Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Forensenbelasting. De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente een beleid voert waarbij een persoon die niet zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft doch gedurende enige tijd in de gemeente verblijft, ofwel in de heffing van de forensenbelasting, ofwel in de heffing van de toeristenbelasting te betrekken. De Inspecteur heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente voor deze benaderingswijze heeft gekozen om doelmatigheidsredenen die te maken hebben met de hoogte van de perceptiekosten en het minimaliseren van de hinder voor de belastingplichtigen. Naar het oordeel van het Hof vormen voormelde feiten en omstandigheden een objectieve en redelijke rechtvaardiging ten aanzien van het door de gemeente gevoerde beleid.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00117 t/m BK-09/00119

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 17 november 2009

op de hoger beroepen van de heffingsambtenaar van de gemeente [P] (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van 5 januari 2009, nrs. AWB 08/171, 08/172 en 08/175, betreffende na te noemen aan [belanghebbende], wonende te [Z] (Duitsland; hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2005, 2006 en 2007 aanslagen in de forensenbelasting opgelegd. Over 2005 is het een aanslag met nummer [xxxxxxx] en dagtekening 30 november 2007 (kenmerk Hof: BK-09/000117 en kenmerk rechtbank: Awb 08/171). Over 2006 is het een aanslag met nummer [xxxxxxx] en dagtekening 30 juni 2007 (kenmerk Hof: BK-09/00118 en kenmerk rechtbank: Awb 08/172). Over 2007 gaat het om een aanslag met nummer [xxxxxxx] en dagtekening 12 februari 2008 (kenmerk Hof BK-09/00119 en kenmerk rechtbank Awb 08/175).

De aanslagen zijn opgelegd omdat belanghebbende, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin een gemeubileerde woning, gelegen aan de [a-straat 1] te [Q] beschikbaar houdt.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 9 januari 2008 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 oktober 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. De aanslagen betreffen de gemeubileerde woning [a-straat 1] te [Q] (hierna: de woning) waarvan belanghebbende eigenaar is. De woning is gelegen op bungalowpark [A] en is in de jaren 2005, 2006 en 2007 door eiser als tweede woning gebruikt. Eiser had in genoemde jaren zijn hoofdverblijf buiten de gemeente [P]. Eigenaren die de beschikking hebben over een huisje met een recreatieve bestemming in de gemeente [P] worden in de woonforensenbelasting betrokken.

3.2. Op de naast bungalowpark [A] gelegen camping [B] staan stacaravans en houten vakantiebungalows. De gebruikers van de stacaravans en houten vakantiebungalows in de gemeente [P] betalen toeristenbelasting.

3.3. Aan belanghebbende werd met dagtekening 28 februari 2005 een primitieve aanslag forensenbelasting over het jaar 2005 opgelegd. Bij uitspraak van dit Hof van 16 maart 2005, nummer BK-03/03237 werd de aanslag vernietigd omdat deze voortijdig was opgelegd.

Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen

4.1 In hoger beroep is in geschil is of belanghebbende terecht in de forensenbelasting is aangeslagen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waar bij zij heeft overwogen:

Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan forensenbelasting worden geheven.

Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 1998 (hierna: de verordening) van de gemeente [P], welke voor de in geschil zijnde belastingjaren bij raadsbesluiten van 8 november 2004 (belastingjaar 2005), 7 november 2005 (belastingjaar 2006) en 18 december 2006 (belastingjaar 2007) is gewijzigd, luidt:

Onder de naam 'forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de verordening wordt de forensenbelasting niet geheven van een woning, waarvoor toeristenbelasting wordt geheven ingevolge de "Verordening landtoeristenbelasting 1998".

De rechtbank overweegt het volgende.

De aanslag over het jaar 2005 is opgelegd nadat een voortijdig opgelegde aanslag forensenbelasting over het jaar 2005 betreffende dezelfde woning was vernietigd. Gelet op vaste rechtspraak is de betreffende aanslag, die als een primitieve aanslag is aan te merken, ten onrechte opgelegd aangezien verweerder door het opleggen van de voortijdige aanslag van zijn aan de verordening ontleende bevoegdheid tot heffing van forensenbelasting betreffende de woning gebruik heeft gemaakt en die bevoegdheid daarmee was uitgeput. Het beroep tegen de aanslag over het jaar 2005 is dan ook gegrond en de op die aanslag betrekking hebbende uitspraak op bezwaar zal wegens strijd met de wet worden vernietigd. De rechtbank zal, teneinde het geschil te beslechten, op de voet van artikel 8:72, het vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door de aanslag met nummer [xxxxxxx] en dagtekening 30 november 2007 te herroepen. Daarmee wordt die aanslag geacht te zijn vernietigd.

In de beroepszaken over de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2006 en 2007 overweegt de rechtbank als volgt.

Gelet op vaste rechtspraak kunnen onder het begrip gemeubileerde woning als bedoeld in de verordening ook stacaravans worden begrepen, indien deze beschikken over elementaire voorzieningen zoals toilet, kook- en wasgelegenheid en aansluitingen voor water en electriciteit. De stelling van eiser dat de meeste stacaravans (en ook de vakantiebungalows) op de camping [B] over deze voorzieningen beschikken, is door verweerder niet gemotiveerd weersproken. De enkele stelling dat genoemde objecten op de camping niet geschikt zijn voor verblijf in de wintermaanden en niet vergelijkbaar zijn met de woningen van bungalowpark [A], is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangezien de stelling van verweerder niet uitsluit dat genoemde elementaire voorzieningen in de objecten aanwezig zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de stacaravans en de vakantiebungalows op de camping [B] over deze voorzieningen beschikken. Dit betekent dat de stacaravans, net als de op de camping aanwezige vakantiebungalows als gemeubileerde woning in de zin van de verordening zijn aan te merken.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder, door de stacaravans en de vakantiebungalows van camping [B] stelselmatig niet in de heffing van de forensenbelasting te betrekken, bij de uitvoering van de verordening in strijd is gekomen met het gelijkheidsbeginsel, zonder dat hiervoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is gegeven. Het feit dat de verordening met artikel 3 een anticumulatiehepaling bevat is naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig aan te merken aangezien die bepaling slechts is opgenomen ter voorkoming van samenloop van forensen- en toeristenbelasting. De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan de stelling van AWB 08/171, 08/172 en 08/175 blad 4 verweerder over de perceptiekosten aangezien deze stelling niet is onderbouwd.

De conclusie is dan ook dat ook de beroepen tegen de aanslagen over de jaren 2006 en 2007 gegrond zijn en dat de op die aanslagen betrekking hebbende uitspraken op bezwaar wegens strijd met de wet zullen worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaken voorzien door de aanslag over 2006 en de aanslag over 2007 te herroepen. Daarmee worden ook die aanslagen geacht te zijn vernietigd.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. In zijn arrest van 2 november 1994, nr. 29.595, LJN:AA2989, heeft de Hoge Raad geoordeeld:

3.2. In het systeem van de artikelen 11 tot en met 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven - en de belastingplicht niet in de loop van het tijdvak eindigt - een definitieve aanslag pas na afloop van dat heffingstijdvak worden opgelegd.

Derhalve dient een aanslag die voor de afloop van het heffingstijdvak is opgelegd te worden vernietigd. De bevoegdheid tot het opleggen van een tweede primitieve aanslag is daarmee echter niet uitgeput. De Hoge Raad oordeelde in dat arrest immers ook:

3.4. (...) wanneer in een geval als het onderhavige de aanslag is vernietigd [is] de inspecteur bevoegd (...) na afloop van het heffingsjaar - binnen de in artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vermelde termijn - alsnog over het heffingsjaar een primitieve aanslag op te leggen.

De rechtbank heeft dit miskend en reeds om die reden dient haar uitspraak te worden vernietigd.

6.2. Het geschil spitst zich voor het overige toe op de vraag of voor de handelwijze van de Inspecteur om huurders van stacaravans en vakantiebungalows die als gemeubileerde woning in de zin van de Verordening Forensenbelasting kunnen worden aangemerkt en waarvan die huurder op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin gebruik van maken, niet in de heffing van de forensenbelasting te betrekken, een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is.

6.3. De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente een beleid voert waarbij een persoon die niet zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft doch gedurende enige tijd in de gemeente verblijft, ofwel in de heffing van de forensenbelasting, ofwel in de heffing van de toeristenbelasting te betrekken. De beide verordeningen zijn, aldus de Inspecteur, zodanig geredigeerd dat een persoon die niet zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft en die eigenaar van een onroerende zaak is die wordt gebezigd voor recreatieve doeleinden en als zodanig door hem zelf wordt gebruikt, wordt betrokken in de forensenbelasting, en dat een eigenaar van een onroerende zaak die wordt gebezigd voor recreatieve doeleinden en als zodanig door hem tegen vergoeding ter beschikking aan derden wordt gesteld, ter zake van dat verblijf van die derden, in de toeristenbelasting wordt betrokken, waarbij het de bedoeling is dat de eigenaar de verschuldigd geworden toeristenbelasting verhaalt op de derden aan wie de onroerende zaak voor verblijfsdoeleinden ter beschikking is gesteld.

6.4. De Inspecteur heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente voor deze benaderingswijze heeft gekozen om doelmatigheidsredenen die te maken hebben met de hoogte van de perceptiekosten en het minimaliseren van de hinder voor de belastingplichtigen. Gelet op de heffingsystematiek van de forensenbelasting, waarbij de hoogte van de verschuldigde belasting in beginsel afhankelijk is van de heffingsmaatstaf voor de onroerende zaakbelasting, dienen de onroerende zaken die voor recreatieve doeleinden worden verhuurd, willen zij kunnen worden betrokken in de forensenbelasting, te worden afgebakend en getaxeerd en voorts kost het veel moeite om de gegevens van de huurders te achterhalen. Zo zou de verhuurder jaarlijks de benodigde NAW-gegevens van de huurders aan de gemeente moeten doen toekomen en vervolgens zou de gemeente aan alle individuele huurders aanslagen in de forensenbelasting moeten zenden. De huidige werkwijze waarbij de eigenaren van onroerende zaken die tegen betaling beschikbaar worden gesteld ter beziging voor recreatieve doeleinden, door de gemeente als belastingplichtigen voor de toeristenbelasting worden aangemerkt is uitvoeringstechnisch voor de gemeente veel eenvoudiger.

6.5. Naar het oordeel van het Hof vormen voormelde feiten en omstandigheden een objectieve en redelijke rechtvaardiging ten aanzien van het door de gemeente gevoerde beleid.

6.6. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat het hoger beroep gegrond is, en dat dient te worden beslist als navermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht en

- bevestigt de uitspraken op bezwaar ter zake van de aanslagen forensenbelasting 2005, 2006 en 2007.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 17 november 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature