die door [eiser] in het geding zijn gebracht geldt dat deze onvoldoende zijn om het door diverse bronnen onderbouwde complex van beschuldigingen gemotiveerd te betwisten.

Ten aanzien van de gacacarechtbanken zij daar nog aan toegevoegd dat vooralsnog genoeg-zaam duidelijk is dat deze niet geheel onomstreden zijn. Dat neemt niet weg dat (delen van) de internationale gemeenschap ook positieve aspecten van deze vorm van rechtspraak (blij-ven) benoemen waarbij woorden als “begin van verzoening” en “volwaardig rechtssysteem” gebruikt worden.

Het geheel overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat NRC onbetrouwbare bronnen heeft gebruikt of bronnen ten aanzien waarvan zoveel twijfels bestaan dat zij daarover verantwoording zou moeten afleggen of zou moeten aarze-len deze te gebruiken of daar van afzien. Haar onderzoeksplicht heeft zij dan ook voldoende nageleefd.

4.5.3

Dat [eiser] “onschuldig” is in die zin dat onderzoeken van het Rwanda Tribunaal, het Openbaar Ministerie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst hebben niet geleid tot enig vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, en dat NRC hiervan op de hoogte was, is niet aannemelijk gemaakt. Ten eerste zijn deze stellingen niet onderbouwd. Daar komt bij dat [eiser] ter zitting heeft aangegeven dat hij bij het Rwanda Tribunaal heeft geïnformeerd of er tegen hem een onderzoek heeft gelopen en dat hij op die vraag niets heeft vernomen. Daaruit kan dan ook niet volgen dat vast staat en bekend verondersteld moet worden dat hij, na onderzoek, niet als verdachte is aangemerkt. Uit de stukken blijkt verder dat het Neder-landse Openbaar Ministerie geen commentaar wil geven terwijl [eiser] zelf geen mede-deling van het Openbaar Ministerie, bij voorbeeld een kennisgeving niet verdere vervolging, kan overleggen waaruit kan worden afgeleid dat hij voorwerp van onderzoek is geweest waaruit geen verdenking is voortgevloeid. Van enig onderzoek door de IND is niets geble-ken en voor zover [eiser] bedoeld heeft te betogen dat uit de omstandigheid dat hem asiel is verleend zou kunnen worden afgeleid dat er geen sprake is van enige verdenking, is dat een conclusie waarvoor onvoldoende basis is. Hier zij aan toegevoegd dat door NRC twee veroordelingen van [eiser] door gacacarechtbanken zijn overgelegd alsmede een brief van de brief van de Procureur Generaal van het Openbaar Ministerie van Rwanda van 17 mei 2010 waaruit blijkt dat [eiser] in Rwanda wordt verdacht van betrokkenheid bij de genocide in 1994 en dat daarover contacten bestaan met het Nederlandse Openbaar Mi-nisterie. Aldus is enerzijds niet aannemelijk dat sprake is geweest van onderzoeken die [eiser] van iedere betrokkenheid vrijpleiten, althans geen aanwijzingen bevatten voor enige verdenking, terwijl anderzijds vooralsnog genoegzaam aangetoond is dat er sprake is van verdenkingen bij justitiële autoriteiten en veroordelingen.

4.5.4

Uit het voorgaande volgt dat er voor een krantenartikel voldoende fundament in de vorm van serieus te nemen aanwijzingen en bronnen was die de geuite verdenkingen, naar voorlo-pig oordeel, kunnen dragen en dat NRC voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan.

4.6

Met betrekking tot het beginsel van hoor en wederhoor zij vooropgesteld dat geen sprake is van een op zichzelf staand en in rechte afdwingbaar recht, waarvan de schending steeds rechtsgevolg moet hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft NRC boven-dien aannemelijk gemaakt dat in voldoende mate wederhoor is toegepast. Zij heeft onbe-twist gesteld dat [IV], een van de journalisten die de artikelen heeft geschreven, voorafgaand aan de publicatie op 24 /25 april 2010 getracht heeft contactgegevens van [eiser] te achterhalen en dat in de week voorafgaand aan publicatie het telefoonnummer van diens echtgenote is achterhaald, welk nummer diverse malen gebeld en waarop diverse malen een boodschap is achtergelaten, onder meer inhoudende het verzoek om [eiser] te vragen hem ([IV]) te bellen. Eveneens onweersproken is gebleven de stelling van NRC dat de moeilijkheid om contact te krijgen ertoe heeft geleid dat het weerwoord van [eiser] op 26 april 2010 is verschenen, en dat bij een eerdere reactie van de zijde van [eiser] dat artikel gelijktijdig met de publicatie van het artikel van 2 4 /25 april 2010 zou zijn verschenen.

Daar komt het volgende nog bij. In de publicatie van 24/25 april 2010 staat zowel op de voorpagina als op pagina 3 dat [eiser] zegt dat hij onschuldig is. In de publicatie van 26 april 2010, eveneens verspreid op de voorpagina en pagina 3, komt [eiser] uitgebreid aan het woord. Hij is in staat gesteld om uitgebreid en gemotiveerd te reageren op de be-schuldigingen die in de artikelen van 2 4 /25 april 2010 worden geuit. Aldus is, naar voorlo-pig oordeel van de voorzieningenrechter, in genoegzame mate wederhoor geboden.

4.7

Dan dient ten slotte nog de vraag te worden beantwoord of belangen worden gediend dan wel geschaad met de publicaties, en welke dan, en of en in hoeverre daar rekening mee moet worden gehouden.

NRC heeft met haar publicatie aan de orde willen stellen dat (onder meer) in Nederland per-sonen verblijven tegen wie verdenking van betrokkenheid bij de genocide in Rwanda be-staan verdachten van betrokkenheid bij de Rwandese genocide wonen en dat zij ongemoeid worden gelaten. Dit onderwerp is van wezenlijk maatschappelijk belang waarvoor in de me-dia aandacht mag worden gevraagd. In aanmerking nemende dat genoegzaam tot uitdruk-king wordt gebracht dat nog slechts sprake is van een verdenking, dat niet op slechts een bron is afgegaan maar meerdere bronnen zijn gebruikt en dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld een weerwoord te geven is, is voldoende tegemoet gekomen aan de belangen van [eiser] voor wie de beschuldigingen natuurlijk belastend zijn.

4.8

Resumerend en concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de publicaties van NRC niet onrechtmatig zijn en dat zij zich niet van publicatie had behoren te onthouden.

Het onder I gevorderde zal mitsdien worden afgewezen en dat leidt ertoe dat ook het II en III gevorderde niet toewijsbaar is.

Geheel ten overvloede zij overwogen dat als over de onrechtmatigheid anders zou moeten worden geoordeeld het onder II gevorderde te ruim is geformuleerd – nu dat de strekking heeft dat NRC zou moeten verklaringen dat beschuldigingen en verdenkingen niet juist zijn, wat NRC niet kan omdat het niet haar beschuldigingen en verdenkingen zijn – en dat [eiser], ook niet nadat hem daar ter zitting uitdrukkelijk naar gevraagd is, niet (onder-bouwd) heeft aangegeven wat voor materiële en immateriële schade hij geleden heeft en welke bedragen daar aan zouden moeten worden toegekend.

4.9

Ten overvloede zij nog het volgende overwogen. Anders dan [eiser] betoogt is niet aan-nemelijk dat NRC de eerste was die de betreffende beschuldigingen in Nederland heeft geo-penbaard. Het NOS Radio 1 journaal heeft al op de vroege ochtend van 24 april 2010 aan-dacht besteed aan de beschuldigingen in het rapport van African Rights en Redress. Ook andere media hebben daaraan op verschillende wijze aandacht besteed waarbij zij, anders dan [eiser] ter zitting heeft betoogd, niet NRC maar ANP steeds als bron staat vermeld. Bovendien is [eiser] al in 2008 in een artikel in The Guardian op soortgelijke wijze be-schuldigd, waarbij bovendien zijn voor en achternaam volledig vermeld staan alsmede zijn woonland.

4.10

[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de pro-cedure.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter,

wijst af het gevorderde;

veroordeelt [eiser] in kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NRC bepaald op € 263,00 aan verschotten en op € 816,00 aan salaris voor de advocaat;

verklaart dit vonnis, voor zover het de voornoemde kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier.

Uitgesproken in het openbaar.

1862/2009


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature