Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bouwovergangsrecht in verband met wijziging Wro en Woningwet.

De voorzieningenrechter overweegt dat in de toelichting van artikel 46, derde lid, van de Woningwet vermeld staat dat het situaties betreft, waarin de aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan op een moment waarop het benodigde planologische besluit nog niet bekend is gemaakt.

De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de aanvraag om bouwvergunning op 4 december 2008 is ingediend bij verweerder. Uit dit gegeven vloeit voort dat het bepaalde in de Woningwet, zoals in werking getreden per 1 juli 2008, op deze aanvraag van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het thans voorliggende bouwplan in strijd is met de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Voorts dient te worden vastgesteld dat er ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning (nog) geen vrijstellingsbesluit was genomen en bekend gemaakt door verweerder. Gelet hierop en de voormelde toelichting is het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet op de onderhavige situatie van toepassing. Van een in het wetsartikel voorgeschreven ontheffing dan wel project besluit van verweerder is de voorzieningenrechter in het onderhavige geval niet gebleken. Onder die omstandigheden dient dan ook geconcludeerd te worden dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet .

Uitspraak



RECHTBANK GRONINGEN

Sector Bestuursrecht

Zaaknr: AWB 09/885 WRO

van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

Stichting Meidoornlaan Winschoten, gevestigd te Winschoten, verzoekster,

gemachtigde: mw. W. Dijkhuis,

ten aanzien van het besluit van 14 augustus 2009 van

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winschoten, verweerder,

gemachtigde: C. Tasma.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft verweerder aan de gemeente Winschoten een reguliere bouwvergunning verleend voor het aanleggen van een leidingsysteem met verticale filters en drie pompputten ten behoeve van de sanering op de voormalige vuilstort aan de Meidoornlaan.

Namens verzoekster is bij brief van 14 september 2009 tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

Bij verzoekschrift van 14 september is namens verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het voornoemde besluit een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft bij brief van 28 september 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend, later gevolgd door een verweerschrift bij brief van 30 september 2009.

Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.

Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 13 oktober 2009, alwaar verzoekster werd vertegenwoordigd door de voornoemde gemachtigde, [eiseres]

Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde, mw. M.L. Beute en mw. S.J.M. Moed.

2. Rechtsoverwegingen

2.1 Feiten en omstandigheden

In de periode van 1958 tot 1973 is een perceel ten zuiden van de Meidoornlaan in gebruik geweest als stortplaats. Het vuil dat ter plaatse gestort is, bestond uit huisvuil, grond, puin, sloopafval en bedrijfsafval. In 1974 is de stort afgedekt en is het terrein beplant met bomen. Het grootste deel van de stortplaats is duidelijk zichtbaar doordat het maaiveld hoger ligt dan de omgeving. De stortplaats is begroeid met bomen en heeft de functie ‘openbaar groen’.

In 2005 is door de provincie Groningen in het kader van haar project NAVOS (nazorg voormalige stortplaatsen) een nader onderzoek uitgevoerd naar de verontreiniging van de bodem en het grondwater op de voormalige stortplaats aan de Meidoornlaan. Vervolgens is in 2006 de definitieve rapportage van het nader bodemonderzoek afgerond. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er zich op de locatie een ernstige verontreiniging in het grondwater bevindt. De bovengrond is niet tot nauwelijks verontreinigd. Op basis van dit nadere bodemonderzoeksrapport heeft de provincie in haar besluit, omtrent de vaststelling van de ernst van de aangetroffen bodemverontreiniging en de spoedeisendheid van het treffen van saneringsmaatregelen voor de locatie, aangegeven dat het een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Het is hierbij spoedeisend omdat uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen humane of ecologische risico’s zijn maar wel verspreidingsrisico’s (via grondwater).

Aangezien de gemeente Winschoten eigenaar is van de voormalige stortplaats aan de Meidoornlaan diende de gemeente in navolging van de definitieve beschikking omtrent ernst en spoedeisendheid voor de locatie een saneringsonderzoek op te stellen en moest er voor 1 januari 2008 een saneringsplan ter goedkeuring worden ingediend bij de provincie. Om dit te kunnen realiseren heeft de gemeente Winschoten begin 2007 aan Royal Haskoning de opdracht gegeven om een saneringsonderzoek uit te voeren en een saneringsplan op te stellen. In het saneringsonderzoek zijn vijf saneringsvarianten beschreven, waarbij variant 1 de multifunctionele variant is, variant 2 de minimale variant en variant 3, 4 en 5 de tussenvarianten zijn. Naast deze vijf varianten is door het bedrijf Multi Purpose Industries (MPI) aangegeven dat zij voor de sanering innovatieve en minder kostbare mogelijkheden zag. MPI wilde de stort via innovatieve afvalmining technieken integraal saneren.

Op 14 november 2007 heeft de raad van de gemeente Winschoten ingestemd met variant 2 en als amendement daarbij aangenomen ‘dat mocht uit monitoring blijken, dat er problemen zijn opgetreden of dat het gehele systeem niet (goed) werkt, zoals omschreven in het saneringsplan, dat dan overgegaan dient te worden na overleg met onder meer de raad, naar variant 5.’

Vervolgens is variant 2 uitgewerkt in een saneringsplan. Dit saneringsplan is conform beschikking voor 1 januari 2008 ter instemming voorgelegd aan de provincie Groningen. Eind maart 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen ingestemd met het saneringsplan.

Tegen dit besluit is namens verzoekster beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS).

Bij uitspraak van 20 mei 2009 heeft de ABRS het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.

Namens de gemeente Winschoten is bij brief van 19 juni 2008, ontvangen op 23 juni 2008, verweerder verzocht medewerking te verlenen aan het verlenen van vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO voor het aanleggen van een beheerssysteem (bestaande uit een zuiveringsinstallatie, een drietal pompputten en leidingen) ten behoeve van de sanering.

Namens de gemeente Winschoten is op 4 december 2008 een aanvraag om bouwvergunning voor het aanleggen van drie pompputten en leidingen ten behoeve van de sanering bij verweerder ingediend.

Verweerder heeft het voornemen om vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, te verlenen op 10 december 2008 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad.

In het kader van de te voeren vrijstellingsprocedure heeft het verzoek om vrijstelling vanaf 11 december 2008 gedurende zes weken ter inzage gelegen.

Namens verzoekster is bij brief van 12 januari 2009 een zienswijze bij verweerder ingediend.

Bij besluit van 14 juli 2009, verzonden op 5 augustus 2009, heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor het aanleggen van een leidingstelsel, enkele pompputten en een zuiveringsinstallatie ten behoeve van de sanering van de voormalige stortplaats aan de Meidoornlaan te Winschoten.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het aanleggen van een leidingsysteem met verticale filters en drie pompputten ten behoeve van de sanering van de voormalige stortplaats aan de Meidoornlaan te Winschoten.

2.2 Regelgeving

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Wro) luidt als volgt:

‘Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.’

Artikel 46 van de Woningwet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c of f, bedoelde situatie zich voordoet. In dat geval wordt de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om:

a. een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, 3.22, 3.23 of 3.38, vierde lid, van de Wro;

b. een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wro of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van die wet; of,

c. een ontheffing van de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wro, voor zover de betrokken regels een dergelijke ontheffing mogelijk maken.

4. In de situatie, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, wordt de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro. Daarbij beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning, voor zover van toepassing in afwijking van artikel 3:18 van de Awb, binnen vier weken nadat is beslist omtrent de aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro.’

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.3 Overwegingen

Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een door verweerder genomen besluit tot het verlenen van bouwvergunning voor het aanleggen van een leidingsysteem met verticale filters en drie pompputten ten behoeve van de sanering van de voormalige stortplaats aan de Meidoornlaan te Winschoten.

Artikel 46 van de Woningwet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c of f, bedoelde situatie zich voordoet. In dat geval wordt de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om:

a. een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c, 3.22, 3.23 of 3.38, vierde lid, van de Wro;

b. een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wro of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van die wet; of,

c. een ontheffing van de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wro, voor zover de betrokken regels een dergelijke ontheffing mogelijk maken.

4. In de situatie, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, wordt de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro. Daarbij beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning, voor zover van toepassing in afwijking van artikel 3:18 van de Awb, binnen vier weken nadat is beslist omtrent de aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro.’

De voorzieningenrechter overweegt dat in de toelichting van artikel 46, derde lid, van de Woningwet vermeld staat dat het situaties betreft, waarin de aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan op een moment waarop het benodigde planologische besluit nog niet bekend is gemaakt.

De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de aanvraag om bouwvergunning op 4 december 2008 is ingediend bij verweerder. Uit dit gegeven vloeit voort dat het bepaalde in de Woningwet, zoals in werking getreden per 1 juli 2008, op deze aanvraag van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het thans voorliggende bouwplan in strijd is met de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Voorts dient te worden vastgesteld dat er ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning (nog) geen vrijstellingsbesluit was genomen en bekend gemaakt door verweerder. Gelet hierop en de voormelde toelichting is het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet op de onderhavige situatie van toepassing. Van een in het wetsartikel voorgeschreven ontheffing dan wel project besluit van verweerder is de voorzieningenrechter in het onderhavige geval niet gebleken. Onder die omstandigheden dient dan ook geconcludeerd te worden dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet.

Naar aanleiding van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter voorts tot het volgende oordeel.

De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 46, vierde lid, van de Woningwet verweerder ertoe dwingt dat bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning dezelfde procedure wordt gevolgd als die bij het planologische besluit is gevolgd. Uit de toelichting van dit artikel volgt dat in nogal wat gevallen deze procedurele koppeling tot gevolg zal hebben dat in de bouwvergunningsprocedure de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb moet worden gevolgd.

De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat het vrijstellingsbesluit in het onderhavige geval voorbereid is met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en dat het besluit omtrent de bouwvergunning op reguliere wijze (aanvraag, besluit, bezwaar) is genomen. Dit verhoudt zich niet met het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet. Het bestreden besluit berust dan ook op een onjuiste rechtsgrondslag. De nadere toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat na het volgen van de juiste procedure tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maakt dit niet anders.

Ter nadere toelichting merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Indien de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is op de aanvraag om bouwvergunning dan had verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, in het onderhavige geval een ontwerp-besluit voor wat betreft de te verlenen bouwvergunning en de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage dienen te leggen. Verzoekster had daarop een zienswijze in kunnen dienen, waarna beroep op de rechtbank openstond tegen het definitieve besluit.

Verweerder heeft dit echter niet onderkend, zodat er gehandeld is in strijd met artikel 46, vierde lid, van de Woningwet, in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Onder verwijzing naar een uitspraak van 8 februari 2006 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gepubliceerd in BR 2006/444, is de voorzieningenrechter van oordeel dat schending van het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet kan worden gerepareerd met een beroep op het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb.

Aangezien de voornoemde procedurefouten in de bezwaarfase niet hersteld kunnen worden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het primaire besluit tot het verlenen van bouwvergunning van 14 augustus 2009 geschorst wordt tot zes weken nadat verweerder beslist heeft op het bezwaarschrift van verzoekster.

Aangezien het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen wordt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, in samenhang bezien met artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 34,50, zijnde de reiskosten van de vertegenwoordigers van verzoekster. Voorts bestaat er aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,-- aan haar dient te vergoeden.

Beslist wordt als volgt.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,

RECHT DOENDE,

- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit van 14 augustus 2009 tot zes weken nadat door verweerder op het bezwaarschrift van verzoekster is beslist;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 34,50 en bepaalt dat verweerder deze kosten alsmede het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 150,-- aan haar dient te vergoeden.

Aldus gegeven door mr. drs. A. Houtman als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 15 oktober 2009, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.

de griffier, de voorzieningenrechter,

Afschrift verzonden op:

typ: hvk

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature