Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

zorgplicht bank; beëindiging kredietfacileit; handelswijze na beslaglegging door een derde

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 310635 / HA ZA 08-1695

Vonnis van 24 maart 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

VULCAANHAVEN B.V.,

gevestigd te Vlaardingen,

eiseres,

advocaat mr. E.J. Eijsberg,

tegen

de coöperatie

COOPERATIEVE RABOBANK ROTTERDAM U.A.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. W.L. Stolk.

Partijen zullen hierna Vulcaanhaven en de bank genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding, met producties;

- de conclusie van antwoord, met producties;

- de conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis, met producties;

- de conclusie van dupliek;

- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.

2.2. [X] (hierna: [X]) is bestuurder van Vulcaanhaven.

2.3. Op 17 februari 2006 heeft de bank aan Vulcaanhaven een Financieringsvoorstel gestuurd. Hierin is onder meer bepaald:

“Financiering van EUR 1.000.000,-- bestaande uit:

Krediet in rekening courant van EUR 300.000,--

Geldlening van EUR 700.000,--

Geldlening van EUR 700.000,--

(…)

Het bedrag van de geldlening moet worden terugbetaald in termijnen groot EUR 11.666,--, te voldoen op de laatste dag van elke maand (…).

Zekerheden

Het financieringsvoorstel is mede gebaseerd op het stellen van de hierna vermelde zekerheden voor de bank (…).

- De verpanding van de inventaris en machines heeft betrekking op alle huidige en toekomstige inventaris en machines die deel (gaan) uitmaken van uw bedrijf.

- De verpanding van de transportmiddelen heeft betrekking op alle huidige en toekomstige transportmiddelen die deel (gaan) uitmaken van uw bedrijf. (…)

U dient de roerende zaken die als zekerheid gelden blijvend en voldoende te verzekeren tegen de gebruikelijke risico’s.

Nadere afspraken

Voor de aangeboden financiering gelden tevens onderstaande afspraken. (…)

De uit de herfinanciering vrijgekomen middelen in privé zullen worden aangewend om de RC verhoudingen met de holding en in privé in te lossen. (…)”

Het Financieringsvoorstel is op 20 februari 2006 voor akkoord getekend door ([X] namens) Vulcaanhaven.

2.4. In artikel 19 en 20 van de op de relatie tussen partijen toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden is onder meer bepaald:

“Artikel 19

De bank is steeds bevoegd om al hetgeen zij al dan niet opeisbaar of onder voorwaarde van de cliënt heeft te vorderen, te verrekenen met al dan niet opeisbare tegenvorderingen van de cliënt op de bank (…). Indien echter de vordering van de bank nog niet opeisbaar is, zal de bank (…) van haar verrekeningsbevoegdheid geen gebruik maken tenzij op de tegenvordering van de cliënt beslag gelegd wordt (…).

Artikel 20

De cliënt is verplicht desgevraagd voldoende zekerheid te stellen voor de nakoming van zijn bestaande verplichtingen jegens de bank. Is een gestelde zekerheid onvoldoende geworden, dan is de cliënt verplicht desgevraagd die zekerheid aan te vullen of te vervangen.”

2.5. In artikel 16 van de tussen partijen eveneens toepasselijke Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2004 is bepaald (onder meer):

“De bank kan altijd met onmiddellijke ingang een krediet met door haar vast te stellen bedragen inperken (…).”

2.6. In artikel 16 van de – eveneens toepasselijke – Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen is onder meer bepaald:

“Het door de debiteur aan de bank verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar: (…)

Wanneer vermogen van de debiteur (…) daarop beslag wordt gelegd (…)”

2.7. Tijdens de bewerking van partijen ferrotitanium van een vaste opdrachtgever van Vulcaanhaven, Metaltrade Deutschland GmbH (hierna: Metaltrade) is in februari 2006 brand ontstaan bij Vulcaanhaven. Enkele machines van Vulcaanhaven zijn daarbij verloren gegaan. Vulcaanhaven heeft Metaltrade voor de brandschade aansprakelijk gesteld en is een procedure tegen haar gestart. Metaltrade heeft een aantal tegenvorderingen ingesteld tegen Vulcaanhaven en heeft op 11 mei 2007 conservatoir beslag gelegd onder de bank ten laste van Vulcaanhaven en ten laste van [X] in privé.

2.8. In het kader van een door haar voorgenomen verkoop van haar onderneming heeft Vulcaanhaven in december 2006 contact gelegd met Rembrandt Fusies & Overnames B.V. (hierna: Rembrandt). Vervolgens is Euro-Rijn International B.V. in beeld gekomen als mogelijke overnamekandidaat; deze kandidaat heeft medio 2007 afgezien van de overname.

2.9. Begin 2007 heeft de bank het beheer van de relatie met Vulcaanhaven ondergebracht bij haar afdeling Bijzonder Beheer.

2.10. Bij brief van 13 juni 2007 heeft de bank aan Vulcaanhaven geschreven (onder meer):

“Onderwerp Herziening financiering

(…)

Op grond van de cijfers over het boekjaar 2006 en de huidige ontwikkelingen binnen uw onderneming hebben wij besloten de huidige kredietfaciliteit met onmiddellijke ingang op te zeggen en het aflossingsregime van de lopende lening aan te passen.

Uit de jaarcijfers 2006 blijkt onder meer dat de inventaris en vervoermiddelen, welke mede strekken tot zekerheid voor de door ons verstrekte financiering, grotendeels teniet zijn gegaan. Hierdoor is de geboden zekerheid onvoldoende voor de huidige financiering, mede in ogenschouw genomen de zeer slechte solvabiliteit en het geleden verlies in 2006. Daarnaast hebben wij twijfels bij de toekomstige rentabiliteit van Vulcaanhaven BV. Dit is ondermeer ingegeven door het lopende conflict met Metaltrade, door wie u, naar wij hebben begrepen, bent gedagvaard voor een bodemprocedure welke op 14 november 2007 aanvangt.

Wij hebben derhalve besloten de volgende maatregelen te nemen met betrekking tot de lopende zakelijke financieringen. Voortzetting van de financieringsrelatie kan slechts plaatsvinden onder de volgden voorwaarden;

Kredietfaciliteit:

De huidige kredietfaciliteit wordt met onmiddellijke ingang opgezegd.

Lening:

Het aflossingsregime van de lening met nummer 3532.911.701 wordt aangepast. Met ingang van 30 juli 2007 bedraagt de maandelijkse aflossingstermijn EUR 16.000,-.

Zekerheden:

De bestaande zekerheden blijven ongewijzigd gehandhaafd.

Daarnaast dienen [Holding] en [X] hoofdelijk te worden meeverbonden voor alle huidige en toekomstige schulden van Vulcaanhaven B.V.

(…).”

Ten tijde van het schrijven van deze brief maakte Vulcaanhaven geen gebruik van de geboden kredietfaciliteit in rekening-courant; deze rekening had een creditstand van ongeveer € 267.000,--.

2.11. Op 10 juli 2007 heeft naar aanleiding van de brief van 13 juni 2007 een bespreking plaatsgevonden tussen de bank en Vulcaanhaven. Naar aanleiding van dit overleg heeft de bank aan Vulcaanhaven per brief van 10 juli geschreven (onder meer):

“De in de genoemde brief [van 13 juni 2007, toevoeging rechtbank] aangezegde opzegging van de kredietfaciliteit, alsmede onze eisen tot wijzigingen in het aflossingsregime van de lening (…) en tot het aanvullen van de zekerheden, zullen wij opschorten tot en met vrijdag 20 juli 2007. Uiterlijk op die datum ontvangen wij van u de volgende stukken:

- Liquiditeitsprognose van Vulcaanhaven BV

- Rentabiliteitsprognose van Vulcaanhaven BV

- Tussentijdse cijfers tot en met juni 2007 van Vulcaanhaven BV

- Een actuele debiteuren- en crediteurenlijst.

Mede aan de hand van deze gegevens zullen wij bezien of, en op welke voorwaarden wij, voor een nader te bepalen periode, de financiering willen voortzetten, om u in de gelegenheid te stellen een andere bankier te vinden, dan wel de verkoop van Vulcaanhaven BV te realiseren.

Dit betekent geenszins dat u nu kunt beschikken over de kredietfaciliteit. Zoals u bekend is, is het kredietgebruik reeds enige maanden geblokkeerd.”

2.12. Per e-mail van 11 juli 2007 heeft Vulcaanhaven aan de bank gestuurd “Werkbladen indicatieve waardebepaling”, opgesteld door Rembrandt.

2.13. Per brief van 26 juli 2007 heeft de bank aan Vulcaanhaven geschreven (onder meer):

“Tijdens dit gesprek is door partijen geconcludeerd dat onze bank en u de relatie willen beëindigen, echter dat er nog overeenstemming moest worden bereikt over het moment van beëindiging, waarbij u een voorstel heeft gedaan deze periode gelijk te laten lopen met het verkoopproces van uw onderneming Vulcaanhaven BV. Daarnaast dient er overeenstemming te worden bereikt onder welke voorwaarden u wel of niet gebruik kunt maken van de bancaire financiering voor de resterende periode.

Wij hebben de aangezegde opzegging van de kredietfaciliteit, alsmede onze eisen tot wijzigingen in het aflossingsregime van de lening (…) en tot het aanvullen van de zekerheden, opgeschort tot en met vrijdag 20 juli 2007. Dit is gedaan om u in de gelegenheid te stellen onderbouwd aan te geven in hoeverre u de komende periode verwacht van het rekening courant krediet gebruik te maken. Op basis van deze gegevens kunnen wij uw financieringsbehoefte beoordelen en eventueel besluiten onder welke voorwaarden de financiering tijdelijk kan worden voortgezet.

U zou daartoe uiterlijk 20 juli 2007 een aantal stukken aanleveren. (…) Tot op heden, donderdag 26 juli 2007, hebben wij geen stukken ontvangen en ook geen bericht waarin vertraging van de gevraagde stukken wordt aangekondigd en zo mogelijk wordt verklaard. (…)

Wij leiden hieruit af dat er geen kredietbehoefte bestaat.

Conform de algemene voorwaarden voor rekening courant blijft de beschikking over het krediet opgeschort, met andere woorden, u kunt niet over het krediet beschikken. (…)Wij verzoeken u alsnog onze brief d.d. 13 juni 2007 voor akkoord te ondertekenen en te retourneren.

Daar de conclusie is dat beide partijen de relatie willen beëindigen, zullen wij, indien u niet aan dit verzoek binnen twee weken na dagtekening van deze brief voldoet, overgaan tot het formeel opzeggen van de totale relatie en u daarbij de gangbare termijn van drie maanden geven om al uw financieringen elders onder te brengen.”

Naar aanleiding van deze brief hebben partijen, ter voorkoming van een kort geding, een nieuwe afspraak gemaakt voor overleg. Gedurende die periode is de bank de per brief van 13 juni 2007 aangezegde herziening blijven opschorten.

2.14. Op 2 oktober 2007 heeft Customs Support Holland B.V. conservatoir beslag gelegd onder de bank, ten laste van Vulcaanhaven.

2.15. Op 3 oktober 2007 hebben de bank en Vulcaanhaven het onder 2.13 bedoelde overleg gepleegd. Daarbij is afgesproken dat Vulcaanhaven aan de bank een aantal documenten zou sturen, en dat de bank tot dat moment de door haar aangezegde herziening zou opschorten.

2.16. In verband met het onder de bank gelegde beslag heeft de bank in een brief van 12 oktober 2007 aan Vulcaanhaven geschreven:

“Als gevolg van het op 2 oktober gelegde beslag door Customs Support Holland BV zal de bank de creditgelden van Vulcaanhaven BV verrekenen met het bij ons uitstaande obligo van Vulcaanhaven BV.

Omdat dit in de huidige situatie zou leiden tot de onmogelijkheid voor Vulcaanhaven BV om nog betalingen te kunnen uitvoeren, waardoor de bedrijfsvoering mogelijk ernstig gefrustreerd kan worden, zijn wij bereid na verrekening de oorspronkelijke kredietlimiet van EUR 300.000,- weer vrij te geven. (…)

Aan het vrijgeven van de limiet verbinden wij wel de voorwaarde dar de in het gesprek van 3 oktober 2007 opgevraagde gegevens uiterlijk 30 oktober 2007 worden aangeleverd. Tevens zullen [Holding] en [X] hoofdelijk moeten worden meeverbonden voor de kredietfaciliteit. (…)

Praktisch zal de volgende verrekening plaatsvinden. Het creditsaldo op rekeningnummer (…) zal worden verrekend met de lening (…) en het resterende deel met het debetsaldo op rekeningnummer (…).”

2.17. Naar aanleiding van deze brief heeft tussen partijen een e-mailwisseling plaatsgevonden. Zijdens de bank is per e-mail van 18 oktober 2007 aan Vulcaanhaven geschreven (onder meer):

“Als gevolg van het op 2 oktober gelegde beslag door Customs Support Holland BV zijn er slechts twee opties: de bank kan verrekenen, of de gelden kunnen worden overgemaakt naar de beslaglegger. De bank heeft het recht te verrekenen, dus zullen wij de creditgelden van Vulcaanhaven BV verrekenen met het bij ons uitstaande obligo van Vulcaanhaven BV. (…)

Wij zijn overigens bereid te wachten met verrekenen totdat de dagvaarding wordt overbetekend en wij zullen afzien van verrekening als het beslag om niet zoveel eerder wordt opgeheven. Echter zolang het beslag duurt en wij niet uit de impasse geraken betreffende de kredietfaciliteit en Vulcaanhaven BV per saldo geen creditstand kent bij onze bank, kunnen er geen betalingen worden uitgevoerd. (…)”

2.18. Per e-mail van 21 oktober 2007 heeft Vulcaanhaven aan de bank geschreven:

“RB kan geen gelden betalen aan de beslaglegger, dat is Gods onmogelijk, beslagleggen is een drukmiddel, niet meer niet minder. Bevestig me svp dat RB geen gelden overmaakt aan PS.

Gelden die na de datum van beslaglegging zijn binnengekomen, mogen door VCH [= Vulkaanhaven, toevoeging rechtbank] worden gebruikt om betalingen te plegen. Zo simpel ligt het wel. Waarom betaald RB dan niet? VCH heeft crediteuren bevestigd dat er betalingen worden gedaan, dan voert RB ze op onterechte argumenten niet uit. Dat kan niet. Door de houding en werkwijze van RB ontstaat weer schade voor VCH. (…)”

2.19. Daarop heeft de bank per e-mail van 22 oktober 2007 aan Vulcaanhaven geschreven:

“Er worden géén gelden overgeboekt naar PS op initiatief van Rabobank.

Na toepassing verrekening met de lening en rekening-courant bestaat er nog immer een debetstand op de rekening-courant. Aangezien er géén overeenstemming is over de kredietlimiet is er geen saldo om over te kunnen boeken naar crediteuren zolang sprake is van een debetstand. Reden om in een eerdere mail een geconditioneerd voorstel te doen om te komen tot re-activering kredietlimiet. (…)”

2.20. Op 30 oktober 2007 heeft de bank (ex artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) verklaring gedaan van de vorderingen die door het beslag zijn getroffen. In de verklaring is vermeld:

“RC (…) € 689521,31 Credit

RC (…) € 275.475,62 Debet

Lening (…) € 490.012 Debet

De bank beroept zich op haar recht van verrekening conform art. 19 ABV.”

2.21. Op 9 november 2007 heeft wederom een bespreking plaatsgevonden tussen partijen. Vervolgens heeft de bank Vulcaanhaven een nieuw financieringsvoorstel gestuurd. Dit voorstel is door Vulcaanhaven niet geaccepteerd. De bank heeft in december 2007 een lening verstrekt aan [X] in privé. Een en ander is bevestigd in een brief van de bank van 27 februari aan Vulcaanhaven, aan [X] en zijn echtgenote:

“In december 2007 hebben wij u een tweetal offertes aangeboden ter afsluiting van een lang lopend dispuut tussen u en onze bank. Van deze beide offertes heeft u de particuliere offerte vrijwel meteen geaccepteerd, terwijl de zakelijke offerte, welke tweemaal is uitgebracht en welke inmiddels wederom is verlopen, niet is geaccepteerd. Wij gaan er derhalve van uit dat u geen behoefte meer heeft aan een zakelijke financiering bij onze bank.”

3. De vordering

3.1. De vordering luidt, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

- te verklaren voor recht dat de bank jegens Vulcaanhaven toerekenbaar is tekort geschoten althans onrechtmatig jegens Vulcaanhaven heeft gehandeld;

- te verklaren voor recht dat de bank aansprakelijk is voor de schade die Vulcaanhaven heeft geleden als gevolg van die toerekenbare tekortkoming althans onrechtmatige daad;

- de bank te veroordelen aan Vulcaanhaven te betalen de som van € 116.797,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening;

- de bank te veroordelen tot vergoeding aan Vulcaanhaven van alle overige schade die Vulcaanhaven als gevolg van haar toerekenbaar tekort schieten althans als gevolg van haar onrechtmatige handelen heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

met veroordeling van de bank in de kosten van de procedure.

3.2. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten legt Vulcaanhaven – zakelijk weergegeven – aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag.

3.3. Banken moeten gezien hun maatschappelijke functie behalve hun eigen belangen ook die van hun cliënten bewaken. In dat kader moet de besluitvormingsprocedure van de bank in het kader van een kredietopzegging aan een aantal voorwaarden voldoen. Door zonder voorafgaand overleg met of aanzegging aan Vulcaanhaven en zonder adequate redengeving de kredietfaciliteit in rekening-courant op te zeggen en nadere voorwaarden te verbinden aan de verstrekte geldlening, door vervolgens te ontkennen dat op 11 juli 2007 de financiële gegevens van Vulcaanhaven zijn ontvangen, door erop aan te sturen dat Vulcaanhaven het eerdere besluit van de bank accepteert en door ten slotte het op 2 oktober 2007 gelegde conservatoire beslag aan te grijpen als beëindiging van de relatie met Vulcaanhaven, heeft de bank aan die voorwaarden niet voldaan. Er is dan ook sprake van toerekenbaar tekortschieten althans onzorgvuldig handelen van de bank.

3.4. De schade bestaat uit de noodzakelijke kosten die Vulcaanhaven heeft gemaakt wegens financiële en juridische bijstand om de door de bank veroorzaakte situaties te duiden, zich daarover te laten adviseren, daarover met de bank te onderhandelen en tegen de bank te procederen. Ook de als gevolg van de handelwijze van de bank nodeloos door Rembrandt gemaakte kosten vormen schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het gaat om (tot aan de conclusie van repliek) een bedrag van € 58.847,-- plus € 7.950,-- aan gedeclareerde kosten en € 50.000,-- aan interne kosten.

3.5. De schade bestaat voorts uit het mislopen van omzet, uit het feit dat Euro-Rijn International B.V. heeft afgezien van de overname van Vulcaanhaven en uit de gederfde winst wegens het wegvallen van een deel van de omzet en wegens het mislopen van de op basis van extrapolatie van historische ontwikkelingen redelijkerwijze te verwachten winstgroei. Deze schade dient te worden opgemaakt bij staat.

4. Het verweer

4.1. Het verweer strekt tot niet-ontvankelijkheid van Vulcaanhaven, althans afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Vulcaanhaven bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten en de nakosten. De bank heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

4.2. De brief van 13 juni 2007 is geen opzeggingsbrief maar een herzieningsbrief. De bank was krachtens artikel 16 van haar algemene voorwaarden bevoegd het krediet in te perken. De bank heeft daartoe besloten op basis van de omstandigheden van het geval en na een zorgvuldige afweging van de belangen, waaronder de omstandigheid dat Vulcaanhaven geen gebruik maakte van het krediet. Ook de versnelde aflossing van de lening kon Vulcaanhaven dragen.

4.3. Krachtens artikel 16d van de algemene voorwaarden is de geldlening onmiddellijk opeisbaar bij beslag. Slechts op grond van bijzondere omstandigheden, die hier niet aan de orde zijn, moet de bank van deze bevoegdheid afzien.

4.4. Er is geen causaal verband tussen de gestelde schade en het vermeende onzorgvuldig handelen van de bank. Vulcaanhaven heeft niet duidelijk gemaakt waarom de handelwijze van de bank heeft geleid tot omzetderving en het mislopen van een goede verkoopprijs. Ook de verrekening heeft niet tot omzetverlies geleid.

4.5. Vulcaanhaven heeft haar schade onvoldoende onderbouwd. De interne kosten zijn in het geheel niet onderbouwd. De kosten van een accountant komen op grond van de algemene voorwaarden van de bank voor rekening van Vulcaanhaven.

4.6. Alleen de redelijke kosten die gemaakt zijn ter voorkoming of beperking van schade en ter verkrijging van voldoening buiten rechte kunnen eventueel voor vergoeding in aanmerking komen. Er was geen reden om een advocaat in te schakelen.

4.7. Door zich niet aan de op 10 juli 2007, 3 oktober 2007 en 9 november 2007 gemaakte afspraken te houden, zijn de juridische en accountantskosten in belangrijke mate opgelopen. Deze kosten moeten voor rekening van Vulcaanhaven blijven.

5. De beoordeling

5.1. In deze procedure is aan de orde de vraag of de bank toerekenbaar is tekortgeschoten althans onrechtmatig heeft gehandeld door de maatregelen te (willen) nemen als geformuleerd in de brief van 13 juni 2007. Deze vraag moet worden bezien tegen de achtergrond van het gegeven dat de bank, zoals tussen partijen niet in geschil is, uiteindelijk koerste op een beëindiging van de totale kredietrelatie met Vulcaanhaven en het gegeven dat deze relatie feitelijk is beëindigd door de verrekening die de bank heeft toegepast naar aanleiding van het in oktober 2007 door Customs Support Holland B.V. gelegde beslag. In het hierna volgende zal de rechtbank deze vraag beoordelen. Daarbij zij vooropgesteld dat de in de brief van 13 juni 2007 aangekondigde maatregelen (in ieder geval in eerste instantie) geen beëindiging van de totale relatie met Vulcaanhaven tot gevolg hadden. De bank heeft met die brief willen aansturen op een herziening van de kredietrelatie met Vulcaanhaven. In dat kader heeft zij de kredietfaciliteit beëindigd en nadere voorwaarden gesteld aan de geldlening. De geldlening (van € 700.000,--) als zodanig is in stand gebleven. De rechtbank is van oordeel dat de bank onder de hierna te bespreken omstandigheden van het geval in beginsel bevoegd was de kredietrelatie met Vulcaanhaven te herzien.

5.2. Vulcaanhaven is sinds 2006 cliënt van de bank. Tussen partijen is niet in geschil dat de bank ongeveer een jaar later het beheer van de relatie met Vulcaanhaven heeft ondergebracht bij haar afdeling Bijzonder Beheer, in verband met het door Metaltrade gelegde beslag onder de bank ten laste van Vulcaanhaven en ten laste van [X] in privé. Uit onderzoek dat door deze afdeling is uitgevoerd, bleek, aldus de bank, een aantal omstandigheden die noopten tot het nemen van de in de brief van 13 juni 2007 genoemde maatregelen. De bank heeft in dat verband gewezen op de volgende omstandigheden:

(i) de jaarcijfers over 2005 die door de afdeling Bijzonder Beheer bij Vulcaanhaven waren opgevraagd, vertoonden grote verschillen met de eerder door Vulcaanhaven overgelegde jaarcijfers;

(ii) uit deze jaarcijfers bleek dat sprake was van een lage solvabiliteitsratio;

(iii) de bij de aanvang van de kredietrelatie verstrekte zekerheden waren verminderd door de brand en door verkoop van transportmiddelen;

(iv) de aandelen in Vulcaanhaven bleken te zijn overge[Holding] (hierna: de Holding), van welke overdracht aan de bank geen melding was gemaakt;

(v) Vulcaanhaven had in strijd met de gemaakte afspraken de rekening-courantvordering niet afgelost; alleen de geldlening aan [X] was afgelost.

5.3. Genoemde omstandigheden staan in deze procedure vast. Wat de onder (i) genoemde omstandigheid betreft heeft Vulcaanhaven zich weliswaar op het standpunt gesteld dat de eerder verstrekte jaarcijfers slechts voorlopig waren, maar dat neemt niet weg dat (niet is betwist dat) de in 2006 overgelegde jaarcijfers in belangrijke mate verschilden van de eerder verstrekte jaarcijfers. Vulcaanhaven heeft voorts (ten aanzien van de onder (ii) genoemde omstandigheid) betoogd dat geen sprake was van een lage solvabiliteitsratio. Dit betoog heeft zij evenwel onvoldoende onderbouwd. Nadat Vulcaanhaven zich bij repliek op het standpunt had gesteld dat de bank de solvabiliteitsratio’s onjuist heeft weergegeven en dat deze “belangrijk hoger” liggen dan de bank stelt, heeft de bank bij dupliek haar standpunt dienaangaande gehandhaafd en uitgewerkt. Vulcaanhaven is hierop (bij pleidooi) niet meer teruggekomen, terwijl zij evenmin heeft uitgewerkt wat in haar visie de solvabiliteitsratio’s zouden zijn. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat sprake was van een lage solvabiliteitsratio.

5.4. Ten aanzien van de onder (iii) genoemde omstandigheid is de rechtbank met de bank van oordeel dat zekerheid moet worden gesteld tot het totaal verstrekte krediet, dat wil zeggen de op elk moment op te nemen gelden uit hoofde van de geldlening en uit hoofde van de geboden kredietfaciliteit. De door Vulcaanhaven verdedigde opvatting dat slechts zekerheid behoeft te worden gesteld tot het op enig moment daadwerkelijk uit het geboden krediet opgenomen bedrag, brengt voor de bank het risico met zich dat door Vulcaanhaven op enig moment gelden worden opgenomen uit de geboden kredietfaciliteit, terwijl daar onvoldoende zekerheden voor de bank tegenover staan. De bank heeft er dan kan ook belang bij dat tot het maximaal op te nemen bedrag zekerheden worden gesteld, zodat zij Vulcaanhaven (krachtens artikel 20 van de Algemene Bankvoorwaarden) daarom kon vragen. Vulcaanhaven heeft nog betoogd dat ook uitgaande van de door de bank verdedigde opvatting – dat zekerheden moeten worden gesteld tot het maximaal door Vulcaanhaven op te nemen bedrag – de door haar verstrekte zekerheden toereikend waren, maar de bank heeft dit betoog bij dupliek gemotiveerd betwist, waarna Vulcaanhaven hierop niet meer is teruggekomen. De rechtbank zal dit betoog dan ook passeren. Bovendien heeft Vulcaanhaven zich op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst jegens de bank verplicht enerzijds de zaken die als zekerheid dienen blijvend en voldoende te verzekeren tegen de gebruikelijke risico’s, en anderzijds een zekerheid die onvoldoende is geworden aan te vullen of te vervangen. Vaststaat dat de machines niet waren verzekerd, terwijl evenmin in geschil is dat de machines niet zijn vervangen. Daarmee staat eveneens vast dat de zekerheden waarover de bank bij de aanvang van de kredietrelatie met Vulcaanhaven beschikte, waren verminderd.

5.5. In ieder geval wat de omstandigheid betreft genoemd onder (v) staat voorts vast dat sprake is van een tekortkoming van Vulcaanhaven jegens de bank. In de overeenkomst tussen partijen is immers het financieringsdoel vastgelegd, namelijk “het inlossen van de RC verhoudingen met de holding en in privé” (zie onder 2.3).

5.6. De rechtbank is van oordeel dat gegeven de onder 5.2 genoemde omstandigheden, die in ieder geval gedeeltelijk een tekortkoming opleveren van Vulcaanhaven, de bank gezien de daardoor gerezen twijfels over de kredietwaardigheid van Vulcaanhaven in juni 2007 de kredietrelatie tussen partijen in heroverweging mocht nemen.

5.7. De maatregelen die de bank in het kader van deze (op zichzelf derhalve gerechtvaardigde) herziening heeft genomen zijn de volgende. De bank heeft de kredietfaciliteit opgezegd, het aflossingsregime van de lening aangepast in die zin, dat in plaats van € 11.666,-- per maand € 16.000,-- per maand moest worden afgelost en verlangd dat [X] en de Holding zich hoofdelijk verbinden voor de schulden van Vulcaanhaven. Krachtens de – door Vulcaanhaven bij het aangaan van de kredietrelatie met de bank aanvaarde – algemene voorwaarden van de bank was de bank bevoegd tot het nemen van deze maatregelen. Verwezen zij naar artikel 16 voor de Algemene voorwaarden voor rekening-courant en artikel 20 van de Algemene Bankvoorwaarden. Deze bevoegdheid wordt door de rechtbank als uitgangspunt genomen in deze procedure.

5.8. De bank kan van voornoemde (contractuele) bevoegdheid geen gebruik maken, voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dat verband is van belang dat de bank uit hoofde van haar maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht heeft en dat schending daarvan kan leiden tot strijd met de redelijkheid en billijkheid in de hiervoor bedoelde zin. Deze zorgplicht is ook vastgelegd in de door de bank gehanteerde algemene voorwaarden. Van schending van deze zorgplicht kan onder meer sprake zijn als de bank, hoewel op zichzelf bevoegd tot het nemen van bepaalde maatregelen in het kader van een herziening van de kredietrelatie met een cliënt (zie onder 5.2 en verder) in redelijkheid niet had mogen kiezen voor een bepaalde maatregel in het kader van die herziening, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij het nemen van die maatregel en het belang dat daadoor wordt geschaad. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.

5.9. Wat de maatregel van opzegging van de kredietfaciliteit betreft is de rechtbank van oordeel dat de bank haar als gevolg van de onder 5.2 genoemde omstandigheden ontstane belang bij het inperken van de kredietrelatie mocht laten prevaleren boven het belang van Vulcaanhaven bij instandhouding van de kredietfaciliteit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het belang van Vulcaanhaven bij instandhouding van de kredietfaciliteit in die zin beperkt was, dat Vulcaanhaven geen gebruik maakte van de kredietfaciliteit, terwijl uit de stellingen van Vulcaanhaven niet blijkt dat zij op korte termijn wel behoefte zou hebben gehad aan gebruikmaking van deze faciliteit. Vulcaanhaven beschikte, naar de bank onbetwist heeft gesteld, over voldoende creditsaldi om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. Vulcaanhaven heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat zij de door haar noodzakelijk geachte investeringen wilde doen, maar zij heeft deze stelling niet feitelijk onderbouwd, terwijl haar stelling dat zij het krediet behoefde voor herstel van de machines die verloren waren gegaan, in tegenspraak is met haar stelling dat zij wegens het vervreemden van haar onderneming zelf geen investering meer zou doen in herstel van de tenietgegane machines. De door de bank gekozen oplossing in het kader van de door haar gewenste herziening was aldus weinig bezwarend voor Vulcaanhaven.

Vulcaanhaven heeft nog gesteld dat haar belang bij instandhouding van de kredietfaciliteit was gelegen in het feit dat zij tot verkoop van de onderneming wilde overgaan, hetgeen de bank bekend was. De stelling van Vulcaanhaven komt er in dat verband op neer, zo begrijpt de rechtbank, dat de bank behoorde te weten dat Vulcaanhaven tot aan de verkoop het krediet niet zou gaan gebruiken, zodat het risico voor de bank beperkt was, terwijl opzegging van de kredietfaciliteit ertoe heeft geleid dat de beoogde verkoop niet is doorgegaan en de bank bovendien moest weten dat het voor Vulcaanhaven onmogelijk zou zijn om, gelet op de voorgenomen verkoop, een nieuwe financier te vinden. Dit betoog kan niet worden aanvaard. Tegenover elkaar staan het belang van de bank om te voorkomen dat zij een verhoogd kredietrisico loopt, en het belang van Vulcaanhaven om te voorkomen dat opzegging van een (ongebruikte) kredietfaciliteit ertoe leidt dat verkoop van de onderneming in het gedrang komt en dat geen nieuwe financier kan worden gevonden. Door haar belang te laten prevaleren boven dat van Vulcaanhaven heeft de bank, gelet op de aard van de door haar genomen maatregelen, geen zorgplicht geschonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor de bank het risico reëel was dat Vulcaanhaven gebruik zou maken van de verleende kredietfaciliteit, omdat dat nu eenmaal een wezenlijke mogelijkheid is bij een rekening-courantverhouding. Daardoor zou de omvang van het aan Vulcaanhaven verstrekte krediet vergroten, hetgeen voor de bank, gelet op de onder 5.2 genoemde omstandigheden, een aanvullend risico opleverde. Daar staat tegenover dat het risico dat een potentiële koper af zou zien van de koop van de onderneming van Vulcaanhaven, op grond van de enkele omstandigheid dat de bank bepaalde maatregelen aankondigt in het kader van een herziening van de kredietrelatie – in ieder geval in juni 2007 – minder reëel was, terwijl dit risico, gelet op de onder 5.2 genoemde omstandigheden, voor rekening van Vulcaanhaven behoort te komen. Datzelfde geldt voor het door Vulcaanhaven omschreven risico dat zij geen andere financier zou kunnen vinden. Daar komt bij dat Vulcaanhaven voldoende tijd is gegeven een andere financier te zoeken; de bank heeft immers feitelijk tot oktober 2007 de aangezegde maatregelen opgeschort (zie ook onder 5.12).

5.10. Wat de nadere voorwaarden ten aanzien van de verstrekte geldlening betreft geldt dat de door de bank gestelde eis van hoofdelijke verbondenheid van de Holding als aandeelhouder van Vulcaanhaven, naar algemeen bekend is, allesbehalve ongebruikelijk is, terwijl niet is gebleken dat sprake zou zijn van een belastende maatregel. Ook ten aanzien van de door de bank verlangde wijziging van het aflossingsregime is niet gebleken dat sprake is van voor Vulcaanhaven belastende maatregelen. De bank heeft gesteld dat Vulcaanhaven deze versnelde aflossing kon dragen, hetgeen door Vulcaanhaven niet (voldoende gemotiveerd) is betwist.

5.11. De conclusie is dat uit de stellingen van Vulcaanhaven niet kan worden afgeleid dat de bank een zorgplicht heeft geschonden door de in de brief van 13 juni 2007 aangekondigde maatregelen te (willen) nemen. Van toerekenbaar tekortschieten of onzorgvuldig handelen van de bank is op dit punt dan ook geen sprake. Een en ander wordt niet anders bezien tegen de achtergrond van de wens van de bank tot beëindiging van de totale kredietrelatie met Vulcaanhaven. De bank is in beginsel bevoegd aan te sturen op beëindiging van een kredietrelatie met een cliënt, mits zij daarbij niet handelt in strijd met haar zorgplicht, bijvoorbeeld door de relatie met onmiddellijke ingang of op korte termijn op te zeggen. Uit het voorgaande volgt dat de bank in ieder geval wat betreft de met de brief van 13 juni 2007 beoogde herziening aan die verplichting heeft voldaan, terwijl het tot opzegging van de totale kredietrelatie niet is gekomen.

5.12. Vulcaanhaven heeft nog gesteld dat de bank heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door:

- onvoldoende toe te lichten waarom de bank was gekomen tot de in de brief van 13 juni 2007 genoemde maatregelen;

- zich onvoldoende te informeren alvorens bedoelde maatregelen te (willen) nemen;

- bij Vulcaanhaven het vertrouwen te wekken dat de aan haar verstrekte kredietfaciliteit zou worden voortgezet, omdat de bank naar aanleiding van de brand in 2006 geen nadere voorwaarden heeft gesteld;

- geen overleg te plegen met Vulcaanhaven voorafgaand aan de brief van 13 juni 2007;

- een onvoldoende opzegtermijn in acht te nemen bij de opzegging van de kredietfaciliteit;

- de brief van 13 juni 2007 per gewone post te versturen.

De rechtbank verwerpt deze stellingen van Vulcaanhaven.

De bank heeft in ieder geval de omstandigheden genoemd hierboven, onder 5.2, (ii), (iii) en (iv) besproken in de brief van 13 juni 2007. De bank heeft zich daarbij gebaseerd op van Vulcaanhaven ontvangen gegevens. In de periode tussen 13 juni 2007 en oktober 2007 is Vulcaanhaven er niet in geslaagd de bank ervan te overtuigen dat hetgeen de bank uit die gegevens heeft afgeleid onjuist was, terwijl dat, gelet op hetgeen onder 5.3 en 5.4 is overwogen, ook in deze procedure niet is gebleken.

Juist moge zijn, zoals Vulcaanhaven heeft betoogd, dat de bank reeds eerder bekend was dat de aan de bank verpande machines door brand verloren waren gegaan en dat de bank op dat moment (in februari 2006) geen aanvullende zekerheden heeft verlangd, maar Vulcaanhaven heeft niet betwist dat de bank er op dat moment, op basis van uitlatingen van Vulcaanhaven, vanuit ging dat Metaltrade de schade zou vergoeden. Gelet op het door Metaltrade gelegde beslag leek deze aanname (in ieder geval voorlopig) niet juist, zodat de bank deze beslissing mocht heroverwegen.

Hoewel van de bank mocht worden verwacht dat zij met Vulcaanhaven zou hebben overlegd over de te nemen maatregelen, moet er in deze procedure van worden uitgegaan dat dit overleg niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. Vast staat immers dat partijen na de verzending van de brief van 13 juni 2007 diverse malen overleg hebben gepleegd en dat dit niet tot resultaat heeft geleid, althans niet tot ander resultaat dan uitstel.

Bij de opzegging van een kredietfaciliteit kan behoefte bestaan aan een opzegtermijn, om de cliënt een redelijke termijn te geven een alternatief te zoeken. Vulcaanhaven heeft echter geen omstandigheden aangevoerd of feiten gesteld die meebrengen dat de bank haar in redelijkheid een termijn van een bepaalde minimale lengte had dienen te stellen. Vulcaanhaven maakte geen gebruik van de kredietfaciliteit, terwijl niet is gebleken dat zij op korte termijn behoefte zou hebben aan gebruikmaking van deze faciliteit. Bovendien heeft de bank feitelijk tot oktober 2007 de door haar aangekondigde maatregelen opgeschort, zodat Vulcaanhaven uiteindelijk vier maanden gelegenheid heeft gehad een passend alternatief te vinden.

Wat de wijze van verzending van de brief van 13 juni 2006 betreft heeft Vulcaanhaven gesteld dat de bank er rekening mee moest houden dat de brief als eerste gelezen zou worden door het personeel van Vulcaanhaven, dat door de inhoud van de brief nerveus zou raken en daarover mededelingen zou doen aan derden. Daardoor is de kredietopzegging “als een lopend vuurtje door de Rotterdamse havengemeenschap en de markt gegaan”, aldus Vulcaanhaven, en is de onderneming verder onder druk komen te staan. Dit betoog kan evenmin worden aanvaard. De brief van 13 juni 2007 is gericht aan [X]. De bank behoefde er geen rekening mee te houden dat het personeel van Vulcaanhaven deze brief zou lezen en dat dit personeel mededelingen zou doen aan derden over de inhoud van de brief. Van onzorgvuldig handelen van de bank is op dit punt derhalve geen sprake.

5.13. Nu uit het voorgaande volgt dat de bank geen zorgplicht heeft geschonden door de kredietfaciliteit op te zeggen en aanvullende zekerheden te verlangen, kan de bank niet worden verweten dat zij van Vulcaanhaven heeft verlangd hiermee in te stemmen. Evenmin kan de bank worden verweten dat zij in het kader van het overleg dat tussen partijen heeft plaatsgevonden, de opzegging van de kredietfaciliteit heeft gehandhaafd. De bank heeft, op verzoek van Vulcaanhaven, de door haar aangekondigde maatregelen wel in heroverweging willen nemen. Daartoe had de bank behoefte aan nadere gegevens van Vulcaanhaven, zoals Vulcaanhaven ook bekend was (zie onder 2.11). Vulcaanhaven moest begrijpen dat de door haar aan de bank gestuurde werkbladen in dat kader niet voldoende waren. Niet alleen bevatten de werkbladen niet (alle) door de bank gevraagde gegevens, ook betreft het documenten die zijn opgesteld in het kader van de voorgenomen verkoop van de onderneming. Het lag dan ook op de weg van Vulcaanhaven contact op te nemen met de bank om te verifiëren of de door haar verstuurde informatie afdoende was. Het komt derhalve voor risico van Vulcaanhaven dat niet de juiste gegevens zijn verstuurd. Overigens heeft de bank later nogmaals de mogelijkheid aan Vulcaanhaven geboden om de gevraagde nadere gegevens te verstrekken; uiteindelijk heeft Vulcaanhaven de gegevens in oktober 2007 aan de bank verstrekt.

5.14. Van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen van de bank is evenmin sprake doordat de bank naar aanleiding van het door Customs Support Holland B.V. gelegde beslag is overgegaan tot verrekening. De bank was tot deze verrekening bevoegd op grond van artikel 19 van de Algemene bankvoorwaarden en artikel 16 van de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen, welke artikelen door Vulcaanhaven zijn aanvaard bij het aangaan van de kredietrelatie met de bank. Ook ten aanzien van de gebruikmaking van deze contractuele bevoegdheid geldt dat de bank daarvan geen gebruik kan maken voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan is geen sprake. Dat de bank, in de visie van Vulcaanhaven, ervoor had kunnen kiezen om vooralsnog niet te verrekenen, maar te volstaan met opgave aan de beslaglegger van het saldo dat zou resteren na eventuele verrekening, waarna het beslag mogelijk zou zijn opgeheven, betekent niet dat de bank jegens Vulcaanhaven tekortschoot door te verrekenen. In dit verband is van belang dat de bank ook indien zij niet direct tot verrekening zou zijn overgegaan de saldi had moeten blokkeren in afwachting van de afwikkeling van het beslag. Voor Vulcaanhaven zouden de praktische gevolgen daarvan niet wezenlijk anders zijn geweest. Daar komt bij dat Vulcaanhaven zelf maatregelen had kunnen nemen ter opheffing van het beslag. Gesteld noch gebleken is dat Vulcaanhaven deze maatregelen heeft genomen.

5.15. Nu van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen van de bank geen sprake is, zal de vordering van Vulcaanhaven worden afgewezen. Vulcaanhaven zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Ook de nakosten zullen in overeenstemming met de vordering worden toegewezen, met dien verstande dat de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten) voor wat betreft het salaris voor de advocaat (het nasalaris) forfaitair worden berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, waarbij die verhoging na betekening slechts verschuldigd is indien de veroordeelde partij 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan het vonnis te voldoen.

6. De beslissing

De rechtbank

6.1. wijst de vorderingen af,

6.2. veroordeelt Vulcaanhaven in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden bepaald op € 2.570,00 aan vast recht en € 5.684,00 aan salaris voor de advocaat,

6.3. veroordeelt Vulcaanhaven tot betaling van € 131,00 aan nakosten, verhoogd met € 68,00 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, waarbij die verhoging slechts is verschuldigd voor zover Vulcaanhaven 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan het vonnis te voldoen,

6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2010.?

2148/1729


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature