Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Opschorting en intrekking bijstand. Appellante is niet verschenen op de afspraak en heeft de gevraagde gegeven niet overgelegdNiet gesteld kan worden dat appellante niet in verzuim is geweest.

Uitspraak



08/6156 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2008, 07/2878 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 8 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2010. Voor appellante is mr. Goettsch verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving sinds 1 juli 1996 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan haar verleende bijstand is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 1 februari 2007 op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI), met het verzoek alle bankafschriften vanaf 2004 mee te nemen van bankrekeningen die op haar naam en die van haar dochter staan. Omdat appellante bij die gelegenheid niet alle afschriften had overgelegd, werd zij opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 22 februari 2007, met het verzoek de eerder gevraagde bankafschriften mee te nemen. Daarop heeft appellante verzocht het gesprek te verplaatsen in verband met een voorgenomen vakantie in Duitsland. Mede in verband met een anonieme melding is appellante verzocht zich op 16 februari 2007 te melden op het kantoor van de DWI, met het verzoek om (ook) mee te nemen: een schriftelijk verzoek om de afspraak van 22 februari 2007 te verzetten, een bewijs van verblijf in het buitenland en haar paspoort. Appellante is, met bericht van ziekmelding, niet verschenen op deze afspraak.

1.2. Bij besluit van 16 februari 2007 heeft het College met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellante met ingang van 16 februari 2007 opgeschort. Hierbij is appellante opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 19 februari 2007, met het verzoek de onder 1.1 genoemde gegevens mee te nemen. Appellante heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven.

1.3. Vervolgens heeft het College bij besluit van 12 maart 2007 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 16 februari 2007 ingetrokken.

1.4. Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het College de besluiten van 16 februari 2007 en 12 maart 2007 gehandhaafd. Nadat appellante beroep had ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2007 heeft het College dat besluit gewijzigd bij besluit van 21 december 2007. De rechtbank heeft met toepassing van de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep mede gericht geacht tegen het besluit van 21 december 2007.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 12 juni 2007 en 21 december 2007 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het College, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het College mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het College na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

4.2. Vaststaat dat appellante niet is verschenen op de afspraak van 16 februari 2007 en dat zij evenmin de gevraagde gegevens heeft overgelegd. De Raad is van oordeel dat de door het College gevraagde gegevens voor de verlening van bijstand van belang zijn en dat appellante ingevolge de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingverplichting gehouden was deze gegevens te verstrekken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gesteld kan worden dat appellante niet in verzuim is geweest. Dat appellante, naar zij stelt, te ziek was om op 16 februari 2007 op gesprek te komen, leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel, omdat deze stelling niet wordt gestaafd met objectief medische gegevens.

4.3. Hieruit volgt dat met ingang van 16 februari 2007 aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van die datum gebruik heeft kunnen maken.

4.4. Appellante betwist niet dat zij, zonder nadere berichtgeving, niet is verschenen op de oproep van 19 februari 2007. Vast staat dat zij de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Hiermee is gegeven dat met ingang van 16 februari 2007 ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB , is voldaan. De Raad ziet in hetgeen door appellante is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand met ingang van die datum gebruik heeft kunnen maken.

4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en C. van Viegen en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010.

(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.

(get.) R. Scheffer.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature