Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Aflossingscapaciteit met betrekking tot de terugvordering van de te veel betaalde WAO-uitkering is juist vastgesteld.

Uitspraak



08/7108 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 november 2008, 08/983 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 28 april 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellant is als zelfstandig beveiliger gaan werken, terwijl hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het Uwv deze WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken, omdat appellant niet had voldaan aan het verzoek van het Uwv om jaarstukken over 2004 te overhandigen. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.

2. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het Uwv van appellant € 11.486,33 teruggevorderd wegens te veel betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2004 tot en met 13 augustus 2005. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 3 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard, waarna de rechtbank het door appellant tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen die uitspraak heeft appellant geen hoger beroep ingesteld.

3.1. Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij het terugvorderingsbedrag van € 11.338,46 in (53) maandelijkse termijnen van € 217,22 dient terug te betalen.

3.2. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Primair heeft hij gesteld het verschuldigde bedrag nooit te hebben ontvangen. Voorts heeft hij gesteld maandelijks hooguit een bedrag van € 50,- tot € 70,- terug te kunnen betalen. Daarnaast heeft hij het Uwv voorgesteld een bedrag van € 3.000,- à € 4.000,- in één keer terug te betalen en hem het resterende bedrag kwijt te schelden. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het Uwv dit voorstel afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard.

4.1. In beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar.

4.2. De rechtbank heeft voorop vastgesteld dat het voormelde besluit van 24 februari 2006 ter zake van de intrekking van de uitkering per 1 januari 2004 in rechte is komen vast te staan. Dit betekent dat de over de periode van 1 januari tot en met 13 augustus 2005 aan appellant betaalde WAO-uitkering onverschuldigd is betaald. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat ook het besluit van 27 februari 2006 in rechte onaantastbaar is geworden zodat ook de hoogte van het terug te betalen bedrag in rechte is komen vast te staan. Tevens is de rechtbank, onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 57, 57a, eerste lid, en 57b van de WAO en de Regeling betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigde betalingen (hierna: de Regeling) tot de conclusie gekomen dat de voor appellant vastgestelde aflossingcapaciteit op de juiste wijze is vastgesteld. Ten slotte is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen kennelijke hardheid opleveren in de zin van artikel 14 van de Regeling en dat het Uwv het voormelde voorstel van appellant om terugbetaling ineens van een bedrag van € 3.000,- à € 4.000,- op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant dan ook ongegrond verklaard.

5. De Raad kan zich verenigen met voormelde conclusies van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd.

6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010.

(get.) R.C. Stam.

(get.) M.D.F. de Moor.

GdJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature