Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzekeringsrecht, gekantelde protaalkraan

portaalkraan roerend of onroerend?

uitleg polisbepaling, beursgebruik

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 374187 / HA ZA 07-1871

Vonnis van 3 februari 2010

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[A] B.V.,

gevestigd te Goor,

eiseres,

advocaat mr. B.J.H. Crans,

tegen

1. de naamloze vennootschap

DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de naamloze vennootschap

H.D.I. VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

3. de naamloze vennootschap

REAAL SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,

4. de naamloze vennootschap

FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

5. de naamloze vennootschap

NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,

gedaagden,

advocaat mr. J.B. Londonck Sluijk.

Partijen zullen hierna [A] en Verzekeraars genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 24 december 2008,

- het deskundigenbericht van 24 juni 2009, uitgebracht door prof. mr. J.G.C. Kamphuisen,

- de conclusie na deskundigenbericht van [A],

- de conclusie na deskundigenbericht van Verzekeraars.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

2.1. [A] heeft op 18 januari 2007 schade geleden doordat een portaalkraan op haar bedrijventerrein tijdens een storm is gekanteld. De door [A] geleden schade bestaat onder meer uit schade aan de portaalkraan zelf en schade aan het bedrijfspand en andere zaken. In deze procedure twisten partijen over de vraag of de door [A] geleden schade onder de dekking van de gebouwen-, bedrijfsuitrusting-, inventaris- en goederenverzekering valt. [A] heeft betoogd dat de portaalkraan onder de definitie van ‘gebouw’ in artikel 1.4 van de toepasselijke Nederlandse Beursvoorwaarden voor de Uitgebreide Gevarenverzekering (NBUG) valt en dat ook de schade aan de portaalkraan zelf is gedekt. Verzekeraars hebben dit standpunt van [A] betwist en voeren aan dat de dekking is beperkt tot schade aan de in de polis omschreven gebouwen die in gebruik zijn als werkplaats en kantoor.

2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 9 juli 2008 (hierna: het tussenvonnis) overwogen dat ten aanzien van de uitleg van de definitie van gebouw in de NBUG, een geobjectiveerde Haviltex-norm dient te worden toegepast. Van doorslaggevende betekenis zijn de bewoordingen van deze bepaling in verband met alle omstandigheden van het concrete geval en met name de overige bepalingen van de polis en de gebruiken in de branche op dit punt, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Nu de verzekering tot stand is gekomen op de assurantiebeurs, is van doorslaggevende betekenis of er ter beurze duidelijkheid bestaat over de vraag of een werf-/portaalkraan al dan niet onder het begrip ‘gebouw’ van de NBUG wordt gevat. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij voor de beantwoording van deze vraag behoefte heeft aan deskundige voorlichting.

2.3. In het tussenvonnis van 24 december 2008 heeft de rechtbank, nadat partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten, prof. mr. J.G.C. Kamphuisen (hierna: Kamphuisen) benoemd tot deskundige ter beantwoording van de in dat vonnis genoemde vragen.

2.4. Kamphuisen heeft de procesdossiers, 16 foto’s van (verschillende onderdelen van) de portaalkraan, 5 (bouw)tekeningen, een verslag van 25 mei 1989 en een e-mail van

31 oktober 2007 van partijen ontvangen en bestudeerd.

2.5. Kamphuisen heeft zijn concept-rapport aan partijen toegezonden. Partijen hebben op het concept-rapport gereageerd. De opmerkingen die partijen naar aanleiding van het concept-rapport hebben gemaakt, heeft Kamphuisen in het rapport besproken en hij heeft tevens de betreffende brieven aan het rapport gehecht. Ten aanzien van het commentaar van [A] met betrekking tot de weergave van haar standpunt in het rapport, heeft Kamphuisen geen bezwaar om de door [A] voorgestelde tekst in het oorspronkelijke concept als opgenomen te beschouwen. De opmerkingen van Verzekeraars waren voor Kamphuisen, behoudens de door hem gegeven nadere toelichting, geen aanleiding om het concept te wijzigen.

2.6. Het definitieve rapport van Kamphuisen dateert van 24 juni 2009. Ten aanzien van de door de rechtbank gestelde vragen luidt de beantwoording in dit rapport als volgt:

1. Kunt u aangeven in hoeverre er ter beurze een gebruik bestaat om werf- of portaalkranen onder de definitie ‘gebouw’ van de NBUG verzekering te vatten?

“Er bestaat noch een gebruik om portaalkranen onder de dekking van gebouwen te begrijpen, noch een gebruik om portaalkranen daarvan uit te sluiten of als daarbuiten vallend te beschouwen.”

2. Kunt u bij de beantwoording van deze vraag tevens aangeven of ten aanzien van dit gebruik discussie of afwijkende opvattingen ter beurze bestaan en hoe die luiden en wat daarvan de achtergrond is?

“Er bestaan afwijkende opvattingen, waarbij de feitelijke omstandigheden van ieder geval door verzekeraars aan de hand van de definitie van art 1.4 van de polis en de toelichting daarop, beslissend zullen zijn voor het in te nemen standpunt.”

3. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?

“Verwezen wordt naar hetgeen is vermeld onder VI.”

2.7. Kamphuisen heeft het volgende vermeld onder VI:

“VI Vraag 3: overige opmerkingen

6.1 - Terzake van de totstandkoming van de onderhavige verzekering lijkt uit de processtukken te volgen dat eiseres de in de zaak betrokken makelaar [C] beschouwt te staan aan de zijde van verzekeraars. Anderzijds wordt Univé genoemd als tussenpersoon van verzekeraars.

Tussenpersonen in Nederland treden slechts zelden op als vertegenwoordiger van verzekeraars. Dat zal ook in dit geval zeker niet het geval zijn: Univé is primair een onderlinge verzekeringsmaatschappij en [C] is een ‘echte’ makelaar die uitsluitend voor verzekerden optreedt.

De uit de stukken vast te stellen feiten wijzen erop dat [A] aan Univé (handelend als tussenpersoon) heeft gevraagd het risico onder te brengen. Univé heeft vervolgens [C] verzocht om deze grote post in co-assurantie op de beurs te plaatsen. Dat is een veel voorkomende vorm, waarbij de tussenpersoon die met de verzekeringnemer handelt vaak wordt aangeduid als de ‘servicing broker’ en de beursmakelaar als de ‘placing broker’. Deze laatste heeft in beginsel geen rechtstreeks contact met de verzekeringnemer.”

2.8. Partijen hebben na het uitbrengen van het deskundigenbericht beide een akte na deskundigenbericht genomen. Partijen hebben geen argumenten aangevoerd ter betwisting van de deskundigheid van Kamphuisen met betrekking tot de totstandkoming van het rapport. De rechtbank neemt de conclusies van Kamphuisen derhalve over en maakt deze tot de hare.

2.9. Uit het deskundigenbericht blijkt dat er ter beurze geen eenduidig gebruik bestaat om werf- of portaalkranen onder de definitie van ‘gebouw’ van de NBUG-verzekering te vatten. Dit betekent dat voor de uitleg van artikel 1.4 NBUG geen aansluiting kan worden gezocht bij de gebruiken ter beurze. De rechtbank volgt [A] niet in haar betoog dat het feit dat er onduidelijkheid en derhalve twijfel bestaat over de uitleg van de polisvoorwaarden voor rekening van Verzekeraars dient te komen. In het onderhavige geval is sprake van voorwaarden die, zoals Verzekeraars gemotiveerd hebben aangevoerd, niet eenzijdig zijn opgesteld door Verzekeraars. De NBUG zijn tot stand gekomen op basis van uitgebreid overleg tussen alle betrokken marktpartijen. Verzekeraars zijn dan ook niet aan te merken als “gebruiker” van de voorwaarden en er is dan ook geen aanleiding om ingevolge artikel 6:238 lid 2 BW deze gestandaardiseerde polisvoorwaarden in het voordeel van de verzekerde [A] uit te leggen.

2.10. Zoals in het tussenvonnis is overwogen, geldt bij de uitleg van de onderhavige polisvoorwaarde het geobjectiveerde Haviltex-criterium. Dit betekent dat het bij de uitleg van de polisvoorwaarde aan komt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij de bewoordingen van de bepaling in verband met alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van doorslaggevende betekenis zijn.

2.11. Het betoog van Verzekeraars dat aansluiting moet worden gezocht bij de Richtlijn Vaste Taxatie uit 1998 wordt gepasseerd. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat uit de door Verzekeraars overgelegde richtlijn(en) geen eenduidig antwoord valt af te leiden, aangezien niet blijkt of de daarin gegeven omschrijving alleen ziet op mobiele kranen of dat hierin evenzeer gedoeld wordt op werf-/portaalkranen. Hetgeen Verzekeraars bij conclusie na deskundigenbericht naar voren hebben gebracht ten aanzien van de bedoelde richtlijn, brengt geen verandering in dit oordeel.

2.12. Zoals reeds in het tussenvonnis overwogen, sluit de tekst van polisvoorwaarde 1.4 NBUG aan bij de tekst van artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en jurisprudentie inzake dat artikel. Nu niet van een beursgebruik kan worden uitgegaan, is de rechtbank van oordeel dat partijen in redelijkheid mochten begrijpen en erop mochten vertrouwen dat bij de uitleg van het begrip ‘gebouw’ aansluiting dient te worden gezocht bij voornoemd artikel en de daarbij behorende jurisprudentie. Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de werf/portaalkraan duurzaam met de grond is verenigd, dat wil zeggen of de kraan naar zijn aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, ongeacht of het technisch mogelijk is het object te verplaatsen of niet. Dit laatste criterium is opgenomen in de tekst van artikel 1.4 NBUG en is tevens het vaste criterium dat door de Hoge Raad reeds enkele malen is gehanteerd voor de beantwoording van de vraag of een object onroerend is. Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is, de omvang en de constructie. De rechtbank acht in dit kader met name van belang dat de werf/portaalkraan weliswaar mobiel is op een beperkt stuk voorterrein voor de werkplaats, op een vast spoor met een lengte van 150 meter dat in de betonnen vloer, waarop tevens de werkplaats is gebouwd, is geplaatst, maar, gelet op de omvang, het gewicht en de lengte van de kraan niet eenvoudig te demonteren is. Ten tijde van het plaatsen van deze kraan in 2000 is deze ter plaatse in elkaar gelast. Voor de opbouw van de werfkraan was een bouwvergunning vereist op grond waarvan de kraan met één meter diende te worden verlaagd gelet op het permanente verblijf ter plaatse. Voorts loopt parallel aan het spoor een separate stroomrails voor de voeding van de elektrische installatie welke rails met het gebouw is verbonden. Door deze vaste elektrische leiding staat de werf/portaalkraan in verbinding met de productiehallen.

Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de werf/portaalkraan naar zijn aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en derhalve valt onder de omschrijving van artikel 1.4 van de NBUG.

2.13. Verzekeraars hebben erop gewezen dat er in de literatuur kritiek is gegeven op de arresten van de Hoge Raad op dit punt. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat er schrijvers zijn die zich niet in deze arresten kunnen vinden en van oordeel zijn dat de Hoge Raad een te ruime uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘onroerend’, niet betekent dat de rechtbank aan de uitleg van de Hoge Raad voorbij dient te gaan. De rechtbank neemt de criteria die door de Hoge Raad in verschillende arresten zijn gehanteerd tot uitgangspunt bij de uitleg van artikel 3:3 BW en bij de uitleg van artikel 1.4 NBUG.

2.14. Dat [A] de bepaling ook daadwerkelijk op deze wijze heeft begrepen volgt onder meer uit hetgeen zij heeft gesteld omtrent de verzekerde bedragen. Als onbetwist staat vast dat de verzekerde bedragen, op basis van nacalculatie, verhoogd zijn op het moment dat het nieuwe gebouw, waarin de werfkraan was geïnstalleerd, gereed was. [A] heeft deze verhoging aldus berekend, dat de aanschaf- en aanbouwkosten van de kraan, die zij heeft doorgegeven aan Univé, in de nacalculatie, onder de post “gebouwen in gebruik als werkplaats” zijn meegenomen. De kraan is door [A] ook niet ondergebracht in een landmateriaal- of werkmateriaalverzekering, zoals Verzekeraars hebben betoogd. [A] verkeerde en mocht, gelet op wat hiervoor onder 2.12 is overwogen ook verkeren, in de veronderstelling dat de kraan meeverzekerd was op de onderhavige polis. De materiaalverzekering heeft zij na de schadeveroorzakende gebeurtenis niet aangesproken.

2.15. Het voorgaande houdt in dat Verzekeraars dekking dienen te verlenen voor de door [A] geleden schade voorzover deze schade niet onder een uitzondering van de polis valt.

2.16. [A] heeft betoogd dat de totaal door haar geleden en door Verzekeraars te vergoeden schade EUR 351.781,46 bedraagt en verwijst naar de brief van 8 juni 2007 van het door Verzekeraars ingeschakelde expertisebureau EMN Expertise B.V. (hierna: EMN Expertise). Verzekeraars betwisten de hoogte van dit bedrag en verwijzen in dit kader naar dezelfde brief van het expertisebureau. Deze brief van de expert aan de heer [B] (hoofd materieel beheer van [A]) luidt, voor zover hier van belang:

“Inzake onderhavig schadegeval refereren wij aan het gesprek met u op 8 juni 2007. Op uw verzoek treft u onderstaande specificatie aan van de schadebedragen zoals wij deze, onder uitdrukkelijk voorbehoud, in overleg met u hebben vastgesteld. […]

• Opgegeven herstelkosten portaalkraan, inclusief testen in bedrijf

stellen en repareren vloer, exclusief B.T.W. € 237.900,00

• demonteren ter zijde stellen portaalkraan, exclusief B.T.W. € 16.372,00

• herstellen hekwerk, exclusief B.T.W. € 2.516,79

• herstellen koepel hal, exclusief B.T.W. € 790,00

• noodvoorziening dak, exclusief B.T.W. € 560,00

• goederen op buitenterrein, exclusief B.T.W. € 2.378,00

• huurderving, exclusief B.T.W. € 39.000,00

Voorts worden door [B] B.V. kosten geclaimd daar de portaalkraan gedurende langere tijd niet beschikbaar is. Hierdoor dient [B] B.V. mobiele kranen en ander materieel in te huren hetgeen tot kosten leid. Bij het vaststellen van deze kosten werd rekening gehouden met een ingebruikname van de gerepareerde portaalkraan op 18 oktober 2007. Bij het bepalen van deze kosten, circa € 42.000,-, werd de huurderving reeds in mindering gebracht. Voorts worden door u overige kosten geclaimd waaronder beveiligingskosten, kosten plaatsen noodhek en opslagkosten van de beschadigde onderdelen van de kraan. De laatstgenoemde kosten werden bepaald op € 10.264,67 exclusief B.T.W.”

2.17. [A] stelt ten aanzien van dit rapport dat zij weliswaar akkoord is gegaan met deze vaststelling maar gelijktijdig met de mede-ondertekening van de brief van EMN Expertise, bij brief van 11 juni 2007 voorbehouden heeft gemaakt ter zake de schade aan de elektrische installatie en de reparatiekosten waaronder begrepen de kosten in verband met de duur daarvan. Verzekeraars voeren aan dat enkele in deze brief genoemde schadeposten niet onder de onderhavige verzekeringspolis zijn gedekt, zoals de posten ‘goederen op het buitenterrein’, de kosten voor herstel van het hekwerk, de koepel en de kosten voor de noodvoorziening van het dak. Voorts betwisten Verzekeraars dat [A] recht heeft op meer dan EUR 39.000,00 aan huurderving en op vergoeding van EUR 10.264,67 voor overige kosten.

2.18. [A] heeft zich in deze procedure niet nader uitgelaten over de voorbehouden die zij zou hebben gemaakt op de opstelling van de schade door EMN Expertise. Evenmin heeft [A], om proceseconomische redenen, uitgelegd waarom zij van oordeel is dat een hoger bedrag aan huurderving dient te worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde meebrengt dat partijen in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten over de schade voorzover die volgens hen onder de verzekering gedekt is. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen bij akte nader in te gaan op de te vergoeden schade. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [A]. Verzekeraars zullen daarna in de gelegenheid worden gesteld een antwoord-akte te nemen.

2.19. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3. De beslissing

De rechtbank

3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 3 maart 2010 voor het nemen van een akte door [A] over hetgeen is vermeld onder 2.17,

3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature