Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de raad) bij besluit van 28 april 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Zitterd Revisited, deelplan 1, 2 en 4".

Uitspraak



200807106/1/R2.

Datum uitspraak: 2 december 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging "Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat, Sittard", gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de raad) bij besluit van 28 april 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Zitterd Revisited, deelplan 1, 2 en 4".

Tegen dit besluit hebben de vereniging "Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat, Sittard" (hierna: de vereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2008, beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2009, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [administrateur], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.M. Haenen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. R.P.A.M. Friesen, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door ir. G.M.A. Coenen, stedenbouwkundige.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening , gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht , rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het beroep van de vereniging

2.2. Het plan voorziet onder meer in het niet meer als zodanig bestemmen van de Deken Tijssenflat door hieraan de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" toe te kennen. De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 oktober 2007 (in zaaknr. 200601295/1) het besluit van het college van 31 januari 2006 tot goedkeuring van dit plandeel vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht . Bij het bestreden besluit heeft het college opnieuw goedkeuring verleend aan dit plandeel.

2.2.1. De Afdeling overwoog, voor zover thans van belang, als volgt.

"2.8.3 De Afdeling is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende aandacht heeft besteed aan de stelling van appellanten, dat het plan elders in de schootsvelden nieuwe bebouwing toelaat, met name langs de Odasingel en in de Paardestraat, zodat niet zonder meer valt in te zien waarom de Deken Tijssenflat niet gehandhaafd kan blijven. De enkele verwijzing van verweerder naar het stedenbouwkundig plan volstaat niet. In dit stedenbouwkundig plan is immers de keuze voor sloop van de flat reeds gemaakt. In het kader van de goedkeuring van het bestemmingsplan ligt het op de weg van verweerder deze keuze, met inachtneming van hetgeen appellanten in hun bedenkingen naar voren hebben gebracht, te beoordelen. Daarbij dient in dit geval onder meer te worden betrokken in hoeverre het belang bij handhaving van de flat, mede gelet op de daaraan toegekende cultuurhistorische kwaliteit, in de weg staat aan het belang dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd, en welk belang uiteindelijk zwaarder dient te wegen.

[…]

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van de Vereniging is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming "Groenvoorzieningen G" van het plandeel dat de Deken Tijssenflat betreft."

2.3. De vereniging betoogt dat in het bestreden besluit nog steeds niet duidelijk is aangegeven waarom uit stedenbouwkundig oogpunt de flat niet als zodanig kan worden bestemd.

Met verwijzing naar het op 2 september 2008 uitgebrachte rapport "Amovering Deken Tijssenflat: stedenbouwkundig advies" (hierna: het rapport) dat in opdracht van de vereniging is opgesteld door Ir. J.C. Vogelij, lid van de Bond van Nederlandse Stedenbouwkundigen en Planologen (hierna: Vogelij), betoogt de vereniging voorts dat de doelstelling van het plan om de schootsvelden in deelgebied 1 in ere te herstellen, kennelijk vooral als motivatie voor afbraak van de Deken Tijssenflat gehanteerd wordt. Volgens het uitgebrachte rapport heeft de Deken Tijssenflat in tegenstelling tot de met het plan beoogde nieuwbouw nauwelijks een verstorend effect op de schootsvelden en wordt het begrip 'schootsvelden' in het voorliggende plan eenzijdig gehanteerd nu het plan uitsluitend belang hecht aan het zicht van buiten naar de vesting van de historische binnenstad toe.

2.4. Het college stelt zich met de raad op het standpunt dat het behoud en de positionering van de schootsvelden de basis vormt van het masterplan "Zitterd Revisited". De integrale stedenbouwkundige visie voorziet volgens het college in de ontwikkeling van een stadspark met een continue, open ruimte tussen de historische 'uitvalswegen' Paardestraat en Brandstraat. De continuïteit van de open schootsvelden wordt, volgens het college, benadrukt door de nieuwe bebouwing aan de Odasingel, Paardestraat en Haspelsestraat. In dit verband voert het college aan dat in de nieuwe stedenbouwkundige opzet van de bebouwing langs de Odasingel openbare doorsteken met zicht op de historische binnenstad worden vrijgehouden, die het mogelijk maken vanaf de Odasingel het park in de schootsvelden te bereiken.

Met betrekking tot de Deken Tijssenflat stelt het college zich met de raad op het standpunt dat dit bouwwerk met name het continue, open karakter van de schootsvelden onderbreekt, aangezien de flat haaks op de wal is gepositioneerd en hierdoor het schootsveld in tweeën knipt. Volgens het college blokkeert de Deken Tijssenflat in de huidige situatie verder voor een belangrijk deel de doorzichten vanaf de Haspelsestraat richting binnenstad en leidt dit voor dit deel van de schootsvelden tot een slechte oriëntatie ten opzichte van de historische stad. Door het amoveren van de Deken Tijssenflat wordt het zicht en de oriëntatie op de binnenstad, volgens het college, vergroot en ontstaat er een aaneengesloten open gebied, dat slechts wordt doorbroken door de bebouwing langs de historische 'uitvalswegen' Brandstraat en Paardestraat van de binnenstad van Sittard.

Hoewel het college met de raad de onmiskenbaar eigen cultuurhistorische waarde van de Deken Tijssenflat als onderdeel van het stedenbouwkundig plan uit 1950 van architect Klijnen onderkent, ligt de prioriteit van de gemeente Sittard-Geleen bij het versterken van de monumentale waarde van de voor Nederland unieke openbare ruimte rond de historische binnenstad. De Deken Tijssenflat staat volgens het college deze ambitie in de weg en heeft, ondanks zijn cultuurhistorische waarde, een lagere waardering gekregen dan de ook door archeologisch en cultuurhistorisch onderzoeksbureau BAAC onderkende bijzonder hoge cultuurhistorische waarde van de schootsvelden.

Gelet op de bijzondere historische eigenheid van de schootsvelden in samenhang met een duidelijke stedenbouwkundige visie op het gebruik ervan stelt het college zich op het standpunt dat aan de goedkeuring van de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" voor zover het betreft het plandeel dat ziet op de Deken Tijssenflat, een goede belangenafweging ten grondslag heeft gelegen.

2.5. De Afdeling is van oordeel dat het bestreden besluit, gelet op de in 2.4 weergegeven motivering daarvan, voor wat betreft de vergelijking met de nieuwbouw langs de Odasingel en de Paardestraat alsmede de te maken belangenafweging tussen het behoud van de Deken Tijssenflat en het belang van de aan het plan ten grondslag gelegde stedenbouwkundige visie, thans wel deugdelijk is gemotiveerd.

Het door de vereniging overgelegde rapport maakt dit oordeel niet anders. De daarin gemaakte vergelijking tussen de Deken Tijssenstraat enerzijds en de Paardestraat en Brandstraat anderzijds gaat eraan voorbij dat zich aan de uitvalswegen Paardestraat en Brandstraat - anders dan de Deken Tijssenstraat - in de loop der tijd lintbebouwing heeft gevormd, die als stedenbouwkundig gegeven wordt beschouwd. Ter zitting is voorts gebleken dat - anders dan waar het rapport van uitgaat - de stedenbouwkundige visie is ingegeven door de wens om de schootsvelden zo veel mogelijk te herstellen ten behoeve van een stadspark, waarvan de verkeersring om de stad in samenhang met de in de loop der tijd ontstane lintbebouwing aan de Paardestraat en de Brandstraat de begrenzingen vormen. Het rapport onderkent niet dat met de vormgeving en positionering van de nieuwe bebouwing aan de randen van de schootsvelden, naast behoud van die velden en de historische lintbebouwing aan de Paardestraat en de Brandstraat, de ruimte van het nieuwe stadspark helder wordt gedefinieerd, doch dat dit park door de flat in twee delen wordt geknipt. Er is geen grond voor het oordeel dat de stedenbouwkundige betekenis die door de raad aan de schootsvelden is gegeven, niet aan het plan ten grondslag kon worden gelegd. Dat, volgens de vereniging, een andere stedenbouwkundige invulling wenselijker zou zijn, maakt dat niet anders.

De door de vereniging genoemde omstandigheid dat onder de schootsvelden een parkeergarage wordt aangelegd laat voorts de verwezenlijking van het nieuwe stadspark onverlet.

Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.6. De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 oktober 2007 (in zaaknr. 200601295/1) het besluit van het college van 31 januari 2006, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel dat ziet op deelgebied 4 van het bestemmingsplan "Zitterd Revisited", vernietigd wegens strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De Afdeling overwoog, voor zover thans van belang, als volgt.

"2.14.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.14.2.1. Op het voorblad van het onderzoeksrapport van 23 december 2005 is vermeld dat het onderzoek betrekking heeft op deelgebieden 1, 2 en 4. In het rapport is onder verwijzing naar bijlage II vermeld dat in de omgeving van de Elisabeth van Barstraat en de Rijksweg Noord de grenswaarden worden gerespecteerd. Deze straten liggen in of nabij deelgebied 4. De bijlage van het onderzoeksrapport waarnaar wordt verwezen is blanco. Desgevraagd ter zitting heeft de gemeente Sittard-Geleen de desbetreffende bijlage aan de Afdeling gezonden. [appellant sub 2] heeft bij brief van 14 maart 2007 op de bijlage gereageerd.

2.14.2.2. De door de gemeente Sittard-Geleen nagezonden bijlage II van het onderzoeksrapport van 23 december 2005 bevat geen gegevens over jaargemiddelde concentratie fijn stof en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie fijn stof in de autonome situatie. Voorts ontbreken gegevens ten aanzien van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie fijn stof na de realisering van deelgebied 4. Voorts is niet duidelijk of bij de wel vermelde jaargemiddelde concentraties fijn stof rekening is gehouden met de zogeheten zeezoutaftrek.

[…]

Het oordeel van de Afdeling

2.14.3 […] Het betoog van [appellant sub 2] ter zake van het aspect fijn stof in deelgebied 4, treft doel. Gelet op de in overweging 2.14.2.2. genoemde gegevens die ontbreken in de nagezonden bijlage kan niet beoordeeld worden of verweerder zijn conclusie dat het Blk 2005 ten aanzien van het aspect fijn stof niet in de weg staat aan de goedkeuring van het bestemmingsplan in zoverre, op voornoemd rapport kon baseren. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel "deelgebied 4"."

2.7. [appellant sub 2] betoogt dat het college ten onrechte opnieuw goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan "Zitterd Revisited" voor zover dat betrekking heeft op deelgebied 4.

Met verwijzing naar enerzijds overweging 2.14.2.2 van voormelde uitspraak en anderzijds de op 15 februari 2008 uitgebrachte "Notitie 20080334-01, Luchtkwaliteitsonderzoek Zitterd Rivisited - aanvullende informatie" (hierna: de notitie) die in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen is verricht door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs bv (hierna: Cauberg-Huygen), stelt [appellant sub 2] dat het college zich in het bestreden besluit ten onrechte opnieuw heeft gebaseerd op exact dezelfde rekengegevens als waarover de Afdeling eerder uitspraak heeft gedaan. Hierin staat, volgens [appellant sub 2], geen informatie over de jaargemiddelde concentratie fijn stof en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie fijn stof in de autonome situatie en in de situatie na planrealisatie.

Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de samenvatting van het op 23 december 2005 uitgebrachte "Rapport 2005.2876-1: Luchtkwaliteitsonderzoek Zitterd Revisited, deelgebied 1, 2 en 4" (hierna: het luchtkwaliteitsonderzoek) dat in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen is verricht door Cauberg-Huygen, strijdig is met de conclusie in voormelde notitie. Hij voert aan dat volgens de samenvatting uit de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat overeenkomstig het gestelde in artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanprocedure. Volgens [appellant sub 2] betekent dit dat gebruik moet worden gemaakt van meetgegevens van zowel de autonome situatie als van die van na realisatie van het plan. In strijd hiermee wordt volgens [appellant sub 2] in de notitie uitgegaan van artikel 7, eerste lid, Blk 2005, waarbij wordt vastgesteld dat de concentraties in de autonome ontwikkeling weliswaar zijn weergegeven doch niet zijn betrokken bij de toetsing van de grenswaarden aan het Blk 2005, omdat met het plan aan de grenswaarden van dat Besluit wordt voldaan.

[appellant sub 2] betoogt verder dat de berekeningen in het luchtkwaliteitsonderzoek inclusief zeezoutcorrectie betrekking hebben op deelgebied 1 in plaats van deelgebied 4.

2.8. Het college stelt zich op het standpunt dat naar het oordeel van Cauberg-Huygen slechts sprake is van een schijnbare onduidelijkheid. Volgens het college blijkt uit de toelichting bij de berekeningen voor het deelgebied 4 in bijlage A van de notitie, welke gelijk is aan bijlage II van het onderzoeksrapport, dat de grenswaarden van het Blk 2005, inclusief die van fijn stof (PM10) na de planrealisatie zullen worden gerespecteerd. Nu na de planrealisatie er derhalve geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden van het Blk 2005, stelt het college zich op het standpunt dat het bestreden besluit op juiste gronden overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 kon worden genomen.

2.9. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van hun bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van de wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.

Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien:

a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;

b. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert.

Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:

a. 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie;

b. 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.10. Uit de notitie blijkt dat de in bijlage II opgenomen situaties 1a en 2a in de kolom "jaargemiddelde concentratie fijn stof" zien op de autonome situatie. De in de voormelde kolom opgenomen situaties 1b en 2b zien op de situatie na planrealisatie, waarbij is uitgegaan van een toename van 600 extra verkeersbewegingen per etmaal ten behoeve van de circa 95 woningen die in deelgebied 4 zullen worden gerealiseerd. Weliswaar is de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie fijn stof in zowel de autonome situatie als de situatie na planrealisatie niet in het luchtkwaliteitsonderzoek opgenomen, doch wel het aantal dagen dat de grenswaarden in beide situaties wordt overschreden. Gelet hierop heeft het college met verwijzing naar de in de notitie opgenomen toelichting op de tabellen van het luchtkwaliteitsonderzoek zich met juistheid op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit is genomen op basis van voldoende informatie over de luchtkwaliteit.

Uit bijlage II en de notitie blijkt verder dat ten aanzien van deelgebied 4 in zowel 2010 als 2015 de grenswaarden voor fijnstof in het Blk 2005 na planrealisatie met niet meer dan vijfendertig dagen per kalenderjaar worden overschreden. Het enkele feit dat in het onderzoek het aantal dagen is opgenomen waarbij de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde wordt overschreden, betekent niet, zoals [appellant sub 2] stelt, dat toepassing gegeven had moeten worden aan artikel 7, derde lid, van het Blk 2005. Indien, zoals hier, het aantal overschrijdingsdagen niet meer bedraagt dan vijfendertig, worden de in artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 genoemde grenswaarden immers in acht genomen. Weliswaar is in de samenvatting van het luchtkwaliteitsonderzoek verwezen naar artikel 7, derde lid, van het Blk 2005, doch die conclusie ziet, gelet op de resultaten van het onderzoek, op andere deelgebieden.

Blijkens de toelichting in de notitie zijn de resultaten in bijlage II van het luchtkwaliteitsonderzoek zonder zeezoutcorrectie, zoals dat altijd het geval is bij CAR II rekenresultaten. Gegeven deze toelichting is de in de vorige uitspraak geconstateerde onduidelijkheid weggenomen. Bijlage II van het luchtkwaliteitsonderzoek ziet op deelgebied 4. Dat, naar [appellant sub 2] stelt, in de in het luchtkwaliteitsonderzoek opgenomen tabellen 4.2 tot en met 4.5 wel een zeezoutcorrectie is toegepast, maakt dit niet anders aangezien deze tabellen betrekking hebben op andere deelgebieden dan het bestreden deelgebied 4.

Voor zover [appellant sub 2] verder bedoelt te betogen dat ten onrechte in de berekeningen voor deelgebied 4 de zogenoemde zeezoutaftrek is toegepast, mist dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, feitelijke grondslag. Uit de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek volgt verder dat ook zonder toepassing van de zeezoutaftrek geen overschrijding van het maximale aantal van vijfendertig overschrijdingsdagen per kalenderjaar van de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10), dan wel overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) plaatsvindt. Gelet hierop wordt hoe dan ook voldaan aan artikel 7, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 20 van het Blk 2005. Reeds hierom kan het op de zeezoutaftrek betrekking hebbende betoog niet slagen.

De conclusie luidt dat het college, gelet op de toelichting in de notitie, zijn standpunt dat het Blk 2005 ten aanzien van fijnstof niet in de weg staat aan de goedkeuring van het plan, op het luchtkwaliteitsonderzoek kon baseren.

Het beroep is ongegrond.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Boermans

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009

429-602.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature