Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 275196 \ CV EXPL 10-116
vonnis van de kantonrechter van 11 mei 2010
in de zaak van
[Eisers]
beide wonende te [adres],
hierna te noemen: eisers,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Tijhuis & Partners,
tegen
[Gedaagde],
hierna te noemen: gedaagde,
wonende te [adres],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 23 december 2009 met producties;
de conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek.
De beoordeling
Eisers hebben bij dagvaarding, op daarin geformuleerde gronden, gevorderd gedaagde te veroordelen tot betaling van een geldbedrag groot € 600,00 wegens de afrekening huur en diverse kosten, te vermeerderen met rente vanaf 15 september 2009, verbeurde boete en incasso- en proceskosten.
Gedaagde heeft bij antwoord aangegeven in principe alles betaald te hebben. Hij heeft een half jaar in de huurwoning gezeten. Hij is het niet eens met de boete.
Eisers hebben bij conclusie van repliek aangegeven dat juist is dat gedaagde de hoofdsom en incassokosten na dagvaarding alsnog heeft voldaan, te weten op 11 januari 2010. Zij wenst haar vordering in zoverre met € 778,50 te verminderen. Daarnaast stelt zij dat de boete verschuldigd is op grond van artikel 20.6 van de algemene bepalingen.
Daarin is bepaald dat er een boete groot € 25,00 verschuldigd is voor iedere dag dat sprake is van wanprestatie in dit geval vanaf 1 mei 2009 tot en met 11 januari 2010, zijnde € 6.400,00. Zij geeft tenslotte aan dat zij nog vordert betaling van het boetebedrag ad € 6.400,00 en de kosten van de procedure.
Gedaagde heeft vervolgens niet meer gereageerd.
Kern van het geschil betreft derhalve nog de gevorderde boete. Gedaagde heeft aangevoerd het niet eens te zijn met de gevorderde boete. De kantonrechter merkt dit aan als een beroep op de matigingsbevoegdheid van de kantonrechter ex artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek . Ingevolge die bepaling kan de kantonrechter indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen. Uit de rechtspraak volgt dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
Ook de omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand kwam.
De kantonrechter is van oordeel dat er in het onderhavige geval aanleiding is de boete fors te matigen, gelet op de navolgende feiten.
Sprake is van een tijdelijke huurovereenkomst voor de duur van 7 maanden, van oktober 2008 tot en met april 2009. Het boetebeding is opgenomen in op die overeenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden en ziet op alle uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van de huurder.
In het onderhavige geval heeft de gedaagde het gehuurde bij het eind van de huur 'normaal' verlaten en is op 12 mei 2009 de eindafrekening opgemaakt. De juistheid daarvan is niet in geschil. Gedaagde had alleen betalingsproblemen.
Over de gehele huurperiode moest er € 6.848,51 betaald worden voor de huur, het verbruik van gas, electra en water, de verontreiningsrechten et cetera. De thans gevorderde boete komt daarmee vrijwel overeen. Daarnaast bedroeg het nog niet betaalde bedrag ter zake waarvan die boete wordt gevorderd nog geen 10% daarvan, te weten € 600,00. De gevorderde boete is gelet daarop dan ook niet anders dan volstrekt buitensporig te achten en staat in wanverhouding met de hoogte van de hoofdsom. Die wanverhouding levert naar het oordeel van de kantonrechter grond op om ongematigde toewijzing van de boete onaanvaardbaar te achten (vgl. HR 16 april 2010, LJN BL1532). De kantonrechter betrekt bij haar afweging tot matiging tevens dat de hoofdsom niet door gedaagde was betwist en dat daarover eveneens vergoeding van wettelijke rente bij wege van schadevergoeding is gevorderd. Het boetebeding is voorts opgenomen in algemene voorwaarden en ter zake het overeenkomen daarvan heeft de gedaagde als huurder geen inspraak gehad. Derhalve zal de gevorderde boete worden gematigd tot een bedrag van € 300,00.
Gedaagde zal wel, nu betaling van de hoofdsom eerst na het aanhangig maken van de procedure heeft plaatsgevonden, als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld, met dien verstande dat de gevorderde BTW over de kosten van GBA-informatie en een deel van de gevorderde informatiekosten niet zal worden toegewezen omdat dit deel van de proceskosten bovenmatig wordt geacht.
Gelet op het toegewezen bedrag zal het door gedaagde te vergoeden vast recht op € 90,00 worden bepaald.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eisers te betalen € 300,00;
veroordeelt gedaagde tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van eisers begroot op € 92,98 aan dagvaardingskosten, € 90,00 aan vast recht en € 120,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.M.A.M. Kager en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2010.
typ/conc: 208/AR
coll: