Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 9 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Haaren (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) vastgesteld.

Uitspraak



200907076/2/R3.

Datum uitspraak: 25 januari 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],

2. [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],

3. [verzoekers sub 3], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Haaren,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Haaren (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, [verzoeker sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2009, en [verzoekers sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2009, beroep ingesteld. [verzoekers sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2009.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2009, hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2009, hebben [verzoeker sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2009, hebben [verzoekers sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Namens [belanghebbende A] zijn nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 december 2009, waar [verzoekers sub 1] in persoon, [verzoeker sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan de Rijn, [verzoeker sub 3 A], in persoon, bijgestaan door mr. M.R.M. van Laarhoven, werkzaam bij Adviesbureau De Meierij, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. J.K. van Polanen en ing . A.L. Verduijn, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende B], bijgestaan door mr. T.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en voor [belanghebbende A] [belanghebbende C], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van [verzoekers sub 1]

2.2. Het beroep van [verzoekers sub 1] en daarmee ook het verzoek om voorlopige voorziening is gericht tegen de bestemmingen die in het plan zijn toegekend aan de gronden aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats]. Ter zitting is door de raad en [belanghebbende B] de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoekers sub 1] betwist, omdat het beroep niet zou steunen op een zienswijze. Door [belanghebbende B] is verder gesteld dat de betrokken gronden geen deel uitmaken van de buurtschap Holleneind en op enige afstand liggen van het buurtschap.

Gezien de ruime strekking van de door [verzoeker sub 1 A] tijdig schriftelijk ingediende zienswijze, waarin meer algemeen de aantasting door het plan van de karakteristieke landschappelijke elementen van de buurtschap aan de orde is gesteld, houdt de voorzitter het er voorshands voor dat daaronder tevens de in beroep aangevoerde bezwaren tegen de vergroting van de bouwblokken ten behoeve van de intensieve veehouderij aan de [locatie 1] en [locatie 2] moeten worden begrepen.

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is op voorhand niet buiten twijfel dat [verzoeker sub 1 A] niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door de ontwikkelingen, die het bestemmingsplan op de betrokken gronden mogelijk maakt. [verzoeker sub 1 B] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingediend, zodat het beroep niet kan worden geacht daarop te steunen. Op voorhand staat niet vast dat in de door [verzoeker sub 1 B] aangevoerde omstandigheden onder meer met betrekking tot de omstandigheid dat de vergroting van de bouwblokken niet in de plantoelichting is vermeld, grond kan worden gevonden voor het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze heeft ingediend.

Een en ander dient in de bodemzaak ten gronde te worden beoordeeld. De voorzitter gaat voorshands van de ontvankelijkheid van het beroep uit.

2.3. [verzoekers sub 1] stellen dat het plan ten onrechte voorziet in vergroting van de bouwblokken van twee veehouderijen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te [plaats] tot één megavarkensstal van 5 ha. Dit zal volgens hen leiden tot ernstige aantasting van het waardevolle landschap rond die locatie, waaronder het Groene Woud nabij de Loonse en Drunense duinen, de Oisterwijkse bossen, de Kampina, de Leemputten en de Brand. Voorts vrezen zij van de realisering daarvan gevaar voor de gezondheid en aantasting van de leefbaarheid van de buurtschap en van Haaren onder meer door stankoverlast en toename van het verkeer. [verzoekers sub 1] hebben tevens aangevoerd dat medewerking aan het verzoek om vergroting van de bouwblokken slechts is verleend om deels illegale activiteiten van de exploitant elders te doen beëindigen door verplaatsing naar de hier aan de orde zijnde locaties.

2.4. Aan de percelen zijn de bestemming "Agrarisch (A)" met dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3 (WR A-3)", de functieaanduiding "intensieve veehouderij (iv)" en de gebiedsaanduidingen "reconstructiewetzone-verwevingsgebied" en "reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied" toegekend.

De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan op het standpunt gesteld dat op basis van de correctieve herziening Reconstructieplan "De Meierij" op zogenoemde duurzame locaties vergroting van bestaande bouwblokken tot 2,5 ha is toegestaan en dat uit onderzoek is gebleken dat beide locaties aan de daarbij gestelde eisen voldoen.

2.5. Het betoog van [verzoekers sub 1] ter zitting dat de raad, gezien de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007, nr. 200506285/1, bij het vaststellingsbesluit op dit punt geen betekenis had mogen hechten aan het Reconstructieplan "De Meierij" (hierna: het reconstructieplan), kan niet slagen. Daartoe overweegt de voorzitter het volgende.

In het reconstructieplan in paragraaf 11.6.1 van onderdeel B is vermeld dat bouwblokken in verwevingsgebieden ten behoeve van het voldoen aan de wettelijke vereisten inzake dierenwelzijn uitgebreid mogen worden tot maximaal 2,5 ha, mits sprake is van een duurzame locatie en de uitbreiding nodig is gezien de beoogde bedrijfsomvang en bedrijfsopzet.

In genoemde uitspraak van 30 mei 2007, nr. <a target="_blank" href="http://v">200506285/1</a>, heeft de Afdeling overwogen dat de beleidsuitspraken die zijn opgenomen in paragraaf 11.6.1. van het reconstructieplan niet rechtstreeks kunnen doorwerken in een bestemmingsplan op grond van artikel 27 van de Reconstructiewet concentratiegebieden , maar dat dit onverlet laat, dat deze beleidsuitspraken bij de vaststelling en toetsing van bestemmingsplannen kunnen worden betrokken. In het kader van het plan dient dan nog wel een concrete planologische afweging te worden uitgevoerd.

2.6. Volgens bijlage 1 van deel A van het Reconstructieplan De Meierij (hierna: het reconstructieplan) wordt onder een duurzame locatie verstaan: "een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 2,5 hectare".

Vast staat dat bij het plan bij recht bouwblokken zijn toegekend van 2,2 en 2,5 hectare en dat het hier bedrijven betreft op zeer geringe afstand van elkaar.

Aan het besluit van de raad dat het hier duurzame locaties betreft is voor beide percelen een zogenoemde Retrospectieve toets ten grondslag gelegd. Mede gezien de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzitter er niet van overtuigd geraakt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de in geding zijnde plandelen kunnen worden verwezenlijkt zonder dat dit tot een onevenredige aantasting van het landschap ter plaatse en/of de leefbaarheid in de omgeving zal leiden.

De voorzitter ziet derhalve aanleiding om het bestreden besluit in zoverre te schorsen.

Het verzoek van [verzoekers sub 3]

2.7. [verzoekers sub 3], die een recreatiewoning hebben op het perceel [locatie 3] te [plaats], kunnen zich niet verenigen met de bij het plan mogelijk gemaakte verruiming van de bouwmogelijkheden van het naastgelegen perceel [locatie 4] door toekenning van de bestemming "Wonen (W)", waarmee vergroting van de daarop gelegen woning tot een inhoud van 600 m³ is toegestaan.

Het verzoek is erop gericht om te voorkomen dat de verruimde bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie 4] in werking treden, zodat een aanvraag om bouwvergunning voor het verhogen van het dak van dat pand zou moeten worden ingewilligd. Daartoe hebben [verzoekers sub 3] erop gewezen dat op dit moment een procedure aanhangig is bij de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch waarin onder meer de vraag aan de orde is of de door de eigenaar van het perceel [locatie 4] aangebrachte vergrotingen van het daarop gelegen pand, met name verhogingen van het dak, al dan niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" vallen.

Om deze procedure niet te doorkruisen, ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van genoemd plandeel. Het verzoek van [verzoekers sub 3] komt derhalve voor inwilliging in aanmerking.

Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen

2.8. [verzoeker sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de in het plan toegekende bestemmingen met betrekking tot het perceel [locatie 5] te [plaats], waarmee is beoogd te voorzien in het houden van in totaal 156.000 vleeskuikens. Zij voeren aan dat reeds bouwvergunning is verleend voor de realisering van twee vleeskuikenstallen en dat zij met hun verzoek om een voorlopige voorziening beogen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Onder verwijzing naar hun beroepschrift betogen zij voorts dat met het plan een goed woon- en leefklimaat onvoldoende is gegarandeerd gezien de te verwachten geuruitstoot in combinatie met de ter plaatse reeds bestaande geurbelasting. Zij stellen tevens dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld, dat, gezien de nabijheid van de Natura 2000-gebieden de Loonse en Drunense duinen en Leemkuilen op 500 meter afstand tevens een passende beoordeling had moeten worden gemaakt en dat bovendien geen rekening is gehouden met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in de directe omgeving van het bedrijf.

2.9. Het perceel [locatie 5] heeft in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied van de gemeente Udenhout, partiële herziening Biezenmortel" de bestemming "Agrarisch gebied (A)". Vast staat dat ter plaatse reeds lange tijd een agrarisch bedrijf is gevestigd, waarvoor in 1998 een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer is verleend voor het houden van 87.000 vleeskuikens en dat op basis van genoemd plan voor het perceel een zogenoemd verbaal bouwvlak bestaat van 1,5 ha.

2.10. Vast staat dat het plandeel op ongeveer 500 meter is gelegen van de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Bij beschikking van 7 december 2004 van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) (Pb L 387) is dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst.

Per 1 februari 2009 is de Natuurbeschermingswet 1998 gewijzigd (hierna: de Nbw 1998 (nieuw)), waarbij niet is voorzien in overgangsrecht. Derhalve dient aan de Nbw 1998 (nieuw) onmiddellijke werking te worden toegekend. Ingevolge artikel 1, onder n, sub 3, van de Nbw 1998 (nieuw) geldt dit gebied als Natura 2000-gebied in de zin van die wet.

Omdat het plangebied zelf niet in een beschermd gebied ligt gaat het hier om de zogenoemde externe werking. Voor plannen als bedoeld in artikel 19j, eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt het bestuursorgaan alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

2.11. Blijkens het verhandelde ter zitting staat de raad op het standpunt dat geen verplichting bestond om, voorafgaande aan de vaststelling van het plan, een passende beoordeling te maken, omdat het plandeel in kwestie een bestaande veehouderij betreft en voor zover daarbij geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, niet als kaderstellend kan worden beschouwd. Derhalve zijn in de in opdracht van de raad opgestelde Voortoets Natuurbeschermingswet van 9 juli 2009 de reeds aanwezige activiteiten niet meegenomen.

2.12. De voorzitter is er voorshands niet van overtuigd dat de raad door, bij de beoordeling van de vraag of het plan significante gevolgen op het Natura 2000-gebied kan hebben niet tevens de bestaande activiteiten in het bedrijf te betrekken, en bij de vaststelling van die gevolgen te betrekken dat via mitigerende maatregelen zoals luchtwassers een lagere ammoniakuitstoot kan worden gerealiseerd dan in de bestaande feitelijke situatie, op een juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde onder artikel 19j van de Nbw 1998 (nieuw). De voorlopige voorzieningsprocedure leent zich niet voor beantwoording van deze vragen.

Twijfel bestaat over de vraag of het voorliggende plan ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden biedt dan het bestemmingsplan "Buitengebied van de gemeente Udenhout, partiële herziening Biezenmortel" en, in het verlengde daarvan, of met schorsing van het besluit van de raad in zoverre het door [verzoeker sub 2] en anderen met hun verzoek om voorlopige voorziening beoogde gevolg kan worden bereikt. De voorzitter ziet evenwel, louter om te voorkomen dat het voorliggende plan tot basis dient voor eventueel nog te verlenen bouwvergunningen, aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen toe te wijzen en de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek behoeft voor het overige geen bespreking meer.

Proceskosten

2.13. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoekers sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoekers sub 3] te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Haaren van 9 juli 2009, voor zover het de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Agrarisch (A)" met dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3 (WR A-3)", de functieaanduiding "intensieve veehouderij (iv)" en de gebiedsaanduidingen "reconstructiewetzone-verwevingsgebied" en "reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied" voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats], het plandeel "Agrarisch (A)" met de functieaanduiding "intensieve veehouderij (iv)" voor het perceel [locatie 5] in [plaats] en de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)"voor het perceel [locatie 4] in [plaats] betreft;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Haaren tot vergoeding van in verband met de behandeling van de verzoeken van [verzoekers sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoekers sub 3] opgekomen proceskosten: € 32,09 (zegge: tweeëndertig euro en negen cent) voor [verzoekers sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [verzoeker sub 2] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [verzoekers sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Haaren aan [verzoekers sub 1], [verzoeker sub 2] en anderen en aan [verzoekers sub 3] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt: € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) aan [verzoekers sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoeker sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [verzoekers sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Zijlstra

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010

240.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature