Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Eisers zijn beiden werkzaam als observant bij de politie. Via marktplaats.nl kopen zij een laptop, die naar later bleek gestolen was. Verweerder verwijt hen dat zij hadden moeten beseffen dat de omstandigheden verdacht waren. De rechtbank is met verweerder eens dat eisers signalen niet hebben opgepikt, terwijl dat van hen had mogen worden verwacht. Zij hadden of meer onderzoek moeten doen of van de koop moeten afzien. Strafrechtelijke vrijspraak maakt dit niet anders. Opgelegde maatregelen zijn niet onevenredig. Overplaatsing in het belang van de dienst is gerechtvaardigd. Eisers hebben nodeloos risico genomen dat observatiemiddelen werden prijsgegeven in een buurt waar zij observatiewerk deden. Werk als observant vereist grote mate van zelfstandigheid, observatieverslagen worden slechts onder nummer op schrift gesteld, verweerder moet blind kunnen vertrouwen op de betrouwbaarheid. Eisers zijn juist op dit punt – het waarnemen van criminele activiteiten – tekortgeschoten. Beroepen ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Reg.nr.: AWB 09/2901 AW en AWB 09/2773 AW

Uitspraak in de gedingen tussen

, eiseres, wonende te Spijkenisse, tezamen eisers, gemachtigde mr. M.R. Hoendermis,

en

de korpsbeheerder van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, verweerder.

gemachtigde mr. A.J.J. van der Vlist.

1 Ontstaan en loop van de procedure

1.1 Bij besluiten van 23 juni 2009 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 26 januari 2009 (hierna: de primaire besluiten) ongegrond verklaard. Het primaire besluit ten aanzien van eiser strekte tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag en het primaire besluit ten aanzien van eiseres strekte tot de disciplinaire maatregel van inhouding van een derde van haar maandsalaris. Tevens zijn bij de bestreden besluiten de bezwaren ongegrond verklaard tegen de besluiten van 3 februari 2009, waarbij eisers zijn verplaatst naar de geüniformeerde dienst en de bezwaren tegen de besluiten van 18 en 19 februari 2009, waarbij eisers zijn geplaatst in de functie van medewerker basispolitiezorg in het district De Eilanden.

1.2 Tegen de bestreden besluiten hebben eisers bij brief van 31 juli 2009 beroep ingesteld.

1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Aanwezig waren eisers en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. A. Hilkhuijsen en M. Stevens.

2 Overwegingen

2.1 In artikel 76, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft.

2.2 In artikel 76, tweede lid, van het Barp is bepaald dat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

2.3 In artikel 77, eerste lid, aanhef en sub e, van het Barp is bepaald dat als straf kan worden opgelegd: inhouding van ten hoogste het salaris over een halve maand. Onder j van dit artikel is bepaald dat de straf van ontslag opgelegd kan worden.

2.4 In artikel 82, van het Barp is bepaald dat de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer wordt gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

2.5 In artikel 64, van het Barp is bepaald dat de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.

Ten aanzien van de besluiten tot oplegging van een disciplinaire maatregel

3. Verweerder heeft blijkens de bestreden besluiten, in samenhang bezien met de primaire besluiten, de volgende gedragingen als plichtsverzuim aangemerkt.

Eiser heeft een laptop aangeschaft, en eiseres was betrokken bij deze aanschaf, terwijl zij redelijkerwijs hadden moeten beseffen dat dit een door misdaad verkregen goed betrof. Eisers hebben zich onvoldoende kritisch opgesteld en zijn daarmee tekort geschoten in hun onderzoeksplicht.

4.1 Eisers hebben aangevoerd dat het standpunt van verweerder tegenstrijdig is omdat als eisers te goeder trouw zijn, hen geen verwijt kan worden gemaakt, en er geen sprake is van plichtsverzuim. Hooguit kan eisers worden verweten dat zij ongeschikt zijn voor hun functie.

De rechtbank overweegt dat eenzelfde feitencomplex zowel ongeschiktheid voor de functie als plichtsverzuim kan opleveren. Verweerder heeft ter zake een zekere keuzevrijheid, mits het besluit dat daaruit voortvloeit deugdelijk is gemotiveerd. Die toets is thans aan de orde.

De rechtbank stelt vast dat verweerder zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat eisers te goeder trouw zijn geweest. Dat maakt echter niet dat hen geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder verwijt eisers niet dat zij met opzet een gestolen goed hebben gekocht. Verweerder verwijt eisers dat zij hadden moeten beseffen dat de laptop gestolen was, dat zij onder verdachte omstandigheden zijn overgegaan tot de aankoop en hebben nagelaten de herkomst van de laptop verder te onderzoeken. Nu plichtsverzuim onder meer is omschreven als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen, is de vraag of aan dat criterium is voldaan.

4.2 Eisers betwisten dat er signalen waren die zij hadden moeten oppikken.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

Uit het onderzoeksrapport komen - onder meer - de volgende - onweersproken gebleven - omstandigheden naar voren waaronder de koop is gesloten.

Eisers hebben gereageerd op een advertentie op Marktplaats.nl, waarin de laptop is omschreven als ‘nieuw in doos nooit gebruikt’. De vraagprijs bedroeg € 800,=. Eiser heeft onderzoek op internet gedaan en vastgesteld dat het model met de specifieke kenmerken daar niet was terug te vinden. Afgesproken is met de verkoper op de Gijzinglaan. De verkoper heeft eisers meegenomen naar een belwinkel op de Schiedamseweg. Omdat het na sluitingstijd was heeft de verkoper de winkel geopend en de laptop achter een vitrinewand vandaan gehaald. In de winkel werden geen computers verkocht. De laptop zat verpakt in folie in de doos met de bijbehorende garantiebewijzen. De verkoper heeft verteld dat hij de partij in België had gekocht. Eisers hebben geen aankoopbon gekregen of gevraagd. De buurt waar de verkoop plaatsvond staat niet goed bekend en eisers kenden deze buurt vanuit hun werk als observant.

4.3.1 De rechtbank overweegt dat al deze omstandigheden in samenhang bezien op zijn minst argwaan hadden moeten wekken bij eisers. De aankoop betrof niet een tweedehands goed van een particulier: de laptop was niet echt gebruikt, maakte deel uit van een partij en de verkoper handelde vanuit een winkel. Het betrof geen gewone aankoop in een winkel. Immers, de winkel verkocht geen computers, en de laptop stond achter een wand, het was na sluitingstijd en er werd geen bon verstrekt. Al met al waren de omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank dubieus te noemen. Daarbij in aanmerking genomen de status van de buurt waarmee eisers vanuit hun werk als observant bekend waren, had van eisers mogen worden verwacht dat zij alert waren geweest op de risico’s die zij met de aankoop liepen, en dat zij van de koop hadden afgezien, ofwel dat zij nader onderzoek hadden gedaan naar de herkomst van de laptop. Eisers hadden bijvoorbeeld navraag kunnen doen bij de fabrikant ACER, waarmee zij later ook contact hebben opgenomen toen de laptop stuk ging.

Of de vraagprijs een signaal had moeten vormen, is naar het oordeel van de rechtbank minder duidelijk. In het procesverbaal van 2 juli 2008 staat dat eiser heeft verklaard dat hij exact dezelfde computer niet heeft aangetroffen op het internet. Wel vond hij soortgelijke modellen, maar met hogere specificaties die vanaf € 1150 - € 2000 kosten. In het procesverbaal van 1 augustus 2008 staat dat de teamleider van het callcenter van ACER Benelux heeft verklaard dat de verkoopadviesprijs van de door eisers aangeschafte laptop € 1599 bedroeg. Uit een bij brief van 18 maart 2010 overgelegd e-mailbericht van 28 april 2008 van dezelfde teamleider van ACER Benelux blijkt dat daarin een verkoopadviesprijs van € 999 voor de laptop is genoemd.

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers ook los van het prijsaspect te weinig kritisch zijn geweest bij hun aankoop. Ook nadien hebben zij onvoldoende blijk gegeven van het inzicht dat zij zich wellicht op het moment van aankoop hebben laten meeslepen en hebben zij onvoldoende beseft welke risico’s zij namen. Daarbij heeft verweerder belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat het doel van de functie van medewerker van het observatieteam is het stelselmatig observeren ten behoeve van de opsporing van stafbare feiten. Juist op dit punt, het herkennen en inschatten van de situatie zijn eisers tekort geschoten, terwijl van hen juist extra alertheid mocht worden verwacht.

4.3.1 Eiser heeft betoogd dat betekenis toekomt aan het vonnis van de Rechtbank Haarlem van 12 november 2009, waarbij hij is vrijgesproken van heling.

De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat dit vonnis dateert van na het bestreden besluit. Alleen al vanwege de ex-tunc toetsing in beroep kan dit vonnis niet afdoen aan de bestreden besluiten. Voorts is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld LJN: AD6321) een (voorwaardelijk) strafontslag als hier aan de orde berust op het voor ambtenaren op grond van hun rechtspositieregeling geldende tuchtrecht, dat geheel betrokken is op en zijn werking uitsluitend heeft binnen de bijzondere arbeidsverhouding tussen de ambtenaar en het overheidslichaam waarbij deze in dienst is. In dit verband behoort het tot de taken en bevoegdheden van het betrokken bestuursorgaan zich in gevallen van vermoedelijk plichtsverzuim – behoudens rechtmatigheidstoetsing door de bestuursrechter – een eigen oordeel te vormen over het antwoord op vragen zoals: of de ambtenaar een bepaalde gedraging heeft verricht, of deze hem kan worden toegerekend, of de gedraging als plichtsverzuim moet worden gekwalificeerd, of disciplinair optreden daartegen gerechtvaardigd is en, zo ja, welke sanctie dient te worden opgelegd. De omstandigheid dat de aan de ambtenaar verweten gedraging mogelijkerwijs tevens een strafbaar feit oplevert, doet aan deze eigen verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan niet af. Tuchtrecht en strafrecht vormen van elkaar te onderscheiden kaders, elk met een eigen invalshoek. Evenmin zijn op de tuchtrechtelijke procedure de strafrechtelijke voorschriften inzake bewijslevering van toepassing. Gelet op het vorenstaande is het bestuurorgaan niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Een vereiste voor disciplinaire bestraffing is wel, dat op grond van het geheel aan ter beschikking staande gegevens tot de overtuiging is gekomen dat de ambtenaar de verweten gedraging heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan dat vereiste voldaan.

4.3.2 Anders dan eisers stellen wordt eiser niet langer verweten dat hij zijn leidinggevende niet direct heeft verteld dat hij werd gehoord in het kader van een onderzoek van de KMAR. De bezwaaradviescommissie heeft verweerder het advies gegeven dit punt te laten vervallen en verweerder heeft dit advies blijkens het bestreden besluit overgenomen.

4.3.3 De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de door verweerder aan eisers verweten gedragingen terecht als plichtsverzuim zijn gekwalificeerd.

4.4 Eisers hebben ten aanzien van het hen verweten plichtsverzuim niets aangevoerd omtrent de al dan niet toerekenbaarheid daarvan, zodat niet in geschil is dat het plichtsverzuim aan eisers toerekenbaar is.

4.5 Nu de verweten gedragingen te kwalificeren zijn als plichtsverzuim, en aan eisers is toe te rekenen, was verweerder bevoegd een disciplinaire straf op te leggen.

4.6 Verweerder heeft aan eisers uiteenlopende maatregelen opgelegd. Eiseres is vanwege haar geringere aandeel in de aankoop de maatregel opgelegd van inhouding van een derde van een maandsalaris. Eiser is strafontslag verleend, met dien verstande dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd indien hij zich gedurende een periode van twee jaren niet schuldig maakt aan soortgelijk of enige ander ernstig plichtsverzuim.

4.6.1 Eisers stellen dat de opgelegde maatregelen onevenredig zijn. Ook in dit verband is gesteld dat bij te goeder trouw zijn geen disciplinaire maatregelen passen.

De rechtbank overweegt dat hierboven is uiteengezet waarom er in dit geval sprake is van plichtverzuim. Er bestaat derhalve een grondslag voor het opleggen van disciplinaire maatregelen. De adviescommissie heeft overwogen dat de aanschaf van een gestolen goed terwijl eiser had moeten beseffen dat dit gestolen was dermate ernstig is dat de straf van voorwaardelijk ontslag evenredig te achten is. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Daarbij komt dat aan eiseres een aanzienlijk lichtere straf is opgelegd. Door haar is niet deugdelijk onderbouwd waarom die maatregel niet evenredig is te achten.

Ten aanzien van de besluiten tot verplaatsing en plaatsing

4.7 Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (bijvoorbeeld LJN: AR2726) bestaat een overplaatsing zoals hier in geding uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking. In verband hiermee kan de motivering van een overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard zijn, al naar gelang het accent valt op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een ambtenaar uit een betrekking te ontheffen dan wel gelegen in de wenselijkheid een andere betrekking door die ambtenaar te laten vervullen. In het onderhavige geval ligt het accent op de wenselijkheid eisers uit hun functie te ontheffen.

4.7.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat door de gedragingen van eisers het vertrouwen in hun scherpte en onafhankelijke oordeelvorming ernstig is geschaad. Dit beschadigde vertrouwen in combinatie met de functie van observatiemedewerker vormt een voldoende grondslag voor overplaatsing. Als gedraging noemt verweerder in dit verband de aanschaf van de laptop, terwijl eisers redelijkerwijs hadden moeten beseffen dat die gestolen was, gebrek aan inzicht onjuist te hebben gehandeld en onprofessioneel handelen door voor privédoeleinden inbreuk te maken op de afscherming van de middelen van het observatieteam en de eigen identiteit.

4.7.2 Eisers hebben aangevoerd dat verweerder op dit laatste onderdeel is teruggefloten door de bezwaaradviescommissie.

De rechtbank wijst erop dat blijkens pagina 10 onderaan van het advies deze gedraging als reden van het geschonden vertrouwen wel is meegewogen. De beroepsgrond mist feitelijke grondslag.

4.7.3 Eisers hebben voorts gesteld dat vertrouwen een ondeelbaar begrip is. Vertrouwen is aanwezig of niet.

De rechtbank overweegt dat eisers daarmee miskennen dat de aard van het werk en de eisen die daarbij aan dit vertrouwen worden gesteld niet in iedere functie binnen het korps hetzelfde zijn. Verweerder heeft uiteengezet dat het specialistische werk van observant inhoudt dat waarnemingen van criminele activiteiten onder nummer op schrift worden gesteld en dat de chef onvoorwaardelijk op de betrouwbaarheid van deze verslagen, die ook aan de rechter worden voorgelegd, moet kunnen vertrouwen. De functie kent bovendien een grote mate van zelfstandigheid. Nu eisers juist op dit punt van hun werkzaamheden - het waarnemen van criminele activiteiten - te kort zijn geschoten, en daarbij ook de afscherming van hun identiteit en middelen van de dienst (te weten: niet herkenbare politie-auto en doorkies telefoonnummer) in gevaar hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het vertrouwen zodanig is beschadigd dat het dienstbelang vordert dat eisers elders te werk werden gesteld.

4.7.4 Ten aanzien van de vraag of de functie van medewerker in de basispolitiezorg als passend is te achten voor eisers heeft verweerder opgemerkt dat de bezoldiging hetzelfde is als in de oude functie. Daarnaast hebben eisers volgens verweerder getoond meer sturing nodig te hebben.

Eisers hebben aangevoerd dat ondanks de gelijke beloning de opgedragen functie als een degradatie aanvoelt.

De rechtbank overweegt dat eisers net als voorheen zijn aangesteld in de rang van hoofdagent en de bezoldiging gelijk is gebleven. Voordat eisers zijn aangesteld in hun functie als observant hebben beiden de functie van medewerker basispolitiezorg vervuld. Dat eisers de plaatsing in hun oude functie als een degradatie aanvoelen is dan ook wel begrijpelijk, maar niet aan te merken als een omstandigheid op grond waarvan de uitoefening van de functie niet van hen kan worden gevergd. Niet gebleken is van omstandigheden waaronder het opdragen van deze functie niet redelijk is gelet op de persoonlijkheid, omstandigheden of vooruitzichten van eisers.

4.8 Tenslotte hebben eisers betoogd dat zij door zowel het opleggen van disciplinaire maatregelen als de overplaatsing dubbel worden bestraft.

De rechtbank overweegt dat beide rechtspositionele maatregelen een ander onderwerp kennen en een ander doel dienen. Enerzijds het gedrag van de betrokken ambtenaar en anderzijds het belang van de dienst. Er is geen grond voor de stelling dat de hier aan de orde zijnde overplaatsing gezien moet worden als een tweede, verkapte disciplinaire straf, en niet berust op het in artikel 64 van het Barp aangegeven dienstbelang. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2009 (LJN: BH5416).

4.9 De beroepen zijn dan ook ongegrond.

4.10 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gedaan door mr. P.C. Santema, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en

mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.

De griffier: De voorzitter:

Uitgesproken in het openbaar op: 10 juni 2010.

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature