Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Huisbezoek naar aanleiding van water en energieverbruik. Intrekking en terugvordering bijstand. Het recht op bijstand is wél vast te stellen. Gezamenlijke huishouding. Met het nadere besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak niet geheel tegemoet gekomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het College dat appellante gedurende de perioden in geding niet woonachtig was op opgeven adres. Feitelijke woonsituatie. Schending inlichtingenverplichting.

Uitspraak



08/4826 WWB

08/7059 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 augustus 2008, 07/550 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (hierna: College)

Datum uitspraak: 15 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.W. Bekker, werkzaam bij de gemeente Veenendaal.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving vanaf 17 juni 2003, met een onderbreking in 2004, bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande ouder.

1.2. Uit een door het Regionaal Platform Fraudebestrijding gerealiseerde bestandskoppeling met het waterbedrijf Hydron is gebleken dat op het door appellante opgegeven adres [adres 1] te [plaatsnaam] gedurende de periode van 27 maart 2005 tot en met 27 maart 2006 het waterverbruik minder dan 12 m³ was. Naar aanleiding van dit gegeven is een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellante. In dat kader is dossieronderzoek gedaan, zijn gegevens over verbruik van water en energie op he[adres 1] te [plaatsnaam] opgevraagd en is op 27 juni 2006 een huisbezoek op het adres van appellante afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 28 juni 2006.

1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 10 juli 2006 de bijstand van appellante over de periode van 17 juni 2003 tot en met 31 juli 2004 en vanaf 14 oktober 2004 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand van € 37.519,78 bruto (de periode tot en met 31 december 2005) en € 5.165,20 netto (de periode vanaf 1 januari 2006) van appellante terug te vorderen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.4. Nadien heeft de Sociale Recherche Ede, Rhenen, Veenendaal en Wageningen een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn verschillende bestandsgegevens geraadpleegd, zijn appellante en getuigen verhoord en heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van

9 augustus 2006.

1.5. Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het College, mede gelet op de bevindingen in de rapporten van 28 juni 2006 en 9 augustus 2006, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 juli 2006 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 31 januari 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat genoegzaam is gebleken dat appellante gedurende de in geding zijnde perioden niet woonachtig was op he[adres 1] te [plaatsnaam]. Volgens de rechtbank heeft het College evenwel ten onrechte overwogen dat het recht op bijstand van appellante niet (meer) kan worden vastgesteld, omdat uit onderzoek eenduidig naar voren is gekomen dat appellante op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] verblijft.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College bij besluit van 3 november 2008 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 juli 2006 opnieuw ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het College aan de intrekking van bijstand over de perioden van 17 juni 2003 tot en met 31 juli 2004 en van 14 oktober 2004 tot en met 31 mei 2006 ten grondslag gelegd dat appellante gedurende de in geding zijnde perioden geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, omdat is gebleken dat appellante, zonder daarvan het College mededeling te hebben gedaan, een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [R.] (hierna: [R.]). De Raad merkt dit besluit aan als een besluit dat met overeenkomstige toepassing van artikel 6:18 en artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling wordt betrokken.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1. De Raad overweegt naar aanleiding van het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak als volgt.

5.2. De Raad stelt allereerst vast dat het College bij besluit van 10 juli 2006 de intrekking van bijstand vanaf 14 oktober 2004 niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Uit het besluit van 3 november 2008 begrijpt de Raad dat het College heeft beoogd de intrekking van bijstand vanaf 14 oktober 2004 te beperken tot en met 31 mei 2006. Dit brengt met zich dat hier ter beoordeling voorliggen de perioden van 17 juni 2003 tot en met 31 juli 2004 en van 14 oktober 2004 tot en met 31 mei 2006 (hierna: de perioden in geding).

5.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij gedurende de perioden in geding woonachtig was op het door haar opgegeve[adres 1] te [plaatsnaam] en niet haar hoofdverblijf had bij [R.] op het adres [adres 2] te [plaatsnaam].

5.4. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) en artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het College op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

5.5. Voor de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak de feitelijke woonsituatie doorslaggevend worden geacht.

5.6.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het College dat appellante gedurende de perioden in geding niet woonachtig was op he[adres 1] te [plaatsnaam]. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek van de Sociale Recherche kan worden vastgesteld dat appellante gedurende de perioden in geding bij [R.] op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] heeft verbleven. De Raad kent daarbij doorslaggevende betekenis toe aan de door appellante op 25 juli 2006 afgelegde verklaring dat zij na de echtscheiding bij [R.] op het adres [adres 2] is blijven wonen en dat zij bij [R.] woont omdat hij niet voor zichzelf kan zorgen en ze geen geld heeft om haar woning op he[adres 1] op te knappen. Naar vaste rechtspraak mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De Raad heeft hiervoor in dit geval geen toereikende aanknopingspunten gevonden. De Raad kent voorts betekenis toe aan de op 18 juli 2006 afgelegde en gedetailleerde verklaring van [X.], dat appellante al in april 2002 samen met [R.] op het adres [adres 2] woonde en daar eind 2005 nog steeds woonde, en aan de op 31 juli 2006 afgelegde en gedetailleerde verklaring van Van Beek dat appellante in 1996 bij [R.] is gaan wonen en daar eigenlijk nooit meer is weggegaan.

5.6.2. Dat appellante gedurende de perioden in geding niet woonachtig was op he[adres 1] te [plaatsnaam], maar op het adres [adres 2] te [plaatsnaam], vindt bovendien steun in de bankafschriften van appellante, die ten tijde van de aanvraag in 2003 en in mei en oktober 2004 waren geadresseerd aan [adres 2] te [plaatsnaam], in het in de jaren 2003 tot en met 2005 geregistreerde zeer lage water- en energieverbruik op he[adres 1] en in de bevindingen van het op 27 juni 2006 afgelegde huisbezoek op he[adres 1]. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent in rechtsoverweging 2.20 heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne.

5.6.3. Uit de door appellante overgelegde verklaringen van Van Miltenburg en Van de Poel blijkt naar het oordeel van de Raad niet dat appellante gedurende de perioden in geding feitelijk woonachtig was op he[adres 1]. Aan de door appellante overgelegde lijst met handtekeningen van omwonenden kent de Raad geen betekenis toe, omdat uit de daarop vermelde, door appellante geschreven, verklaring dat zij woonachtig is op he[adres 1] niet blijkt op welke periode deze verklaring betrekking heeft.

5.7. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

6.1. Bij besluit van 3 november 2008 heeft het College de bijstand van appellante over de perioden in geding ingetrokken op de grond dat appellante gedurende deze perioden geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, omdat zij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [R.] op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] en het College hiervan geen mededeling heeft gedaan. Het bestreden besluit vindt zijn grondslag in artikel 3, derde lid, van de Abw en van de WWB in samenhang met artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Abw en van de WWB.

6.2. Gelet op de door appellante ingebrachte gronden stelt de Raad vast dat door appellante slechts wordt betwist dat zij en [R.] gedurende de perioden in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Onder verwijzing naar hetgeen onder 5.6.1 tot en met 5.6.3 is overwogen, is de Raad van oordeel dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het College dat appellante en [R.] gedurende de perioden in geding hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres 2] te [plaatsnaam].

6.3. Nu de overige voorwaarden voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding niet door appellante zijn bestreden, vloeit uit het voorgaande voort dat appellante en [R.] op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Abw en van de WWB in de perioden in geding als gehuwden dienen te worden aangemerkt. Dit betekent dat aan appellante ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder is verleend. Door het College geen mededeling te doen van haar feitelijke hoofdverblijf bij [R.] op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] heeft appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Het College was derhalve bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van appellante in te trekken over de perioden in geding. De Raad stelt vast dat appellante geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de wijze waarop het College van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.

6.4. Het voorgaande brengt met zich dat tevens is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB , zodat het College bevoegd was om over te gaan tot terugvordering van de gemaakte kosten bijstand over de perioden in geding. Het College heeft daarbij gehandeld overeenkomstig de Beleidsregels terugvordering 2004 (hierna: de Beleidsregels). Dat het College bij besluit van 13 november 2006 op grond van artikel 2a van de Beleidsregels heeft afgezien van medeterugvordering van [R.] van de voor appellante gemaakte kosten van bijstand, kan niet tot het oordeel leiden dat het College niet in redelijkheid tot terugvordering van de gemaakte kosten van appellante heeft kunnen besluiten. De gemachtigde van het College heeft ter zitting genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de persoonlijke omstandigheden van [R.], die ertoe hebben geleid dat is afgezien van medeterugvordering van hem, niet gelijk zijn aan de persoonlijke omstandigheden van appellante. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb, van de Beleidsregels had moeten afwijken.

6.5. Gelet op hetgeen onder 6.1 tot en met 6.4 is overwogen zal de Raad het beroep tegen het besluit van 3 november 2008 ongegrond verklaren.

7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 november 2008 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) C. de Blaeij.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

AV


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature