Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bouwleges in verband met een bouwvergunning voor 73 woningen van vier verschillende types. Het tarief voor het in behandeling nemen van een bouwaanvraag wordt berekend naar een vast, bescheiden percentage (1,9%) van de bouwkosten. Het hanteren van een dergelijk vast percentage van de bouwkosten - zonder maximering en zonder toepassing van een degressief tarief - acht de rechtbank niet onredelijk of willekeurig. Daarom kan de omstandigheid dat de onderhavige aanslag overeenkomt met 40% van de begrote opbrengsten van de bouwleges niet tot de conclusie leiden dat sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing. De rechtbank acht de onderhavige belastingaanslag niet onevenredig, gelet op de omstandigheid dat een bouwvergunning voor 73 woningen meer profijt oplevert dat een bouwvergunning voor vier woningen.

Uitspraak



RECHTBANK ASSEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 08/2638

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiseres],

gevestigd te Leeuwarden, eiseres (hierna: [eiseres]),

gemachtigde: mr. R.H. Knegtering, advocaat te Leeuwarden,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo,

verweerder (hierna: de heffingsambtenaar),

gemachtigden: [X], werkzaam bij de gemeente Tynaarlo, en mr. E.G. Borghols, werkzaam bij Van den Bosch & partners te Sliedrecht.

Procesverloop

Bij factuur van 2 augustus 2007 heeft de heffingsambtenaar aan [eiseres] een aanslag bouwleges opgelegd tot een bedrag van € 182.967,00 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2008 heeft de heffingsambtenaar de aanslag verminderd tot een bedrag van € 164.102,00 (hierna: het bestreden besluit). [eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2010 te Leeuwarden. Namens [eiseres] en de heffingsambtenaar zijn hun gemachtigden verschenen.

Motivering

Feiten

1. De bouwaanvraag heeft betrekking op de bouw van 73 woningen van vier verschillende types. De bouwsom bedraagt ongeveer € 8.500.000,00.

Geschil

2.1 Tussen partijen is in geschil of de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2006 van de gemeente Tynaarlo (hierna: de Legesverordening) verbindend is en de daarop gebaseerde aanslag bouwleges in stand kan blijven.

2.2 [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de Legesverordening onverbindend is en de aanslag dient te worden vernietigd, omdat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen enkel verband bestaat tussen de opgelegde aanslag bouwleges en de aan [eiseres] verleende dienst, de kostendekkendheid per legessoort zonder afdoende motivering sterk uiteenloopt, er geen degressief tarief of plafond wordt gehanteerd en de in dit geval in rekening gebrachte bouwleges ongeveer 40% bedragen van de voor de gemeente Tynaarlo begrote opbrengsten van de bouwleges. Daarbij acht [eiseres] van belang dat de bouwaanvraag ziet op vier verschillende types woningen en dat de gemeente in dit geval dus slechts vier types woningen diende te beoordelen en deze beoordeling op alle 73 te bouwen woningen kon toepassen. Het is onredelijk dat de heffingsambtenaar voor vier beoordelingen 73 maal bouwleges heeft geheven. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiseres] naar een arrest van het gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2006 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AV8597). Ten slotte heeft [eiseres] erop gewezen dat in de Legesverordening ten onrechte geen hardheidsclausule is opgenomen en dat een beroep op een hardheidsclausule, hoe ook geformuleerd, in dit geval had moeten slagen.

2.3 De heffingsambtenaar handhaaft het bestreden besluit. Hij stelt hij zich op het standpunt dat geen sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing, omdat de verschillen in de Legesverordening naar zijn opzet niet leiden tot onredelijke of willekeurige uitkomsten (in de vorm van aanslagen), die de formele wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Het ontbreken van een (rechtstreeks) verband tussen de hoogte van de leges enerzijds en de omvang van de door de gemeente verstrekte diensten anderzijds is niet vereist. Bovendien bestaat er wel degelijk een (rechtstreeks) verband tussen de aanslag in de bouwleges en de door de gemeente behandelde aanvraag. Ook bestaat er een verband tussen de hoogte van het aanslagbedrag en de door de gemeente met de behandeling van de aanvraag gemoeide kosten. De gemeente heeft ervoor gekozen de lastendruk te verdelen op basis van het profijtbeginsel; hoe meer woningen men bouwt, hoe meer profijt men daarvan heeft. Het feit dat de diensten bouwvergunningen en bouwkosten tezamen een kostendekkingspercentage van 128% hebben, kan evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Hetzelfde geldt voor het verschil in kostendekkendheid tussen de verschillende legescategorieën, het ontbreken van een degressief tarief of een plafond en het feit dat [eiseres] - naar zij stelt - 40% van de begrote opbrengst van de bouwleges voor haar rekening neemt. Ten slotte wijst de heffingsambtenaar erop dat [eiseres] geen beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule, die is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening worden onder de naam "leges" rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

3.2 Ingevolge artikel 5.2.3 van de tarieventabel behorende bij de legesverordening (hierna: de tarieventabel) bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning 1,9% van de vastgestelde bouwkosten met een minimum van € 99,00.

3.3 De heffingsambtenaar heeft een overzicht van de geraamde lasten en baten van de legesverordening over het jaar 2007 overgelegd. Uit het overzicht blijkt dat de opbrengst van de leges van de gemeente Tynaarlo gemiddeld 100,1% van de met de dienstverlening samenhangende kosten dekt. De kostendekkendheid van de verschillende groepen van diensten loopt uiteen van 19% (voor "diversen") tot 336% (voor "verkeer en vervoer").

3.4 Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet , behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.

3.5 Bij de toetsing van de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet gaat het niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten. Gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven, is zelfs een geraamde winst op de leges welke voor bepaalde verleende diensten worden geheven, op zichzelf bezien geoorloofd, mits geen winst wordt geraamd op het totaal van de leges welke voor alle in de Legesverordening genoemde diensten worden geheven. Dit brengt met zich mee dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Een motivering voor die verschillen is, anders dan [eiseres] meent, niet vereist. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI1943), waarbij het door [eiseres] genoemde arrest van het gerechtshof te Arnhem is vernietigd. In dit geval bedraagt het kostendekkingspercentage van alle in de Legesverordening opgenomen diensten tezamen 100,1%. Hieruit volgt weliswaar dat de opbrengstlimiet met 0,1% wordt overschreden, maar de rechtbank acht deze overschrijding aanvaardbaar, omdat zij verwaarloosbaar klein is.

3.6 De aanslag is opgelegd voor het in behandeling nemen van de bouwaanvraag, zodat er een verband bestaat tussen de aanslag enerzijds en de verleende dienst anderzijds. Tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de door de gemeente verleende diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds is geen rechtstreeks verband vereist. Het tarief opgenomen in artikel 5.2.3 van de tarieventabel voor het in behandeling nemen van een bouwaanvraag wordt berekend naar een vast, bescheiden percentage (1,9%) van de bouwkosten. Het hanteren van een dergelijk vast percentage van de bouwkosten - zonder maximering en zonder toepassing van een degressief tarief - kan niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig. Daarom kan de omstandigheid dat de onderhavige aanslag overeenkomt met 40% van de begrote opbrengsten van de bouwleges niet tot de conclusie leiden dat sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing. Ook overigens bieden de gedingstukken geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de geheven bouwleges van € 164.102,00 bij een bouwsom van ongeveer € 8.500.000,00 in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Ook indien de verschillen in dekkingspercentages en de hoogte van de geheven leges tezamen en in hun onderlinge verband worden bezien, is er geen grond om artikel 5.2.3 van de tarieventabel onverbindend te verklaren wegens strijd met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar het voormelde arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009. De omstandigheid dat de zaak die tot dit arrest heeft geleid, zag op een bouwaanvraag voor één gebouw, terwijl de onderhavige bouwaanvraag ziet op 73 woningen, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht de onderhavige belastingaanslag niet onevenredig, gelet op de omstandigheid dat een bouwvergunning voor 73 woningen meer profijt oplevert dat een bouwvergunning voor vier woningen.

3.7 Ten aanzien van het betoog van [eiseres] dat de Legesverordening ten onrechte geen hardheidsclausule bevat en dat een beroep op een hardheidsclausule, hoe ook geformuleerd, in dit geval had moeten slagen, overweegt de rechtbank het volgende. De Legesverordening kent geen hardheidsclausule, maar een dergelijke clausule is wel neergelegd in artikel 63 van de AWR . Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet is de AWR van toepassing op de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen als waren die belastingen rijksbelastingen. In artikel 236, eerste lid, van de Gemeentewet wordt artikel 63 van de AWR niet buiten toepassing verklaard. Artikel 231, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bepaalt dat voor “Onze Minister van Financiën” moet worden gelezen “het college”. Hieruit volgt dat het college van de gemeente Tynaarlo bevoegd is tot toepassing van de in artikel 63 van de AWR neergelegde hardheidsclausule. [eiseres] heeft daartoe echter geen verzoek ingediend. Bovendien is de rechtbank niet bevoegd over de toepassing van de hardheidsclausule te oordelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2009 en een arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2002 (beide gepubliceerd op rechtspraak.nl, respectievelijk onder LJN BK6848 en LJN AE0831). Dit betekent dat deze beroepsgrond niet kan slagen.

3.8 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.

Proceskosten

4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. de Witt, mr. E.M. Visser en mr. F.J.H.L. Makkinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2010.

w.g. E. de Witt

w.g. F.F. van Emst

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature