Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding, tussenvonnis. Executiegeschil m.b.t. dwangsommen i.v.m. aan eiser opgelegde verbod. In omstandigheid dat op korte termijn de uitspraak van het hof over gegrondheid vordering wordt verwacht, wordt aanleiding gevonden nog geen beslissing te nemen over de gevorderde opheffing conservatoire beslagen.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 12 februari 2010,

gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 357002 / KG ZA 10-69 van:

[...],

wonende te [...],

eiser,

advocaat mr. J.P. van den Brink te Amsterdam,

tegen:

[...],

wonende te [...],

gedaagde,

advocaat mr. M.D. van den Brink te Amsterdam.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ respectievelijk als ‘[gedaagde]’.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 februari 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. [eiser] is lid van de politieke partij [...] en heeft namens die partij als enig lid en fractievoorzitter zitting in de gemeenteraad van [...]. [gedaagde] is tot 1 juni 2005 wethouder geweest te [...].

1.2. [gedaagde] is op 2 mei 2005 benaderd door [...] (hierna: [restauranteigenaar]), eigenaar van restaurant [...] te [...], met de mededeling dat hij beschikte over een (video)opname met voor [gedaagde] belastende beelden van het bezoek van [gedaagde] aan restaurant [...] op 28 mei 2004. Tijdens dat opgenomen bezoek hebben [gedaagde] en [restauranteigenaar] gesproken over de mogelijkheden van subsidie dan wel het krijgen van een vergunning van de gemeente [...] voor door [restauranteigenaar] te exploiteren Venetiaanse gondels in de grachten van [...]. Daarnaast is op de video-opname te zien en te horen dat [gedaagde] telefoongesprekken voert over de verkoop van een stuk grond in Den Haag met achtereenvolgens een collega-wethouder te Den Haag en een aannemer.

1.3. [restauranteigenaar] heeft de video-opnamen getoond aan [poltieke partij], [eiser] en diverse media. Naar aanleiding hiervan is in diverse media veel gepubliceerd over [gedaagde] en het voornoemde gesprek met [restauranteigenaar]. [poltieke partij] en [eiser] hebben zich eveneens over [gedaagde] uitgesproken, onder meer op de website [website-adres] en in lokale kranten. In deze uitingen werd [gedaagde] in verband gebracht met corruptie, zowel met betrekking tot de “gondelaffaire” als met betrekking tot de verkoop van de grond.

1.4. Op of omstreeks 12 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van [...] een verslag uitgebracht naar aanleiding van een in zijn opdracht door de gemeentesecretaris uitgevoerd intern onderzoek. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen of signalen aan het licht zijn gekomen die een nader en intensiever onderzoek binnen de ambtelijke organisatie van [...], naar de geuite beschuldigingen aan het adres van [gedaagde], rechtvaardigen.

1.5. Bij vonnis in kort geding van 19 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [poltieke partij] en [eiser] – kort gezegd – op vordering van [gedaagde] veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie in de [...]se Post en op [website-adres]. Dit vonnis is door het gerechtshof ’s-Gravenhage bij arrest van 23 mei 2006 bekrachtigd. Bij arrest van 18 januari 2008 heeft de Hoge Raad het hiertegen door [eiser] ingestelde cassatieberoep verworpen.

1.6. Op basis van een op of omstreeks 28 juli 2005 uitgekomen rapport van de rijksrecherche over vermeende corruptiepraktijken van [gedaagde], heeft het openbaar ministerie op 9 september 2005 besloten om niet tot vervolging van [gedaagde] over te gaan.

1.7. Na daartoe bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 april 2006 verlof te hebben verkregen, heeft [gedaagde] ten laste van (onder meer) [eiser] conservatoir beslag laten leggen. Deze beslagen strekken tot verzekering van verhaal van de vordering tot schadevergoeding die [gedaagde] op [eiser] meent te hebben uit hoofde van diens onrechtmatige handelen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [gedaagde] op [eiser] daarbij begroot op een bedrag van € 250.000,-.

1.8. [gedaagde] heeft [poltieke partij] en [eiser] gedagvaard voor deze rechtbank en onder meer gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van de door [gedaagde] geleden schade ten gevolge van onrechtmatig handelen. Bij vonnis van 25 juli 2007 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – het navolgende overwogen:

“4.9. Op 13 mei 2005 is [gedaagde] afgetreden als wethouder; vanaf dat moment is hij niet meer actief geweest binnen de [...]se politiek. Op 13 mei 2005 is eveneens het interne onderzoeksrapport afgekomen waarin werd geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor de eerder door [poltieke partij] en [eiser] geuite beschuldiging van corruptie. Inmiddels had [eiser] op 10 mei 2005 aangifte gedaan tegen [gedaagde] van corruptie en schending ambtsgeheim. Op 24 mei 2005 heeft een raadsvergadering plaatsgevonden waarin de gemeenteraad onder meer heeft uitgesproken dat de fractie van [poltieke partij] in deze kwestie op onverantwoorde en onfatsoenlijke wijze is omgegaan met de tot haar gekomen informatie en dat zij de handelwijze van de fractie van [poltieke partij] ten sterkste afkeurt.

4.10. De rechtbank is van oordeel dat [poltieke partij] en/of [eiser] na deze conclusies uit het interne rapport en de duidelijke uitspraken van de gehele gemeenteraad redelijkerwijs niet meer door kon(den) gaan met het publiekelijk uiten van beschuldigingen van corruptie. Op dat moment was de aandacht die [poltieke partij] vroeg voor het gesignaleerde gedrag van [gedaagde] immers reeds gevestigd en bestond er geen (politieke) noodzaak meer om dit publiekelijk aan de kaak te blijven stellen. [gedaagde] had de politieke arena verlaten en de verdenking van corruptie was op dat moment in onderzoek bij de rijksrecherche. Met het publiekelijk herhalen van verdenkingen en het ‘op de man spelen’ werd dan ook geen enkel redelijk doel meer gediend. [poltieke partij] en/of [eiser] hadden zich vanaf dat moment dan ook dienen te onthouden van het in de media en op de website van de fractie uiten van beschuldigingen aan het adres van [gedaagde]. Indien [poltieke partij] en/of [eiser] van oordeel waren dat de onderzoeken en raadsuitspraken ontoereikend c.q. onterecht waren, hadden zij hun pijlen moeten richten op degenen die voor die onderzoeken en uitspraken verantwoordelijk waren, en die zich nog binnen de politieke arena bevonden.

(...)

4.23. [eiser] heeft jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld met de publicatie van zijn webcolumn ‘[...]’ d.d. 13 juli 2005 en met het op 3 juni 2005 mede plaatsen van de advertentie in de [...]se Post en van dezelfde tekst op de site [website-adres].

[poltieke partij] en [eiser] zijn ieder voor zich jegens [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die zij zelf met hun onrechtmatig handelen hebben veroorzaakt. In dat verband overweegt de rechtbank nog als volgt. Vaststaat dat [bedrijf] op 18 mei 2005 heeft besloten af te zien van de voorgenomen voordracht van [gedaagde] als statutair directeur. De publicaties van de zijde van [poltieke partij] en/of [eiser] van voor die datum worden, zoals hiervoor overwogen, niet als onrechtmatig aangemerkt. Hieruit volgt dat het vereiste causaal verband tussen de onrechtmatige publicaties van de zijde van [poltieke partij] en/of [eiser] en het afzien door [bedrijf] van de voordracht van [gedaagde] als statutair directeur ontbreekt.”

De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld de dientengevolge ontstane schade van [gedaagde] te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De zaak is door het hof behandeld en de uitspraak staat gepland op 16 maart 2010.

1.9. Nadat [eiser] [gedaagde] opnieuw in het openbaar in verband had gebracht met corruptie, heeft [gedaagde] op 24 juli 2007 [eiser] (en [poltieke partij]) gedagvaard in kort geding. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 24 september 2007 onder meer als volgt beslist:

“[De voorzieningenrechter:]

verbiedt [poltieke partij] en [eiser] om [gedaagde] in het openbaar (waaronder in elk geval doch niet uitsluitend te verstaan: via de website van [poltieke partij], via advertenties in media, via nieuwsuitzendingen, internet, radio, het verspreiden van pamfletten, of hoegenaamd ook) te beschuldigen van corruptie, corruptiepraktijken, of de suggestie te wekken dat [gedaagde] corrupt is (geweest), zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat de betreffende gedaagde in strijd met dit verbod handelt, met een maximum van € 100.000,--;

bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.6. is vermeld”.

In onderdeel 3.6 van dit vonnis is als volgt overwogen:

“De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.”

Het vonnis van 24 september 2007 is op 25 september 2007 aan [eiser] betekend.

1.10. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bij arrest van 21 oktober 2008 bekrachtigd.

1.11. Na daartoe bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 november 2008 verlof te hebben verkregen, heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] opnieuw conservatoir (derden)beslag gelegd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [gedaagde] daarbij voorlopig begroot op een bedrag van € 1.150.000,-- ( € 1.400.000,-- minus een bedrag van € 250.000,--, waarvoor op grond van het onder 1.7 genoemde beslagverlof al beslag was gelegd).

1.12. Bij deurwaardersexploot van 10 november 2008 heeft [gedaagde] aan [eiser] bevel gedaan tot betaling van een bedrag van € 100.000,- ter zake van dwangsommen die verbeurd zijn op grond van het vonnis van 24 september 2007. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 10 februari 2009 een vonnis gewezen tussen partijen waarin is geoordeeld dat [eiser] voor het merendeel van de door [gedaagde] gestelde overtredingen dwangsommen heeft verbeurd. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er op dat moment geen aanleiding was om de vordering waarvoor [gedaagde] beslag heeft gelegd opnieuw te begroten of om de gelegde beslagen op te heffen. Dit vonnis is bij arrest van het hof ’s-Gravenhage van 13 oktober 2009 grotendeels bekrachtigd.

1.13. In november of december 2009 heeft [eiser] een boek uitgegeven met als titel ‘[boektitel]’. In dit boek, waarvan 1.000 exemplaren zijn gedrukt, zijn tussen de pagina’s 168 en 171 de volgende passages opgenomen:

“In het stadhuis is het een slangenkuil. Stadsbestuurders? Laat me niet lachen! Ze zitten er bijna allemaal voor hun eigen belang; echt niet voor de burgers! En als je me kent, weet je dat ik daar tegenin ga. Ik kan niet tegen oneerlijke mensen, helemaal niet tegen onrecht. En dan loop je wel eens met je kop tegen een muur aan, ja. Het beste voorbeeld is de zaak [gedaagde]; de Gondelaffaire. Daar heb ik nu al vijf jaar last van. En waarom? Omdat onze zogenaamde burgemeester [...] in die zaak partij trok voor [gedaagde] en snel even een onderhands onderzoekje deed naar zijn handelingen rond de gondels van [restauranteigenaar] en het tippen van een ondernemer over grond in Den Haag.”

(…)

“Omdat een wethouder naast de pot piest en B&W én gemeenteraad dat gewoon onder het matje schuiven en mij verwijten dat ik te hard geroepen heb hoe het zat.”

(…)

“Dat kwam ze goed uit; nu konden ze lekker de zaak in de doofpot stoppen. En dan had je nog de Officier van Justitie, die ijskoud beweerde dat wat [gedaagde] had gezegd ‘toch duidelijk een grap was’. Ja, dank je de koekoek! 8000 mensen die de film op internet hebben gezien, zijn het er allemaal over eens dat hier iets niet deugde.”

1.14. Op of omstreeks 4 november 2009 was op [ander website-adres] een artikel te lezen met als titel ‘[artikeltitel]’. In dit artikel, waaraan de naam van [eiser] is verbonden, zijn de volgende passages te lezen:

“Maar, zult u direct zeggen, élke politieke partij staat toch voor democratie en transparant bestuur? Nou, vergeet dat maar! In [...] hangen democratische grondrechten griezelig nauw samen met aan welke kant van het politieke machtsveld je staat. Dat bepaalt of je als democratisch gekozen gemeenteraadslid wel of niet je mond open mag doen als je misstanden op het spoor komt. Natuurlijk bedoelden we de beruchte ‘Gondel-affaire’, die fractievoorzitter [eiser] nu al vijf jaar van zijn belangrijke werk in de gemeenteraad af houdt.”

“Het is ronduit krankzinnig dat je als [...]se politieke partij door alle andere partijen in de hoek wordt geschopt als je een flagrante misstand op het spoor komt. Als je opkomt voor de belangen van de stad. En met name voor een behoorlijk bestuur. Dat al die ‘democraten’ hun kop in het zand steken en duistere praktijken gewoon op hun beloop laten is schandalig.”

1.15. Bij deurwaardersexploot van 5 januari 2010 heeft [gedaagde] [eiser] bevel gedaan tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan dwangsommen ter zake van de onder 1.13 en 1.14 vermelde publicaties.

2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven:

I.

primair: [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van iedere aanzegging aan [eiser] dat dwangsommen zijn verbeurd en zich te onthouden van iedere executie en iedere vorm van incasseren van dwangsommen ten laste van [eiser] op grond van het vonnis van 24 september 2007;

subsidiair: [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van iedere executie en iedere vorm van incasseren van dwangsommen ten laste van [eiser] op grond van het vonnis van 24 september 2007 voor zover dit betrekking heeft op de uitlatingen van [eiser] of derden die aan de orde zijn geweest in het onderhavige kort geding;

meer subsidiair: door [eiser] verbeurde dwangsommen te matigen;

II. de hoogte van de bij de beslagverloven van 7 april 2006 en van 27 november 2008 door de voorzieningenrechter begrote vordering te stellen op nihil;

III. alle door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde beslagen op te heffen en [gedaagde] te verbieden opnieuw beslag te leggen, of daarvoor verlof te vragen, voor zover een dergelijk beslag in verband staat met het geschil dat onderwerp is van de lopende bodemprocedure.

2.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan.

De beide uitingen waarvoor [gedaagde] de verbeurte van de dwangsom heeft aangezegd, vallen niet onder de reikwijdte van het opgelegde verbod. Daarbij komt dat de op 31 maart 2009 door prof. [...] en prof. [...] opgestelde rapporten steun bieden voor het het betoog van [eiser] dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld door het handelen van [gedaagde] publiekelijk aan de kaak te stellen. Daarom dient iedere vorm van executie van het vonnis van 24 september 2007 te worden verboden.

De door [gedaagde] gelegde beslagen dienen te worden opgeheven aangezien de vordering van [gedaagde] voor een groot deel betrekking heeft op schade die hij zou hebben geleden door het mislopen van een statutair directeurschap. In dit verband heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de vermeende onrechtmatige gedragingen van [eiser] en de op dit punt geleden schade. De vordering van [gedaagde] is dus begroot op een te hoog bedrag. Nu de gelegde beslagen bovendien de continuïteit van de door [eiser] tezamen met zijn echtgenote gedreven onderneming in gevaar brengen, dienen de beslagen zo spoedig mogelijk te worden opgeheven.

2.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. In deze procedure moet worden beoordeeld of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd door de uitspraken in het boek ‘[boektitel]’ en op de website [website-adres]. Daarnaast is de vraag aan de orde of de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen dienen te worden opgeheven en of de vordering waarvoor beslag is gelegd opnieuw begroot dient te worden.

Dwangsommen

3.2. Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd door de in deze procedure genoemde uitingen, stelt de voorzieningenrechter voorop dat de in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 september 2007 vervatte – en op 21 oktober 2008 door het hof bekrachtigde – veroordeling nog altijd van kracht is. Ongeacht de beslissing van het hof in de bodemprocedure, moet aan de hand van het vonnis van 24 september 2007 worden beoordeeld of dwangsommen zijn verbeurd. Volgens vaste rechtspraak is immers bij niet-voldoening aan een met een dwangsom versterkte veroordeling in kort geding, de dwangsom definitief verbeurd en hangt de verschuldigdheid van de dwangsommen niet af van de in de hoofdzaak te geven beslissing. Gelet hierop, is het gevorderde verbod tot (algehele) tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 september 2007 niet toewijsbaar.

3.3. Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat hij bij het vonnis van 24 september 2007 opgelegde verbod onvoldoende zou hebben nageleefd, heeft als maatstaf te gelden dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren. De omstandigheid dat de veroordeling in dit geval is versterkt met dwangsom, dwingt tot een beperkte uitleg van de veroordeling.

3.4. Kern van de veroordeling van 24 september 2007 is dat het [eiser] is verboden om [gedaagde] in het openbaar op enigerlei wijze in verband te brengen met corruptie. Dit verbod is gegeven omdat [eiser] na 2005 bij herhaling [gedaagde] in verband had gebracht met corruptie, zonder dat – naar de rechterlijke oordelen in kwestie – de in dat verband gedane uitingen op voldoende feitelijke grondslag berustten en het publiekelijk herhalen van de beschuldigingen geen enkel redelijk doel meer diende. Hierbij gaat het zowel om de zogenoemde gondelaffaire als om de beschuldigingen naar aanleiding van de verkoop van het stuk grond.

In het navolgende zullen de beide door [gedaagde] gestelde overtredingen achtereenvolgens worden besproken.

Het boek ‘[boektitel]’

3.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de gewraakte passages in het boek onmiskenbaar in strijd met de strekking van het opgelegde verbod. In de eerste van de onder 1.13 genoemde passages wordt [gedaagde] immers expliciet genoemd, waarbij hij in een en dezelfde zin in verband gebracht wordt met de gondelaffaire. Daarbij gaat het expliciet ook nog over ‘handelingen rond de gondels van [restauranteigenaar] en het tippen van een ondernemer over grond in Den Haag’. In ernst kan niet worden betwijfeld dat [eiser] met deze tekst [gedaagde] in verband brengt met corruptie. Anders dan [eiser] heeft betoogd, bevat dit artikel niet alleen kritiek op de (voormalige) stadsbestuurders van [...], maar wordt hierin ook de naam van [gedaagde] in verband gebracht met zowel de gondelaffaire als het tippen van een ondernemer. Dit wordt nog eens versterkt doordat [gedaagde] in de derde genoemde passage opnieuw wordt genoemd, waarbij melding wordt gemaakt van een film op internet waaruit de 8.000 kijkers zouden hebben afgeleid dat er ‘iets niet deugde’. Deze passage kan niet naar iets anders verwijzen dan de op internet gezette, en breed bekende, onder 1.2 genoemde video-opname waaruit in de visie van [eiser] volgt dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan corruptie.

3.6. [eiser] heeft als verweer voorts aangevoerd dat de hier besproken tekst niet openbaar is gemaakt, aangezien hij eigenhandig bij het overgrote deel van de verkochte boeken de desbetreffende bladzijden aan elkaar heeft gelijmd. Dit verweer kan evenwel niet worden gevolgd. Tussen partijen staat vast dat er van het boek 1.000 exemplaren zijn gedrukt en dat het boek in [...] in de winkel van [eiser] publiekelijk te koop wordt aangeboden. Voorts heeft [eiser] erkend dat er drie exemplaren van het boek zijn verkocht die niet waren dichtgelijmd. Doorslaggevend is echter dat de voorzieningenrechter tijdens de zitting heeft vastgesteld dat – in ieder geval bij het hem getoonde boek – de vastgeplakte pagina’s zonder veel moeite los en daarmee leesbaar te maken zijn.

3.7. Gelet hierop heeft [eiser] voor deze overtreding een dwangsom verbeurd. Gegeven de ernst van deze overtreding is er geen enkele aanleiding voor matiging van de verbeurde dwangsom.

De website [website-adres]

3.8. Over de publicatie op de website [website-adres] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

[gedaagde] heeft aangevoerd dat de verwijzing naar de gondelaffaire in combinatie met de termen ‘misstanden’ en ‘duistere praktijken’ de suggestie wekt dat [gedaagde] corrupt is (geweest) en dat daarmee het opgelegde verbod is overtreden. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. In dit artikel wordt de naam van [gedaagde] niet genoemd. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is het gebruik van de term ‘gondelaffaire’ niet zonder meer gelijk te stellen met een beschuldiging van corruptie aan zijn adres. Dat het hof in zijn arrest van 13 oktober 2009 aannemelijk heeft geacht dat de term ‘gondelaffaire’ in september 2007 nog steeds verwees naar de beschuldigingen van [eiser], betekent niet dat dit voor uitingen gedaan in november 2009 nog altijd opgaat. Daarbij komt dat in de publicatie waarover het hof toen moest oordelen de term ‘gondelaffaire’ werd gevolgd door een verwijzing naar ‘corrupte wethouders’. In de publicatie die nu aan de orde is, ontbreekt een dergelijke verwijzing. Ook uit het gebruik van de algemene termen ‘misstanden’ en ‘duistere praktijken’ kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen beschuldiging van corruptie aan het adres van [gedaagde] worden afgeleid. Dit brengt mee dat [eiser] met deze uitlating het verbod niet heeft overtreden en dat hij terzake geen dwangsom heeft verbeurd.

3.9. Gelet op het voorgaande, is met betrekking tot deze dwangsom het subsidiair gevorderde toewijsbaar.

De beslagen

3.10. Als meest verstrekkende verweer tegen de vordering met betrekking tot de beslagen heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] zijn rechten op dit punt heeft verwerkt, aangezien [eiser] deze vorderingen al in eerdere procedures heeft ingesteld en de vorderingen toen steeds zijn afgewezen.

Dit betoog kan niet worden gevolgd, aangezien de vonnissen waarop [gedaagde] doelt slechts voorlopige oordelen bevatten waaraan partijen in een latere procedure niet gebonden zijn. In dit geval heeft bovendien te gelden dat het hof in zijn arrest van 13 oktober 2009 heeft geoordeeld dat [eiser] (op dat moment) onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat [eiser] zijn vordering thans niet opnieuw zou kunnen instellen.

3.11. In deze procedure heeft [eiser] enerzijds gevorderd dat de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd opnieuw moet worden begroot en anderzijds dat de gelegde beslagen moeten worden opgeheven. Uit de mededeling van [eiser] ter zitting dat hij niet in staat is om voor een substantieel bedrag zekerheid te stellen, volgt reeds dat hij geen belang heeft bij zijn vordering om de vordering waarvoor beslag is gelegd opnieuw te begroten.

3.12. Op grond van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een conservatoir beslag opgeheven indien summier van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval [eiser]) om, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger ([gedaagde]) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Deze beoordeling kan niet geschieden los van de hierbij vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe om te waarborgen dat, als een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.

3.13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat [eiser] een groot belang heeft bij de opheffing van de beslagen, en met name bij de opheffing van het beslag op zijn bankrekening. Het belang van [eiser] bij opheffing van de gelegde beslagen staat evenwel lijnrecht tegenover het belang van [gedaagde] bij handhaving ervan. De vordering waarvoor [gedaagde] beslag heeft gelegd is gebaseerd op het onder 1.8 vermelde vonnis van 25 juli 2007 in de tussen partijen lopende bodemprocedure. In dat vonnis heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld de door [gedaagde] geleden schade aan hem te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep wordt de uitspraak verwacht op 16 maart 2010. In de omstandigheid dat de uitspraak van het hof op zo korte termijn wordt verwacht, in combinatie met het feit dat de beslagen reeds geruime tijd liggen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de beslissing op dit punt aan te houden tot na de bedoelde uitspraak van het hof.

De slotsom

3.14. Het voorgaande geeft de voorzieningenrechter reden om de zaak aan te houden tot een proformadatum, te weten zaterdag 3 april 2010. Partijen dienen vóór die datum de voorzieningenrechter te informeren over de uitspraak van het hof en in een korte tekst (van ten hoogste één A4) uiteen te zetten welke gevolgen het arrest behoort te hebben voor de beslagen. Zij kunnen zich daarbij tevens uitspreken over het door hen gewenste vervolg van deze procedure: een nieuwe behandeling ter zitting dan wel een vonnis. Om te voorkomen dat in dit kort geding twee vonnissen worden uitgesproken die geheel of ten dele eindvonnis zijn, zullen de beslissingen over de dwangsommen nu nog niet in het dictum van dit vonnis worden vastgelegd. Dit vonnis is dus in alle opzichten een tussenvonnis.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- houdt de behandeling van de zaak aan tot zaterdag 3 april 2010 pro forma;

- bepaalt dat partijen zich vóór die datum kunnen uitspreken over hetgeen in onderdeel 3.14 is weergegeven;

- houdt iedere beslissing over de zaak zelf aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.

WJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature