Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Art. 10a Opiumwet: drugsrunner. Verweer dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de voorbereidingshandeling en op het verkopen van heroïne of cocaïne. Het hof is van oordeel dat uit de gedragingen van verdachte blijkt dat bij verdachte het opzet heeft bestaan om de in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet bedoelde misdrijven, te weten het verkopen en afleveren van heroïne of cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen. De verdachte heeft daartoe een of meer anderen, te weten potentiële drugskopers proberen over te halen om mee te gaan naar een drugsverkoper om drugs te kopen en aldus voor die drugsverkoper de gelegenheid te verschaffen tot verkopen. Het trachten te bewegen bestond hierin dat verdachte contact heeft gezocht met potentiële drugskopers met een Franse auto, hun heeft aangeboden heroïne of cocaïne te kopen en hen vervolgens heeft verzocht hem daartoe te volgen.

Uitspraak



Parketnummer: 20-002310-08

Uitspraak: 15 maart 2010

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 17 juni 2008 in de strafzaak met parketnummer 03/500129-08 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1981],

wonende te [woonplaats], [adres],

waarbij verdachte – verkort weergegeven – ter zake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.

De verdediging heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 11 december 2007, in de gemeente Maastricht om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet , te weten het opzettelijk verkopen en /of afleveren en/of verstrekken van heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hierin bestaande dat verdachte optredende als bestuurder van een personenauto, rijdende over de Scharnerweg, lichtsignalen heeft gegeven aan een voor zich rijdende personenauto en/of (vervolgens), gelet op verdachtes rijrichting, links naast deze personenauto is gaan rijden en/of door het geopende rechterportierraam van zijn personenauto naar de bestuurder en/of inzittende(n) van die personenauto in de Franse taal heeft geroepen: "wil je zaken doen" en/of "heroïne en cocaïne" althans woorden van gelijke strekking, en/of (vervolgens) heeft verzocht hem, verdachte, te volgen.

Bewijsoverweging

Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet . Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de voorbereidingshandeling en op het verkopen van heroïne of cocaïne.

Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het navolgende.

In het proces-verbaal van politie is de werkwijze beschreven van zogenaamde drugsrunners en drugsdealers in Maastricht. Sinds 1996 is in Limburg-Zuid in toenemende mate waarneembaar dat drugsdealers en –runners van Noord-Afrikaanse komaf actief zijn. Sinds 2007 zijn hun activiteiten excessief toegenomen. Dit wordt verklaard doordat de randvoorwaarden voor een gunstig drugsdealklimaat aanwezig zijn. De drugsdealers werken met taakverdelingen zoals frontmannen (runners), handlangers, panddealers en locatiedealers.

Eén van de werkwijzen bestaat uit het werven van klanten op de autosnelwegen. Drugsrunners (de frontmannen) wachten potentiële klanten op, maken contact en leiden klanten door naar dealadressen en/of –locaties. Het maken van contact met potentiële drugskopers gebeurt op de autosnelwegen op een zeer agressieve en verkeersgevaarlijke wijze.

De drugrunners wachten met gedoofde lichten op parkeerplaatsen en –stroken, op vluchtstroken, opritten of rijden met zeer lage snelheid over snel- en grenswegen. Zij speuren naar voertuigen met potentiële drugskopers. Dit zijn in de regio Maastricht met name auto’s voorzien van een Frans of Belgisch kenteken en vaak met meerdere inzittenden. Bij het zien van potentiële klanten start het feitelijk “runnen”. De aandacht van klanten wordt gelokt door bumperkleven, het geven van lichtsignalen, gebaren of tijdens het rijden op de autosnelwegen slaan en tikken tegen de zijramen. Drugsrunners hangen hierbij uit de portierramen. Potentiële kopers worden gemaand te volgen naar afritten en/of worden naar een dealer geleid. Runners die eenmaal een klant hebben afgeleverd bij een dealer rijden met de hoogste spoed terug naar de autosnelweg om de volgende klant te gaan runnen.

Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisante [verbalisant 1] is het navolgende gebleken. Op 11 december 2007, omstreeks 21.40 uur, is verbalisante [verbalisant 1], brigadier van politie, belast met het toezicht in het kader van drugsoverlast in de gemeente Maastricht. [verbalisant 1], niet in uniform gekleed, rijdt in een niet opvallend voertuig voorzien van Franse registratieplaten. In het voertuig zitten tevens [politieambtenaar 1], inspecteur van de Belgische politie, en [politieambtenaar 2], brigadier van de Franse politie, beide politieambtenaren werkzaam bij het Joint Hit Team Zuid-Oost. Voornoemde [politieambtenaar 1] treedt op als bestuurder van het voertuig. Rijdend over de Koning Clovisstraat te Maastricht, in de richting van de Sibemaweg, zien de verbalisante en haar collega’s op enig moment een voertuig achter zich dat lichtsignalen geeft. Het voertuig komt vervolgens met gelijke snelheid links naast het voertuig van de verbalisanten te rijden. De bestuurder van het voertuig (het hof begrijpt: de Peugeot met de Nederlandse kentekenplaten [kenteken]) opent hierop het rechter portierraampje, waarna [politieambtenaar 1] eveneens zijn raampje opent. De bestuurder van de Peugeot roept vervolgens in de Franse taal - in welke taal ook het gehele navolgende gesprek wordt gevoerd - “Wil je zaken doen?”. [politieambtenaar 1] antwoordt hierop “Wat voor zaken?”. De bestuurder zegt hierop nogmaals “Wil je zaken doen?”. [politieambtenaar 1] reageert hierop met de vraag “Wat heb je?”. De bestuurder antwoordt hierop “Heroïne en cocaïne”. Nadat beide voertuigen aan de rechterzijde van de weg zijn gestopt vraagt [politieambtenaar 1] aan de bestuurder wat de prijs is van de heroïne. De bestuurder antwoordt: “8 euro per gram”. [politieambtenaar 2] vraagt hierop aan de bestuurder hoeveel hij heeft. De bestuurder antwoordt: “500 en meer”. [politieambtenaar 2] reageert hierop verbaasd met de vraag: “Vijfhonderd gram?”. De bestuurder antwoordt: “Vijfhonderd euro”. [Politieambtenaar 2] antwoordt hierop: “Dat is goed dan” en de bestuurder verzoekt hem te volgen. Het voertuig is voor het voertuig van [verbalisant 1] c.s. gaan rijden en ter hoogte van de Geusseltkruising is de bestuurder van voornoemde Peugeot, zijnde verdachte, door de politie aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 2 juncto artikel 10 en artikel 10a van de Opiumwet .

[politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] , die met [verbalisant 1] in het onopvallende dienstvoertuig voorzien van Franse registratieplaten zaten, hebben als getuige gelijkluidende verklaringen afgelegd.

Door verbalisant [verbalisant 2] is met een speurhond een doorzoeking verricht in voornoemde Peugeot naar de aanwezigheid van verdovende middelen. Hierbij is niets ter zake dienende aangetroffen.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 11 december 2007 te Maastricht de inzittenden van de Franse auto weliswaar heeft aangesproken en heeft gevraagd of zij hard drugs wilden kopen, maar dat zijn bedoeling slechts was gericht op het afhandig maken van geld van deze personen. Verdachte zou niet werkelijk de bedoeling hebben gehad hen naar een drugsdealer te brengen.

Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk. Uit de gedragingen van verdachte blijkt immers dat hij, vanuit een auto, door middel van lichtsignalen contact heeft gezocht met een auto met Frans kenteken en vervolgens de inzittenden heeft gevraagd of zij heroïne of cocaïne wilden kopen. Voorts heeft verdachte de inzittenden gevraagd hem te volgen en hierop is verdachte voor hen uit gaan rijden, hetgeen volledig aansluit bij de gebruikelijke werkwijze van drugsrunners in Maastricht zoals hierboven omschreven. Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm evident gericht op het leiden van de inzittenden naar een drugsdealer teneinde drugs te (ver)kopen. Daarbij komt dat verdachte de mogelijkheid heeft gehad om zijn verklaring, die hem zou kunnen ontlasten als verdachte van overtreding van de Opiumwet, reeds bij de politie naar voren te brengen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Ook om die reden wordt de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde geschoven.

Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat uit de vorenstaande omschreven gedragingen van verdachte blijkt dat bij verdachte het opzet heeft bestaan om de in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet bedoelde misdrijven, te weten het verkopen en afleveren van heroïne of cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen. De verdachte heeft daartoe een of meer anderen, te weten potentiële drugskopers proberen over te halen om mee te gaan naar een drugsverkoper om drugs te kopen en aldus voor die drugsverkoper de gelegenheid te verschaffen tot verkopen. Het trachten te bewegen bestond hierin dat verdachte contact heeft gezocht met potentiële drugskopers met een Franse auto, hun heeft aangeboden heroïne of cocaïne te kopen en hen vervolgens heeft verzocht hem daartoe te volgen. Nu in de auto van verdachte geen cocaïne of heroïne is aangetroffen, is het minder waarschijnlijk dat verdachte zelf rechtstreeks deze drugs wilde verkopen.

Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet . Dit artikel is gericht op strafbaarstelling van diegenen die in de voorfase van de drugshandel actief is en beoogt het mogelijk te maken om in een vroeg stadium van de organisatie van de handel in drugs in te grijpen.

Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Tenslotte overweegt het hof dat de eerste rechter bewezen heeft verklaard dat de verdachte heeft getracht anderen - te weten de inzittenden van een voor verdachte rijdende auto - te bewegen om het strafbare feit van het opzettelijk verkopen van heroïne en cocaïne te plegen. Naar het oordeel van het hof is deze bewezenverklaring niet juist, aangezien de inzittenden van die auto niet getracht werden te bewegen tot verkopen, maar tot kopen van drugs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 11 december 2007, in de gemeente Maastricht om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet , te weten het opzettelijk verkopen en afleveren van hero ïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om daartoe gelegenheid te verschaffen, hierin bestaande dat verdachte optredende als bestuurder van een personenauto, lichtsignalen heeft gegeven aan een voor zich rijdende personenauto en vervolgens, gelet op verdachtes rijrichting, links naast deze personenauto is gaan rijden en door het geopende rechterportierraam van zijn personenauto naar de bestuurder en inzittenden van die personenauto in de Franse taal heeft geroepen: "wil je zaken doen" en "heroïne en cocaïne", en vervolgens heeft verzocht hem, verdachte, te volgen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 1 juncto artikel 10, vierde lid, en artikel 2, onder B, van de Opiumwet .

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

De eerste rechter heeft verdachte ter zake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd om het vonnis van de eerste rechter te bevestigen met inbegrip van de opgelegde straf.

Het hof overweegt ten aanzien van de strafoplegging als volgt.

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.

Daarbij is rekening gehouden met:

- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- de omstandigheid dat de door verdachte gepleegde handelingen het internationale drugstoerisme bevorderen, welke handel de internationale rechtsorde ontregelt;

- de omstandigheid dat de werkwijze van drugsrunners kan leiden tot verkeersgevaarlijke situaties, waardoor aan de samenleving ernstige schade kan worden berokkend.

- de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen;

- de omstandigheid dat verdachte, door zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde, het gebruik van verdovende middelen en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke overlast (mede) in stand houdt.

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening gehouden dient te worden met het feit dat deze zaak landelijk veel belangstelling vanuit de media heeft gekregen en dat verdachte in deze zaak bij zijn aanhouding herkenbaar is gefilmd, welke beelden herhaaldelijk op de televisie zijn uitgezonden. Door de negatieve publiciteit is de verdachte reeds in aanzienlijke mate getroffen, aldus de raadsman.

Het hof is van oordeel dat verdachte, door zijn optreden als drugsrunner op de openbare weg, zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin hij het risico liep om op enig moment in aanraking te komen met de pers. Gelet hierop ziet het hof ook geen reden om strafvermindering toe te passen.

Overige door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden die tot strafvermindering zouden moeten leiden, zijn naar het oordeel van het hof niet gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht .

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet , voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen daartoe gelegenheid te verschaffen.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Aldus gewezen door

mr. C.M. Hilverda, voorzitter,

mr. J.C.A.M. Claassens en mr. N.J.L.M. Tuijn,

in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,

en op 15 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature