Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Besluit verdachte dieren

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

Voorzieningenrechter

AWB 10/481 11 juni 2010

11230 - Besluit verdachte dieren

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, te B, verzoeker,

gemachtigde: C,

tegen

Minister van Landbouw, Natuur- en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag.

1. De procedure

Bij besluit van 14 mei 2010 heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van verzoeker tegen de beslissingen van 10 december 2009 en 12 januari 2010 waarbij alle geiten op verzoekers bedrijf als verdacht van Q-koorts zijn aangemerkt en het bedrijf met ingang van 12 januari 2010 besmet is verklaard en aanvullende maatregelen zijn opgelegd. Eén van deze maatregelen betreft het doden van alle verdachte bokken en rammen op het bedrijf van verzoeker.

Bij brief van 25 mei 2010, ingekomen bij het College op dezelfde dag, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Op 25 mei 2010 heeft het College tevens een brief van verzoeker van 25 mei 2010 ontvangen, gericht tegen het voornemen van verweerder de verdachte bokken en rammen te ruimen, welke brief door het College is opgevat als beroepschrift gericht tegen het besluit van 14 mei 2010.

Op 26 mei 2010 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Bij brief van 31 mei 2010 heeft verweerder een reactie op het verzoek om voorlopige voorziening gegeven.

Bij fax van 1 juni 2010 heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening aangevuld.

Het verzoek is ter zitting behandeld op 3 juni 2010. Verzoeker is verschenen in persoon met zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde, vergezeld door dr. C.J.M. Bruschke, bij verweerder werkzaam als eerste veterinair deskundige.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.

Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure.

2.2 Bij brief van 9 april 2010 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat alle bokken op zijn bedrijf zullen worden gedood. Deze bokken waren bij de ruiming van de drachtige geiten van verzoeker in januari 2010 vooralsnog gespaard. Verweerder heeft verzoeker evenwel de mogelijkheid geboden een of meer bokken aan te wijzen om, op kosten van verzoeker, te worden onderworpen aan een testprogramma. Als uit de test blijkt dat het dier niet besmet is, zal het fokverbod voor deze bok worden opgeheven, als blijkt dat het dier besmet is met Q-koorts blijft het al geldende fokverbod op grond van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten voor de rest van zijn leven van kracht.

Naar aanleiding van genoemde brief heeft verzoeker in april 2010 bij het College een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Tijdens de behandeling ter zitting door de voorzieningenrechter van het College op 27 april 2010 heeft verzoeker zijn verzoek ingetrokken, nadat tussen hem en verweerder de afspraak was gemaakt dat de voor 28 april 2010 aangekondigde ruiming van de bokken zou worden uitgesteld, verweerder uiterlijk 14 mei 2010 op het bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2010 zou beslissen en verzoeker tot en met 21 mei 2010 de gelegenheid kreeg aan te geven of hij een of meer bokken wil laten testen. Daarna zou ruiming van de niet voor de test geselecteerde bokken plaatsvinden.

2.3 Verweerder heeft bij besluit van 14 mei 2010 beslist op de bezwaren van verzoeker, ook voor zover gericht tegen het nadere besluit van 9 april 2010. Verzoeker heeft vervolgens echter niet overeenkomstig de afspraak verweerder laten weten of hij een of meer bokken voor het testprogramma wil aanwijzen.

2.4 Om te voorkomen dat verweerder nu op korte termijn tot doding van de bokken overgaat heeft verzoeker opnieuw om een voorlopige voorziening verzocht, primair strekkende tot schorsing van de maatregel tot doding van de bokken en in het verlengde daarvan tot een voorziening die verzoeker de mogelijkheid biedt de op het bedrijf aanwezige geiten individueel op Q-koorts te laten testen waarna voor de niet besmet gebleken geiten het fokverbod zou moeten worden opgeheven. Subsidiair wordt verzocht verweerder te verplichten een vergoeding toe te kennen voor de bokken indien die na een eventuele test worden geruimd.

Verzoeker heeft ter toelichting naar voren gebracht dat het bedrijfseconomisch weinig zinvol is zijn bokken te laten testen omdat voor de nog op zijn bedrijf aanwezige geiten - die ten tijde van de ruiming niet drachtig waren en derhalve niet zijn gedood - een fokverbod geldt. Verweerder zou voor deze geiten, net als voor de bokken, de mogelijkheid van een testprogramma moeten bieden. Verzoeker zou met de bokken en geiten die bij de test Q-koortsvrij zijn gebleken zijn bedrijf weer kunnen opbouwen. Verzoeker ziet geen alternatief, omdat, ook al zou het landelijke fok- en vervoersverbod binnenkort worden opgeheven, er een grote schaarste aan dieren heerst en het zeer moeilijk zal zijn fokgeiten van elders te verkrijgen.

2.5 De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat het verzoek, voorzover het strekt tot het mogen testen van verzoekers geiten met daaraan gekoppeld de opheffing van het fokverbod voor de niet besmet gebleken geiten, buiten de omvang van het geding valt. Het fokverbod voor de op het bedrijf aanwezige geiten volgt niet uit het bestreden besluit, maar uit artikel 5.1.5b van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten .

In de tweede plaats acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. Verweerder heeft verklaard dat, ook al zou het landelijke fokverbod worden opgeheven, dit verbod van kracht zal blijven voor de geiten op besmet verklaarde bedrijven zoals van verzoeker. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat gebleken is dat ook na de ruiming in januari nog steeds met Q-koorts besmette geiten op verzoekers bedrijf aanwezig zijn, aangezien de resultaten van alle tankmelk-testen, vanaf de besmetverklaring tot recent, positief zijn geweest.

Voorts is toegelicht dat het testprogramma dat voor de bokken is ontwikkeld niet volledig betrouwbaar is. Het is mogelijk dat een bok tot drie keer toe vals negatief wordt bevonden, doordat op het moment van testen geen bacteriën worden uitgescheiden. Bij bokken wordt dit risico aanvaardbaar geacht, omdat slechts zal mogen worden gefokt met geiten die tijdig - preventief - en volledig gevaccineerd zijn. Bij dergelijke geiten, afkomstig van niet besmette bedrijven, wordt het gevaar voor de volksgezondheid, indien zij worden gedekt door een bok die toch besmet blijkt te zijn, beperkt geacht. Dit ligt anders bij de geiten van verzoeker: als zij ondanks negatieve testuitslagen toch besmet blijken, zijn de risico’s na bevruchting even groot als die bij de besmette drachtige geiten die eerder zijn geruimd.

De voorzieningenrechter vindt in de toelichting van verweerder grond voor het oordeel dat, zo het verzoek ten aanzien van de geiten niet reeds om formele reden zou moeten worden afgewezen, het niet voor inwilliging in aanmerking komt wegens de daaraan verbonden risico’s voor de volksgezondheid. Het verzoek ten aanzien van de bokken hangt hiermee samen en heeft in zoverre geen zelfstandige betekenis. Verzoeker heeft ook geen argumenten aangevoerd die verder uitstel voor de beslissing over de bokken kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat verweerder verzoeker nog enige dagen respijt zal gunnen voor de keuze tussen testen en ruimen.

Het subsidiaire verzoek, betreffende de vergoeding voor bokken die na het (eventuele) testen worden geruimd, komt evenmin voor inwilliging in aanmerking. In de eerste plaats staat niet vast dat die situatie zich zal voordoen, anderzijds is hier onvoldoende spoedeisend belang. Het gaat bij de vergoeding voor de bokken om een financieel belang. Gesteld noch gebleken is dat dit financiële belang zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van verzoeker wordt bedreigd. Verzoeker kan dit aspect in beroep aan de orde stellen.

2.6 Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenvergoeding

bestaat geen aanleiding.

3. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2010.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. A. Graefe


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature