Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Uitleg echtscheidingsconvenant en nadere verdeling ingevolge artikel 3:179 lid 2 BW .

Gedaagde wordt na verwijzing door de kantonrechter ex artikel 71 lid 4 Rv . geacht in het geding te zijn verschenen.

Uitleg echtscheidingsconvenant . Finaal kwijtingsbeding staat nadere verdeling niet in de weg.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rolnummer: 269164 / HA ZA 09-1426

Vonnis van 24 februari 2010

in de zaak van

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat: mr. J.G. Kabalt,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat: niet ten processe vertegenwoordigd.

Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 12 augustus 2009;

- het proces-verbaal van comparitie van 11 november 2009.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. Feiten

2.1. [eiseres] en [gedaagde] waren in gemeenschap van goederen getrouwd. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren: [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Partijen zijn op 24 februari 2005 feitelijk uit elkaar gegaan. Zij zijn op 28 september 2005 gescheiden. Van de echtscheidingsbeschikking maakt deel uit het door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant van 5 september 2005. In het convenant is onder meer opgenomen:

“In aanmerking nemende dat zij ten aanzien van de gevolgen van deze echtscheiding de hierna volgende afspraken hebben gemaakt.”

In artikel 2 lid 3 van dit convenant is onder meer bepaald:

“Terzake de spaarrekening ten behoeve van de kinderen, het ABC-plan, spreken partijen af dat deze door de man wordt voortgezet, hetwelk met zich brengt dat hij de betreffende premies voldoet; (…)”

Artikel 3 van het convenant bepaalt:

“Wat betreft de roerende zaken spreken partijen af dat de inboedelgoederen in onderling overleg worden verdeeld en dat de auto’s worden behouden door diegene van hen die de betreffende auto thans onder zich heeft, zonder enige verrekening over en weer.”

In artikel 4 van het convenant is onder meer bepaald:

“Van de algehele gemeenschap van goederen maakt ook deel uit de echtelijke woning (…); deze woning is verkocht en zal binnenkort geleverd worden; van de koopprijs zal de hypothecaire schuld worden afgelost, alsmede het krediet bij de Rabobank ; het bedrag hetwelk dan resteert wordt tussen partijen aldus verdeeld dat de vrouw tweederde deel van deze overwaarde ontvangt en de man eenderde deel (…).”

Artikel 6 van het convenant bepaalt:

“De schuld bij de vader van de vrouw wordt door haar gedragen en zij vrijwaart de man voor iedere aanspraak op hem dienaangaande; naast deze schuld en de hiervoor onder 4. genoemde schulden zijn er verder geen andere schulden; mocht naderhand blijken dat wel sprake hiervan is, neemt diegene van partijen de betreffende schuld voor zijn/haar rekening op wiens/wier naam de schuld staat.”

In artikel 7 van het convenant is bepaald:

“Partijen constateren tenslotte dat met inachtneming van de inhoud van dit convenant zij terzake de verdeling van de bestaand hebbende huwelijksgoederengemeenschap niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkander over en weer algehele finale kwijting verlenen.”

De echtscheidingsbeschikking is op 12 oktober 2005 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] ingeschreven.

2.2. [eiseres] heeft de zaak bij de sector kanton van deze rechtbank aangebracht. Nadat op 16 oktober 2008 bij de kantonrechter een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden (voorafgaand waaraan [gedaagde] een reconventionele vordering heeft ingediend), heeft deze de zaak bij vonnis van 20 mei 2009 verwezen naar de sector handels- en familierecht van deze rechtbank.

2.3. Bij de comparitie van partijen van 11 november 2009 zijn alleen [eiseres] en haar raadsvrouwe verschenen. Nadat de zittingsrechter vergeefs had geprobeerd telefonisch contact te krijgen met [gedaagde], is de comparitie voortgezet, waarbij [gedaagde] ingevolge artikel 71 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) geacht werd in het geding te zijn verschenen. Tijdens deze comparitie heeft [eiseres] haar eis vermeerderd.

3. Het geschil

in conventie

3.1. [eiseres] vordert na eiswijziging – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 3.496,47 alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van EUR 74,- vermeerderd met de wettelijke rente (vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die van algehele voldoening) en kosten.

3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.3. [gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling van EUR 16.152,-.

3.4. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie

4.1. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat na ondertekening van het convenant is gebleken dat er diverse schulden en kosten waren. Deze heeft zij voor haar rekening genomen. Met betrekking tot bepaalde schulden stelt zij dat [gedaagde] gehouden is haar de helft hiervan te vergoeden. Het betreft de kosten van hun toenmalige gemeenschappelijke advocaat mr. Aberson (in totaal EUR 3.188,26), de facturen van [naam aannemer] (in totaal EUR 660,-), de belastingaanslag over 2004 (in totaal EUR 2.093,-) en de afkoopwaarde van de hypotheekverzekering bij Allianz (in totaal EUR 15.470,12).

Met betrekking tot andere schulden stelt [eiseres] dat [gedaagde] gehouden is haar het volledige bedrag te betalen. Het betreft de facturen van Fortis ASR met betrekking tot het ABC-plan voor de kinderen (EUR 239,56), de medische kosten van de kinderen (EUR 658,68), de belastingaanslag over 2005 (EUR 1.894,-) en 2006 (EUR 2.498,-).

Omdat [eiseres] nog een bedrag van EUR 12.500,- aan [gedaagde] verschuldigd is, dient hij na verrekening een bedrag van EUR 3.496,47 aan haar te betalen.

4.2. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] toegelicht dat zij nakoming van het echtscheidingsconvenant vordert. Zij heeft [gedaagde] wakker willen schudden nadat zij meermalen met hem overleg heeft gevoerd om de schulden over en weer af te handelen, ook door middel van het convenant, aldus [eiseres]. Zij kan zich niet herinneren dat er over artikel 6 is onderhandeld en heeft niet nagedacht over de daarin genoemde woorden “op wiens/wier naam” (zie r.o. ?2.1).

De raadsvrouwe van [gedaagde] heeft ook toegelicht dat artikel 6 van het convenant betrekking heeft op toekomstige onvoorziene schulden. Bestaande, niet in het convenant genoemde schulden vallen niet onder de reikwijdte van dit artikel. Deze moeten alsnog op grond van artikel 3:179 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) verdeeld worden.

4.3. Voor de beoordeling van [eiseres]s vorderingen is het nodig dat de reikwijdte van artikel 6 van het convenant vast staat. Hoewel de inhoud van een overeenkomst niet alleen kan worden vastgesteld aan de hand van een taalkundige uitleg van de bewoordingen daarvan, maar ook aan de hand van de zin die partijen over en weer aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, is de rechtbank – gelet op de omstandigheid dat [eiseres] heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat over artikel 6 is onderhandeld – van oordeel dat in het onderhavige geval de bewoordingen van het convenant en de daarin geformuleerde bedoeling van doorslaggevend belang zijn.

4.4. Uit de overwegingen voor het convenant in samenhang met artikel 7 blijkt dat partijen hebben beoogd de gevolgen van de echtscheiding te regelen in welk verband zij finale financiële afspraken hebben gemaakt. Hiermee valt niet te rijmen de stelling van [eiseres] dat artikel 6 slechts betrekking heeft op toekomstige onvoorziene schulden. Immers, door de echtscheiding eindigt de huwelijksgoederengemeenschap en komt een nieuwe schuld voor rekening van degene die deze schuld is aangegaan. Niet valt in te zien waarom partijen voor deze toekomstige – buiten de gemeenschap vallende – schulden een regeling in het convenant opnemen en geen regeling opnemen voor schulden die wel in de gemeenschap vallen, zoals de raadsvrouwe van [eiseres] betoogt.

4.5. Deze stelling is evenmin in overeenstemming met de bewoordingen van genoemd artikel. Uit de tekst daarvan (in het bijzonder uit het gebruik van de tegenwoordige tijd “is”) blijkt dat partijen een regeling beoogden te treffen voor schulden die ten tijde van het opstellen van het convenant reeds bestonden, maar in artikel 6 – met uitzondering van de in artikel 4 genoemde schulden – niet met name zijn aangeduid. Deze uitleg wordt ondersteund door de door [eiseres] ter zitting gegeven toelichting dat partijen met het convenant hebben beoogd de schulden over en weer af te handelen.

Voor zover [eiseres] betoogt te zeggen dat uit het feit dat er meer schulden bleken te bestaan dan de in artikel 4 genoemde hypothecaire schuld, voortvloeit dat artikel 6 betrekking heeft op toekomstige schulden, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Immers, ook artikel 2 lid 3 van het convenant noemt een schuld (de spaarrekening voor de kinderen), terwijl daarnaar in artikel 6 niet wordt verwezen.

4.6. Gelet op het voorgaande moet artikel 6 van het convenant zo worden uitgelegd dat een ten tijde van het convenant bestaande maar onbenoemde schuld voor rekening komt van degene die deze schuld is aangegaan. Dit betekent dat de rechtbank voorbij gaat aan het (ook) namens [eiseres] ingenomen standpunt dat bestaande, niet in het convenant genoemde schulden niet onder de reikwijdte van het convenant vallen en daarom alsnog moeten worden verdeeld.

4.7. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] dan ook beoordelen aan de hand van de hierboven weergegeven uitleg van artikel 6 van het convenant, tenzij hierna anders is aangegeven.

Kosten advocaat

4.8. In zijn verweerschrift bij de kantonrechter (hierna: Verweerschrift) voert [gedaagde] aan dat Aberson niet de gemeenschappelijke advocaat van partijen is geweest, maar enkel de advocaat van [eiseres]. Dit blijkt volgens hem ook uit het feit dat Aberson zijn facturen van 7 september en 20 oktober 2005 aan [eiseres] heeft gestuurd. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat [gedaagde] bedoelt te zeggen dat deze facturen ingevolge artikel 6 van het convenant door [eiseres] betaald moeten worden.

4.9. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] nader toegelicht dat Aberson het gemeenschappelijke verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, het convenant heeft opgesteld mede op grond van [gedaagde]’ wensen en ook buiten haar aanwezigheid met [gedaagde] heeft gesproken. Verder stelt [eiseres] dat zij Aberson heeft gevraagd of de facturen op naam van beide partijen gesteld moesten worden, maar volgens haar heeft Aberson gezegd dat “het wel goed zou komen”.

4.10. Gelet op deze toelichting van [eiseres] alsmede op het feit dat Aberson in de echtscheidingsbeschikking van 28 september 2005 is genoemd als advocaat van [eiseres] en [gedaagde], gaat de rechtbank ervan uit dat Aberson optrad als raadsman van beide partijen. Dit betekent dat de “schuld” aan Aberson is aangegaan door zowel [eiseres] als [gedaagde], zodat het factuurbedrag van EUR 3.188,26 ingevolge artikel 6 van het convenant door beide partijen gelijkelijk moeten worden betaald. Het enkele feit dat Aberson zijn facturen aan [eiseres] heeft gericht, maakt dit oordeel niet anders.

4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] het bedrag van EUR 3.188,26 heeft betaald. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is haar de helft hiervan (zijnde een bedrag van EUR 1.594,13) te betalen. [eiseres]s vordering zal op dit punt worden toegewezen.

Facturen [naam aannemer]

4.12. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] toegelicht dat zij containers van [naam aannemer] in [woonplaats] heeft gehuurd om de gemeenschappelijke inboedel waaraan partijen geen behoefte meer hadden, af te voeren. Zij moest dat ook wel doen, omdat zij in haar nieuwe woning minder ruimte had dan voorheen. [eiseres] stelt dat zij de containers medio september 2005, in elk geval voor de overdracht van de voormalige echtelijke woning op 4 oktober 2005, heeft gehuurd.

[gedaagde] voert in zijn Verweerschrift aan dat hem niets bekend is van het huren van containers en dat hij daarover ook niet is geïnformeerd. Als het zo is dat bestanddelen van de inboedel zijn afgevoerd, zoals [eiseres] zegt, dan betreft het volgens [gedaagde] bestanddelen die feitelijk aan [eiseres] zijn toebedeeld. Kennelijk bedoelt hij hiermee te zeggen dat [eiseres] opdracht heeft gegeven voor het afvoeren van spullen die op grond van artikel 3 van het convenant aan haar zijn toebedeeld en dat hij ingevolge artikel 6 van het convenant niet gehouden is bij te dragen aan de kosten voor het afvoeren als zij bij nader inzien geen behoefte meer aan deze spullen had. Dit verweer slaagt.

4.13. Uit [eiseres]s verklaring dat zij spullen moest afvoeren, omdat zij daarvoor geen plaats had in haar nieuwe woning, leidt de rechtbank af dat de medio september/oktober 2005 afgevoerde inboedelgoederen feitelijk aan haar waren toebedeeld. Immers, als dit anders zou zijn geweest, was de ruimte waarover [eiseres] in haar nieuwe woning beschikte niet van belang. Deze toebedeling is in overeenstemming met artikel 3 van het in september 2005 overeengekomen convenant, waarin onder meer is bepaald dat partijen de inboedelgoederen in onderling overleg zullen verdelen (zie r.o. ?2.1).

4.14. Gelet hierop neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [eiseres] aan [naam aannemer] opdracht heeft gegeven de aan haar toebehorende inboedelgoederen af te voeren. Ingevolge artikel 6 van het convenant komen de met deze afvoer gemoeide kosten voor rekening van [eiseres], zodat haar vordering op dit punt zal worden afgewezen.

Belastingaanslag over 2004

4.15. [eiseres] stelt dat [gedaagde] aanspraak maakte op een algemene heffingskorting, omdat zij een jaar lang geen werk had. Hij heeft echter verzuimd deze heffingskorting terug te draaien toen zij weer werk had gevonden. Dit heeft ertoe geleid dat de belastingdienst ten onrechte een bedrag van EUR 1.825,- op de gezamenlijke rekening heeft gestort, welk bedrag door [eiseres] en [gedaagde] tijdens het huwelijk is gebruikt. Nadien heeft de fiscus dit bedrag van haar teruggevorderd, vermeerderd met een verzuimboete van EUR 113,- en een heffingsrente van EUR 155,-. In totaal heeft zij een bedrag van EUR 2.093,- aan de belastingdienst (terug)betaald, aldus [eiseres]. Omdat dit een gemeenschapsschuld is, vordert zij dat [gedaagde] haar de helft van dit bedrag betaalt.

In zijn Verweerschrift stelt [gedaagde] als verweer dat hij door de fiscus is aangeschreven en dit bedrag heeft betaald.

4.16. De rechtbank passeert het ter zitting door [eiseres] ingenomen standpunt dat de belastingaanslag over 2004 voor de helft door [gedaagde] moet worden gedragen, omdat het een gemeenschapsschuld is. De grondslag van haar vordering is immers nakoming van het convenant (zie r.o. ?4.2). De vraag moet dan ook worden beantwoord of [eiseres]s vordering op grond van artikel 6 van het convenant toewijsbaar is. Dit is het geval als – kort gezegd – de belastingschuld door beide partijen is aangegaan.

4.17. In de door [eiseres] in het geding gebrachte en aan haar gerichte aanslag 2004, die gedateerd is 5 januari 2007, is vermeld:

“U heeft over 2004 een voorlopige teruggaaf gehad ten behoeve van de uitbetaling van een of meer heffingskortingen. (…) Uit de fiscale gegevens van u en uw partner volgt dat het aan u uitbetaalde bedrag te hoog is geweest. ”

Voorts is vermeld dat na verrekening een bedrag van EUR 775,- betaald moet worden. Hiertoe is een op naam van [eiseres] gestelde euro-acceptgirokaart aan de aanslag gehecht, waarmee zij dit bedrag kan betalen.

4.18. Uit de aanslag leidt de rechtbank af dat de belastingteruggaaf aan [eiseres] is betaald en zij degene is die aan de fiscus moet (terug)betalen. Dit betekent dat zij de belastingschuld is aangegaan. Dit is in overeenstemming met het ter zitting door [eiseres] ingenomen standpunt dat de belastingdienst terugvordert op BSN-nummer en dat het er niet toe doet op welke rekening de teruggaaf is gestort. Op grond van artikel 6 van het convenant komt deze schuld dan ook voor rekening van [eiseres], zodat haar vordering op dit punt zal worden afgewezen.

4.19. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] verder aangevoerd dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. Hiermee bedoelt zij kennelijk te zeggen dat [gedaagde] ook heeft geprofiteerd van de belastinggelden. Voor zover [eiseres] deze stelling ook aan haar vordering tot betaling van de helft van de belastingaanslag over 2004 (en niet alleen over 2005 en 2006) ten grondslag legt, kan dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin leiden tot toewijzing van haar vordering. Als het al zo is dat [gedaagde] is verrijkt, dan vindt deze verrijking haar grondslag in een rechtshandeling, namelijk het echtscheidingsconvenant. In artikel 6 van het convenant zijn partijen immers overeengekomen dat de schuld wordt gedragen door degene op wiens naam de schuld staat. Dit brengt met zich dat de door [eiseres] gegeven toestemming de verrijking rechtvaardigt en er van ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 lid 1 BW geen sprake is.

Belastingaanslag over 2005 en 2006

4.20. Hetgeen hiervoor in r.o. 4.18 is overwogen geldt ook voor [eiseres]s vorderingen tot gehele vergoeding van de belastingaanslagen over 2005 en 2006. Uit de door haar in het geding gebrachte stukken blijkt immers dat de voorlopige teruggaven over deze jaren ook op naam van [eiseres] zijn gesteld. Uit haar stellingen volgt tevens dat zij door de fiscus is aangeslagen om de ten onrechte ontvangen bedragen terug te betalen. Ingevolge artikel 6 van het convenant komen deze schulden voor haar rekening.

4.21. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] zich verder op het standpunt gesteld dat voornoemd artikel haar niet kan worden tegengeworpen, omdat [gedaagde] schulden maakte op haar naam. De rechtbank maakt hieruit op dat [eiseres] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als artikel 6 van toepassing is en daarmee een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW . De rechtbank gaat hieraan voorbij. Het enkele feit dat [gedaagde] gedurende het huwelijk de gemeenschappelijke belastingzaken regelde en de en/of-rekening na het huwelijk heeft aangehouden, zoals [eiseres] ter gelegenheid van de comparitie heeft gesteld, brengt niet met zich dat artikel 6 van het convenant toepassing mist. Van [eiseres] mag worden verwacht dat zij – zeker na ontbinding van het huwelijk – die maatregelen treft die nodig zijn om de belastingdienst tijdig te voorzien van de juiste gegevens. Dit heeft zij nagelaten, zodat de gevolgen hiervan voor haar rekening en risico dienen te blijven. Haar vordering zal op dit punt worden afgewezen.

4.22. Dit oordeel wordt niet anders door [eiseres]s beroep op ongerechtvaardigde verrijking, omdat de verrijking – indien daar sprake van is – gerechtvaardigd is door haar toestemming in het echtscheidingsconvenant (zie r.o. ?4.19).

De afkoopwaarde van de hypotheekverzekering bij Allianz

4.23. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de Allianz Future Hypotheekverzekering (met polisnummer [nummer]) heeft afgekocht, waardoor aan hem een bedrag van EUR 15.470,12 is uitgekeerd. Zij maakt aanspraak op de helft van dit bedrag.

In zijn Verweerschrift erkent [gedaagde] dat dit bedrag door hem is ontvangen. Hij stelt echter dat het uitgekeerde bedrag bij de verdeling is verrekend. In reactie hierop heeft [eiseres] ter gelegenheid van de comparitie toegelicht dat zij niets weet van enige verrekening.

4.24. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de afkoopwaarde alsnog op de voet van artikel 3:179 lid 2 BW verdeeld moet worden. Zij overweegt daartoe dat uit de bewoordingen van artikel 6 van het convenant blijkt dat dit artikel betrekking heeft op in de gemeenschap vallende schulden en niet op baten. Evenmin blijkt uit de in het convenant neergelegde afspraken met betrekking tot de daarin genoemde bestanddelen niet dat partijen de bedoeling hadden ook baten in de verdeling te betrekken. Dit betekent dat de afkoopwaarde overgeslagen goederen zijn in de zin van voornoemd artikellid. Het finale-kwijtingsbeding van artikel 7 van het convenant staat een nadere verdeling van deze afkoopwaarde dan ook niet in de weg.

4.25. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het – gelet op de stellingen van [eiseres] en mede gelet op het feit dat het convenant [gedaagde]’ standpunt evenmin ondersteunt – op de weg van [gedaagde] had gelegen zijn beroep op verrekening nader te onderbouwen. Omdat hij dit heeft nagelaten, passeert de rechtbank dit beroep.

4.26. Het in de gemeenschap vallende bedrag van EUR 15.470,12 moet dan ook alsnog bij helfte verdeeld worden. Dit betekent dat [eiseres] recht heeft op betaling door [gedaagde] van EUR 7.735,06. [eiseres]s vordering zal op dit punt worden toegewezen.

ABC-plan

4.27. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] toegelicht dat het ABC-plan van Fortis een spaarplan voor de kinderen is. Volgens haar zou [gedaagde] maandelijks een bedrag van f 50,- inleggen. Dit heeft hij nagelaten, zodat zij genoodzaakt was de maandelijkse spaarbedragen te storten, aldus [eiseres]. In haar dagvaarding stelde zij zich op het standpunt dat [gedaagde] de helft van de door haar betaalde bedragen aan haar moet vergoeden. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] haar eis evenwel vermeerderd, in die zin dat zij vordert dat [gedaagde] de door haar betaalde bedragen volledig aan haar moet betalen.

4.28. De rechtbank acht zich allereerst gehouden de eisvermeerdering te beoordelen in het licht van artikel 130 lid 3 Rv . Deze bepaling strekt ertoe dat moet worden vermeden dat een gedaagde tot iets veroordeeld kan worden waarvan hij weet noch kan weten dat en waarom het gevorderd is. Hoewel [gedaagde] ingevolge artikel 71 lid 4 Rv . geacht wordt in het geding te zijn verschenen (zie r.o. ?2.3), staat het vast dat hij zich niet inhoudelijk tegen de vermeerderde eis heeft kunnen verweren. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde] geen weet heeft van de eisvermeerdering niet zonder meer met zich brengt dat aan deze eisvermeerdering voorbij moet worden gegaan. Het komt immers voor risico van [gedaagde] dat hij niet is verschenen tijdens de comparitie van partijen. Daar komt bij dat uit artikel 2 lid 3 van het convenant volgt dat de premiebetalingen voor de spaarregeling van de kinderen voor rekening van [gedaagde] komen, zodat niet kan worden gezegd dat hij niet kan weten waarop [eiseres]s vordering is gebaseerd.

4.29. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank uitgaan van de gewijzigde eis. Omdat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd (ook in zijn Verweerschrift voert hij geen verweer tegen de in de dagvaarding neergelegde vordering noch tegen de grondslag ervan) en mede gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 3 van het convenant, zal de vordering worden toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is een bedrag van EUR 239,56 aan [eiseres] te vergoeden.

Medische kosten kinderen

4.30. In haar dagvaarding stelt [eiseres] dat [gedaagde] gehouden is haar de volledige medische kosten voor de kinderen te vergoeden. Deze kosten bedragen volgens haar EUR 658,68. Tijdens de comparitie heeft zij evenwel toegelicht dat [gedaagde] haar de helft van deze kosten moet vergoeden, waardoor zij haar eis heeft verminderd. Deze kosten zijn gemaakt toen zij met de kinderen op vakantie was, aldus [eiseres].

In zijn Verweerschrift neemt [gedaagde] het standpunt in dat hij bereid is de helft van deze kosten te vergoeden, als blijkt dat de door [eiseres] opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt ten behoeve van de kinderen.

In reactie hierop heeft [eiseres] recepten van een arts in Málaga van juli 2005, een afbetalingsregeling met Medicas juridisch advies & incassobureau ter zake van de medische kosten en diverse betalingsbewijzen in het geding gebracht.

4.31. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] door verwijzing naar voornoemde producties haar stellingen dat zij de medische kosten voor de kinderen heeft betaald, voldoende heeft onderbouwd. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat deze kosten door beide partijen gelijkelijk gedragen moeten worden, behoeft de vraag niet te worden beantwoord of [gedaagde] op grond van artikel 6 van het convenant gehouden is de helft van de medische kosten voor zijn rekening te nemen. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is [eiseres] een bedrag van EUR 329,34 te vergoeden (zijnde de helft van de door haar betaalde kosten).

Samenvatting

4.32. De volgende vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen:

- betaling van de helft van de advocaatkosten (zie r.o. ?4.11);

- betaling van de helft van de afkoopwaarde van de hypotheekverzekering bij Allianz (zie r.o. ?4.26);

- betaling van de volledige premies met betrekking tot het ABC-plan (zie r.o. ?4.29);

- betaling van de helft van de medische kosten voor de kinderen (zie r.o. ?4.31).

In totaal is [gedaagde] gehouden een bedrag van EUR 9.898,09 aan [eiseres] te betalen. [eiseres]s overige vorderingen zullen worden afgewezen.

in reconventie

4.33. In zijn Verweerschrift dat tevens een zelfstandige vordering inhoudt, stelt [gedaagde] dat [eiseres] hem nog een bedrag van EUR 16.152,- verschuldigd is. Uit dit Verweerschrift maakt de rechtbank op dat [gedaagde] betaling van dit bedrag door [eiseres] vordert, in die zin dat hij stelt dat dit bedrag moet worden verrekend met de conventionele vorderingen van [eiseres]. [gedaagde] maakt geen aanspraak op wettelijke rente.

Woonlasten

4.34. [gedaagde] stelt dat hij een tijdelijk onderkomen heeft moeten betrekken toen hij de voormalige echtelijke woning in februari 2005 verliet. In de periode van maart tot en met oktober 2005 heeft hij in verband met dit tijdelijke onderkomen een bedrag van EUR 2.500,- betaald, terwijl hij de woonlasten voor [eiseres] (zoals hypotheekkosten, telefoon- en energiekosten) is blijven doorbetalen. [eiseres] moet voornoemd bedrag aan hem vergoeden, aldus [gedaagde].

In haar conclusie van antwoord in reconventie betwist [eiseres] dat [gedaagde] haar woonlasten heeft betaald. Verder voert zij aan dat [gedaagde] gratis onderdak heeft gevonden. Ter gelegenheid van de comparitie heeft zij echter erkend dat [gedaagde] haar woonlasten heeft betaald. Zij heeft verklaard dat [gedaagde] gratis gebruik heeft gemaakt van een appartement in Breukelen van hun toenmalige overburen en dat partijen in dat licht hebben afgesproken dat [gedaagde] haar woonlasten zou betalen en zij de kosten voor de opvoeding en verzorging van de kinderen.

4.35. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de grondslag van zijn vordering niet heeft toegelicht. Indien [gedaagde] zijn vordering baseert op artikel 6 van het convenant, overweegt de rechtbank dat het – gelet op het concrete verweer van [eiseres] – op de weg van [gedaagde] had gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen. Omdat hij dit heeft nagelaten, zal de rechtbank – mede gelet op het feit dat [gedaagde] het door hem gevorderde aan woonlasten bedrag niet heeft onderbouwd – zijn stellingen passeren en zijn vordering op dit punt afwijzen.

Wegenbelasting

4.36. [gedaagde] stelt voorts dat hij tot en met 21 februari 2007 de wegenbelasting ten bedrage van EUR 1.152,- voor de auto van [eiseres] (een Mercedes A 190) heeft betaald. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] deze betaling erkend. Omdat zij zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] recht heeft op teruggave van dit bedrag, zal zijn vordering op dit punt worden toegewezen.

Lening

4.37. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [eiseres] in verband met een lening een bedrag van EUR 12.500,- aan [gedaagde] moet terugbetalen (zie r.o. ?4.1). [gedaagde]’ vordering zal op dit punt dan ook worden toegewezen.

in reconventie en in reconventie

4.38. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten op de in het dictum te vermelden wijze worden gecompenseerd.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1. veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 9.898,09 (negenduizend achthonderdachtennegentig euro en eenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van af 26 januari 2008 tot de dag van volledige betaling,

5.2. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

5.5. veroordeelt [eiseres] aan [gedaagde] te betalen een bedrag van EUR 13.652,00 (dertienduizend zeshonderdtweeënvijftig euro),

5.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.

MaH/SvdH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature