Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bijstandsfraude. Onrechtmatig huisbezoek door het ontbreken van "informed consent". Verboden vruchten die in causaal verband staan met het onrechtmatige huisbezoek worden uitgesloten van het bewijs. Vrijspraak.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/480186-09

Datum uitspraak: 5 februari 2010

op tegenspraak

VONNIS

van de politierechter Amsterdam, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1978, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres].

De politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2010.

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

hij in de periode vanaf 10 juni 2004 tot 1 februari 2008 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in strijd met een hem en/of zijn mededader, te weten [mededader], bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Hilversum, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk voor genoemde dienst verzwegen dat

hij en/of zijn mededader samenwoonde(n) en/of had(den) samengewoond en/of een gezamenlijke huishouding voerde(n) en/of had(den) gevoerd

zijnde dit gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist (en)of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming – namelijk een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

Subsidiair:

hij in of omstreeks de periode vanaf 10 juni 2004 tot 1 februari 2008 te Hilversum, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen voorwerp voordeel heeft getrokken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk gebruik gemaakt van de woning aan de [adres] en/of in die woning(en) aanwezige voorzieningen, zoals gas/water/electriciteit en/of levensmiddelen en/of boodschappen en/of meubilair, wetende, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze voorzieningen en/of dit/deze goed(eren) geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, welke door [mededader] – met wie hij, verdachte op bovengenoemd adres in gezinsverband samenwoonde – door valsheid in geschrift, door oplichting of door verduistering, althans door enig misdrijf, was/waren verkregen.

2. Voorvragen

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3. Waardering van het bewijs

De raadsman heeft primair bepleit dat het huisbezoek op 19 april 2007 onrechtmatig was. Hetzelfde geldt volgens de raadsman voor de nadien uitgevoerde stelselmatige observaties. De resultaten van een en ander moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast stelt de raadsman dat bij de politieverhoren niet aan de in de Salduz-jurisprudentie gestelde eisen is voldaan om welke reden hetgeen verdachte en de medeverdachte bij de politie hebben verklaard tevens dient te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat uit het dossier niet de overtuiging ontstaat dat gesproken kan worden van een gezamenlijke huishouding van verdachte en zijn medeverdachte, mede omdat de gehoorde getuigen niet eenduidig zijn in hun verklaringen. Op grond van het voorgaande heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.

De officier van justitie heeft betoogd dat indien het huisbezoek op 19 april 2009 onrechtmatig was, dit niet inhoudt dat er geen geldig vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden, zoals de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) in recente jurisprudentie heeft beslist met betrekking tot de bestuursrechtelijke procedure tot het vaststellen van het recht op bijstand. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat daarom in het in de onderhavige zaak op het huisbezoek gevolgde strafrechtelijke onderzoek de rechtmatigheid van het huisbezoek evenmin behoeft te worden getoetst. De officier van justitie heeft voorts betwist dat de observaties onrechtmatig waren, ten aanzien van de Salduz-materie het standpunt ingenomen dat de door de raadsman bedoelde politieverhoren hebben plaatsgevonden voordat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak deed in de zaak Salduz, dat verdachte en medeverdachte voor het eerste verhoor de cautie is gegeven en dat er toen een piketmelding naar de piketcentrale is verstuurd. Tot slot is door de officier van justitie betoogd dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat verdachte en de medeverdachte, althans in een zekere periode, een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Een en ander heeft de officier een straf tegen verdachte doen vorderen.

Beoordeling.

Reeds het eerste onderdeel van het door de verdediging gevoerde pleidooi treft doel. De volgende feiten zijn van belang.

Nadat in 2003 was geadviseerd tot het afleggen van een huisbezoek bij medeverdachte in verband met het feit dat op het haar tijdelijke verblijfadres ook een man van ongeveer haar leeftijd stond ingeschreven - welk huisbezoek niet werd afgelegd - en zij in februari 2007 aan DWI had gemeld dat zij was bevallen van een tweede kind terwijl zij nog steeds als alleenstaande ouder bekend was, heeft DWI op 19 april 2007 een huisbezoek bij medeverdachte afgelegd op haar uitkeringsadres [adres]. Tijdens dit huisbezoek is geconstateerd dat er zich in het huis van medeverdachte een hoeveelheid mannenkleding bevond; in de slaapkamer werd een tweepersoonsbed aangetroffen met daarnaast een babybedje; in de hal een paar slippers ogenschijnlijk van een grotere maat dan die van medeverdachte, waarvan medeverdachte zei dat het haar slippers waren; en dat er twee telefoonnota’s op naam van verdachte op een prikbord in de woonkamer hingen. Ten tijde van het huisbezoek werd voor de woning een aan verdachte toebehorende auto waargenomen en een auto met kenteken op naam van het alstoen mede aan verdachte toebehorende taxibedrijf.

Vervolgens ontving de sociale recherche op 8 mei 2007 van het hoofd van de dienst een aanvraag voor een bijzonder, naar moet worden aangenomen: strafrechtelijk, onderzoek naar verdachte en medeverdachte. Dit onderzoek vond plaats in de periode 20 augustus 2007 tot 13 maart 2008. Op grond van de resultaten van dit nadere strafrechtelijke onderzoek worden verdachte en zijn medeverdachte thans vervolgd.

Het toetsingskader wordt gevormd door de jurisprudentie op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Kort gezegd volgt daaruit dat sprake is van een inbreuk op het huisrecht wanneer tegen de wil van betrokkene wordt binnengetreden. Slechts wanneer vrijwillig toestemming wordt gegeven voor het binnentreden is geen sprake van zo’n inbreuk. Uit de in dit verband nog immer als standaard te beschouwen jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 11 april 2007, LJN BA2410) volgt dat in gevallen waarin sprake is van een onaangekondigd huisbezoek zonder redelijke grond, toestemming van de bewoner moet zijn verleend op basis van zogenoemd informed consent, d.w.z. op basis van volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek. Ook moet aan betrokkene duidelijk zijn gemaakt dat, indien voor het huisbezoek geen redelijke grond bestaat, het niet verlenen van toestemming geen directe gevolgen heeft voor het behoud van diens uitkering. Van een redelijke grond is sprake als voorafgaand aan het onderzoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid van door de betrokkene gegevens, voor zover die van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor de betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.

Op 19 april 2007 ontbrak zodanige redelijke grond voor het bij medeverdachte aan de [adres], met wie verdachte sedert februari 2007 op dat adres samenwoonde, afgelegde huisbezoek. Dat medeverdachte bij DWI bekend stond als alleenstaande ouder; dat zij zojuist was bevallen van een tweede kind; en dat DWI in 2003 kennelijk heeft overwogen een huisbezoek af te leggen in verband met het feit dat op medeverdachtes toenmalige tijdelijke verblijfadres een man van ongeveer haar leeftijd stond ingeschreven, was daarvoor onvoldoende. De conclusie moet zijn dat er ten tijde van het huisbezoek op 19 april 2007 bij DWI geen objectieve feiten en omstandigheden bekend waren op grond waarvan redelijkerwijs getwijfeld kon worden aan de juistheid van de door medeverdachte in het kader van de vaststelling van het recht op bijstand verstrekte gegevens. Uit de stukken blijkt voorts niet dat aan medeverdachte voorafgaande – vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek uitdrukkelijk is medegedeeld dat zij niet tot het verlenen van toestemming tot binnentreden was gehouden en dat een weigering geen directe gevolgen zou hebben voor haar recht op een uitkering. Het huisbezoek was derhalve onrechtmatig.

Ten aanzien van de rechtmatigheid van het bewijs dat in het nadere strafrechtelijke onderzoek is verkregen geldt volgens de officier van justitie dat de CRvB op 24 november 2009, LJN BK4057 en BK4059 heeft beslist dat de omstandigheid dat een voorafgaand huisbezoek onrechtmatig is in beginsel niet meebrengt dat de bevindingen uit een als gevolg daarvan verricht nader onderzoek niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is.

Het is evenwel niet zuiver om in het onderhavige geval zo te redeneren. De beslissingen van de CRvB van 24 november 2009 zijn gegeven in gevallen waarin door DWI werd beoordeeld of aan betrokkenen recht op bijstand toekwam. Er zijn echter essentiële verschillen tussen een dergelijk bestuursrechtelijk op het huisbezoek gevolgd controletraject en een strafrechtelijk vervolgonderzoek zoals het onderhavige.

Laatstbedoeld onderzoek beoogt vast te stellen dat de strafwet is overtreden en is mitsdien veelal gericht op de bestraffing van de overtreden norm(en) door een strafrechtelijke sanctie. Daarbij komt dat in het strafrechtelijke vervolgtraject dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Een en ander gaat verder dan het vaststellen van het recht op bijstand door DWI in het bestuurlijke onderzoek. Anders gezegd: de punitieve kenmerken van een strafrechtelijke procedure, die bepalend zijn voor de mate waarin de bepalingen van het EVRM de burger bescherming bieden in strafzaken, ontbreken in het bestuurlijke onderzoek.

Ook de CRvB heeft dit onderscheid gemaakt. In zijn beslissing van 24 november 2009, LJN BK4060 heeft de Raad overwogen dat een huisbezoek in het kader van de toepassing van de Wet werk en bijstand geen “criminal charge” is in de zin van artikel 6, derde lid van het EVRM , omdat het weliswaar een noodzakelijk en adequaat (aanvullend) controlemiddel betreft maar niet gericht is op bestraffing van overtreden normen of het toevoegen van leed. Intrekking van bijstand heeft een reparatoir karakter en kan niet als punititieve sanctie worden aangemerkt. De CRvB merkt daarbij op dat voor een aanvrager van bijstand niet dezelfde waarborgen gelden als waarin artikel 6 van het EVRM voorziet.

Om vorenstaande reden kan er, bezien vanuit het strafrecht, van een gelijkschakeling van de gevolgen van de inbreuk op fundamentele burgerrechten in het bestuurs- en het strafrecht niet zonder meer sprake zijn.

Er is in het onderhavige geval een direct causaal verband tussen het onrechtmatige huisbezoek en het verkregen bewijs. Derhalve moet dit laatste worden gezien als “fruits of the poisonous tree” hetgeen meebrengt dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.

Vervolgens moet worden bezien welk gevolg daaraan moet worden verbonden. Volgens de Hoge Raad (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) kan bewijsuitsluiting aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Hiervan is in het onderhavige geval sprake, aangezien het gaat om inbreuk op het huisrecht, waardoor sterk in de persoonlijke levenssfeer wordt ingegrepen. Nu met name de verklaringen van verdachte(n), ook die afgelegd ter terechtzitting, en getuigen mede tot stand zijn gekomen als uitvloeisel van hetgeen op grond van de inbreuk op het huisrecht van zowel verdachte als zijn medeverdachte [mededader] is gebleken, mogen de resultaten van het gehele voorbereidend onderzoek niet bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit.

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Dit vonnis is gewezen door

mr. W.M. van den Bergh, politierechter,

in tegenwoordigheid van mr. R.C. Fransen, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature