Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting.

Uitkering uit schadefonds ter zake van de vuurwerkramp vormt winst uit onderneming.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00225

uitspraakdatum: 27 april 2010

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 juni 2009, nummer 08/2593, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna:de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.564. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 8.529.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.777. De te betalen heffingsrente is daarbij vastgesteld op € 2.050.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 juni 2009 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.821.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2010 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord A namens de Inspecteur. Belanghebbende en diens gemachtigde zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

1.7 De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting een berekening van het belastbare inkomen overgelegd. Het afschrift van deze berekening wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend en is aan deze uitspraak gehecht.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende, geboren op 15 april 1958, drijft in de vorm van een eenmanszaak een bakkerij (hierna: de onderneming) in een door haar gehuurd pand aan de a-straat 1 in Z.

2.2 Op 18 januari 2000 heeft belanghebbende een woon-winkelpand annex bakkerij aan de b-straat 1 (hierna: het pand) te Z gekocht voor een bedrag van € 73.739,28 exclusief bijbehorende kosten. Het gehele pand wordt tot haar ondernemingsvermogen gerekend en geactiveerd voor een bedrag van € 79.688. In de jaren 2000 en 2001 wordt het pand gebruikt als winkel en bakkerij, daarna is het pand verhuurd. De opbrengsten en kosten van het pand verantwoordt zij in de jaarrekening van de eenmanszaak. Jaarlijks wordt een bedrag van € 1.633 op het pand afgeschreven, zodat de boekwaarde op 31 december 2000 € 78.055 bedraagt.

2.3 Belanghebbende heeft het pand op 5 juni 2003 voor een bedrag van € 95.000 verkocht. De boekwinst is niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de volledige verkoopsom tot de winst uit onderneming gerekend. Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de boekwaarde van € 74.787 in mindering gebracht op de verkoopsom en heeft de winst aldus met dit bedrag verminderd.

2.4 Het pand was gefinancierd middels een lening bij AMEV Hypotheekbedrijf N.V. Uit hoofde van deze lening was belanghebbende in 2003 een bedrag van € 4.724 aan rente verschuldigd. Uit de resultatenrekening van de onderneming van belanghebbende is op te maken dat in 2003 een bedrag van € 2.708 aan hypotheekrente in aftrek is gebracht.

2.5 Daarnaast heeft belanghebbende in hoger beroep afschriften overgelegd van kosten die samenhangen met de overdracht van het pand. Het betreffen kosten van kadastraal recht royement ad € 7,79, honorarium van royement ad € 50, kosten in verband met het opvragen van aflossingen met betrekking tot de hypotheek ad € 75 en kosten spoedbetaling ad € 6,81. De kosten van de overdracht van het pand bedragen tezamen derhalve € 140.

2.6 Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premieheffing 2003 een stakingsaftrek toegepast van € 5.978. Bij een brief van 6 mei 2008, gericht aan de Inspecteur, heeft belanghebbende een herziene aangifte gevoegd. In deze herziene aangifte heeft belanghebbende de stakingsaftrek op een bedrag van € 6.897 gesteld.

2.7 Belanghebbende heeft in 2003 een uitkering van € 16.597 ontvangen van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp. De uitkering vloeit voort uit de Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede (hierna: de Regeling). Een ondernemer komt in aanmerking voor een tegemoetkoming, als zijn onderneming schade heeft geleden ten gevolge van de vuurwerkramp van 13 mei 2000 en de ondernemer niet verzekerd of onderverzekerd was voor deze schade. De Inspecteur heeft de uitkering tot de winst gerekend.

2.8 Belanghebbende heeft in hoger beroep stukken overgelegd van de Direktbank . Daaruit volgt dat ten aanzien van de hypotheekschuld van de eigen woning van belanghebbende in 2003 een bedrag van € 167,47 aan kosten in rekening is gebracht en een boete tot een bedrag van € 8,65 is opgelegd in verband met een te late betaling, tezamen derhalve € 176.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning te hoog heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de aftrekbaarheid van hypotheekrente van het pand, het toepassen van de stakingsaftrek, de belastbaarheid van de uitkering in verband met de vuurwerkramp en de aftrekbaarheid van de aan de hypotheek van de eigen woning gerelateerde kosten.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onder 3.1 genoemde kosten aftrekbaar zijn, dat de stakingsaftrek tot een bedrag van € 6.897 moet worden toegepast en dat de uitkering in verband met de vuurwerkramp onbelast is. In hoger beroep heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat met ‘de normale bankkosten’ geen rekening is gehouden door de Inspecteur.

3.3 De Inspecteur heeft in de door belanghebbende met het hogerberoepschrift meegezonden stukken aanleiding gezien het belastbare inkomen te verminderen met hypotheekrente van het pand van € 2.016. De Inspecteur heeft aannemelijk geacht dat de rentekosten van de AMEV-hypotheek van € 4.724 zien op het pand en is er daarbij vanuit gegaan dat het bedrag van € 2.708 dat onder de noemer ‘hypotheekrente’ in de resultatenrekening van 2003 is opgenomen onderdeel uitmaakt van het bedrag van € 4.724.

3.4 Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld, dat belanghebbende voor de vervreemding van het pand recht heeft op een stakingsaftrek van € 3.630, omdat de Inspecteur, naar het Hof begrijpt, van mening is dat belanghebbende een zelfstandig deel van haar onderneming heeft gestaakt, dat de kosten van de overdracht van het pand tot een bedrag van € 140 van de winst kunnen worden afgetrokken en dat de kosten van de Direktbank van € 176 zijn aan te merken als op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten. De uitkering in verband met de vuurwerkramp is naar de mening van de Inspecteur belast als winst uit onderneming.

3.5 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.6 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de heffingsrente aangevoerd.

3.7 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de aanslag naar - zo begrijpt het Hof - een belastbaar inkomen van € 31.954.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 3.79, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 (tekst 2003, hierna: de Wet) en artikel I, onderdeel B, tweede lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Invoeringswet) is de stakingsaftrek gelijk aan de met of bij het staken van een gedeelte van de onderneming behaalde winst, maar niet meer dan € 5.445. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de stakingsaftrek kan worden toegepast.

4.2 Belanghebbende verzoekt om een stakingsaftrek van € 6.897. Dit bedrag is enkel van toepassing indien belanghebbende haar onderneming geheel heeft gestaakt. Nu belanghebbende haar onderneming aan de a-straat 1 heeft voortgezet, dient zij aannemelijk te maken, dat tussen deze winkel en de winkel aan de b-straat 1 niet een zodanige verwevenheid in organisatorisch, financieel en boekhoudkundig opzicht heeft bestaan, dat zij als één onderneming zijn aan te merken. Tegenover de weerspreking door de Inspecteur dat de onderneming is gestaakt en gelet op de jaarrekening waarin de resultaten van beide winkels tezamen zijn opgenomen, maakt belanghebbende niet aannemelijk, dat zij twee ondernemingen heeft gedreven, waarvan zij er één heeft gestaakt.

4.3 De Inspecteur concludeert tot een stakingsaftrek van € 3.630. Dit is het bedrag dat ingevolge Artikel I onderdeel B van de Invoeringswet behoort bij het jaar 2004. Nu de staking in het jaar 2003 heeft plaatsgevonden, stelt het Hof de stakingsaftrek vast op € 5.445.

4.4 Ten aanzien van de uitkering in verband met de vuurwerkramp in Enschede concludeert de Inspecteur, dat de uitkering wel tot de winst moet worden gerekend, aangezien het een voordeel betreft dat wordt verkregen uit een onderneming in de zin van artikel 3.8 van de Wet.

4.5 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een uitkering uit een rampenfonds altijd onbelast is en daarom niet tot de winst uit onderneming van belanghebbende kan worden gerekend. Bovendien moet de uitkering wel onbelast zijn, nu de uitkering is verkregen om de onderneming te kunnen voortzetten en de uitkering nadat er belasting over is geheven, niet volstaat om het bedrijf te laten voortbestaan.

4.6 Nu de uitkering uit de Regeling, een tegemoetkoming vormt voor de schade die belanghebbendes onderneming heeft geleden door de vuurwerkramp van 13 mei 2000, is deze uitkering aan belanghebbende opgekomen in het kader van de uitoefening van de onderneming. Dan dient de uitkering naar het oordeel van het Hof tot de belastbare winst uit onderneming te worden gerekend. De klacht van belanghebbende dat een uitkering uit een rampenfonds altijd onbelast is, vindt geen steun in het recht. Belanghebbende stelt voorts dat de uitkering na belastingheffing niet voldoende is om de onderneming in stand te houden. Deze niet met nadere feiten onderbouwde stelling leidt niet tot een ander oordeel.

4.7 Met inachtneming van de door de Inspecteur in het verweerschrift en ter zitting alsnog toegestane verminderingen van het belastbare inkomen uit werk en woning, stelt het Hof dit inkomen als volgt vast:

Aangegeven winst uit onderneming 12.687

Bij: Boekwinst pand 20.213

Bij: Uitkering vuurwerkramp 16.597

Af: Hypotheekrente pand (2.016)

Af: Kosten overdracht pand (140)

Winst uit onderneming 47.341

Zelfstandigenaftrek (4.926)

Stakingsaftrek (5.445)

Af: ondernemersaftrek (10.371)

Belastbare winst uit onderneming 36.970

Aangegeven inkomsten uit eigen woning (6.655)

Af: Kosten hypotheek (176)

Belastbare inkomsten uit eigen woning (6.831)

Belastbaar inkomen uit werk en woning 30.139

4.8 Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ter zake van de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 322.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning tot een bedrag van € 30.139;

- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322 en

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 110 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. S.C.W. Douma, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 27 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.H. Luggenhorst) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature